ECLI:NL:RBNNE:2024:909

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
23-008686
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot toepassing van gijzeling in ontnemingszaak

Op 19 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een strafrechtelijke zaak betreffende een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan betalen en dat er geen sprake is van betalingsonmacht. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen, maar de rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen en een machtiging verleend tot gijzeling voor de duur van 30 dagen.

De zaak betreft een ontnemingsmaatregel die aan de veroordeelde was opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2016, waarbij de veroordeelde verplicht was tot betaling van een bedrag van 254.486,50 euro aan de staat. Ondanks diverse aanmaningen heeft de veroordeelde dit bedrag niet betaald. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie op 4 april 2023 ontvangen en op 5 maart 2024 behandeld. De veroordeelde heeft aangevoerd dat hij niet in staat is om te betalen, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn betalingsonmacht.

De rechtbank heeft in haar beoordeling rekening gehouden met de persoonlijke belangen van de veroordeelde en zijn bereidheid om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de gijzeling voor 30 dagen opgelegd, terwijl de overige vordering werd afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Groningen
raadkamernummer: 23.008686
parketnummer: 21.006053.14
datum: 19 maart 2024
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 19 maart 2024 op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aan de veroordeelde bij arrest van
9 juni 2016 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de staat van 254.486,50 (tweehonderdvierenvijftigduizend vierhonderdzesentachtig euro en vijftig cent). Daarbij is het aantal dagen vervangende gijzeling, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, niet bepaald. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden en op 14 juli 2016 ter executie aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) overgedragen.
Na aftrek van het reeds uitgewonnen conservatoir beslag ad 10.738,00 - verhoogt met de opgebouwde rente over dit bedrag ad 2.544,19 - bedraagt de restvordering ten tijde van de indiening van de vordering op 4 april 2023 241.204,31. De veroordeelde heeft dit bedrag, ondanks diverse aanschrijvingen, onbetaald gelaten.

Procedure

De vordering is op 4 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 maart 2024 de vordering ter terechtzitting behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. W. Koopmans, en de officier van justitie, mr. S.E. Eijzenga, op zitting gehoord.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat
de veroordeelde tot op heden geen enkele betaling heeft verricht, niet heeft willen meewerken aan de mogelijkheid tot het treffen van een betalingsregeling en geen volledige inzage heeft willen geven omtrent zijn financiële situatie. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de veroordeelde als zelfstandige zonder personeel in het jaar 2016 79.282,00, in het jaar 2017 55.529,00 en in het jaar 2018 65.390,00 heeft
omgezet en in de optiek van het CJIB had de veroordeelde hiervan een substantieel deel van het openstaande bedrag kunnen voldoen. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de officier van justitie niet gebleken van betalingsonmacht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd het aantal dagen toe te passen gijzeling te matigen en vordert verlening van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 100 dagen.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is, of in staat is geweest, te betalen. De veroordeelde heeft het te ontnemen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel nimmer in bezit gehad en heeft als zelfstandige zonder personeel een onzeker inkomen. Ook heeft de veroordeelde in de afgelopen jaren twee privéschulden afgelost. Verder heeft de veroordeelde geen overzicht van (het restant van) zijn schulden, zijn vaste lasten en inkomsten, hetgeen de situatie van de veroordeelde de afgelopen jaren kenmerkt. De veroordeelde heeft niet de kans gekregen zijn huidige financiële positie mondeling nader toe te lichten en daarover in gesprek te gaan. De veroordeelde heeft voorts geen betalingsregeling willen treffen, omdat de veroordeelde als gevolg van zijn medische gesteldheid minder inkomsten heeft kunnen genereren en het onzeker is of de veroordeelde het voorgestelde bedrag iedere maand kon voldoen. Door de raadsvrouw is tot slot aangevoerd dat toewijzing van de vordering ertoe zal leiden dat de veroordeelde zijn bron van inkomsten zal kwijtraken en niet meer in staat zal zijn om af te lossen op de ontnemingsvordering.

Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan - indien de veroordeelde niet aan de hem opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 op diens vermogen niet mogelijk is gebleken - de rechtbank op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling.
Uit artikel 6:6:25, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt voorts dat een veroordeelde niet wordt onderworpen aan gijzeling, indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, oftewel dat sprake is van betalingsonmacht. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van betalingsonmacht bij de veroordeelde.
De veroordeelde is meermalen door het CJIB aangemaand te betalen, maar heeft tot op heden in zijn geheel niet voldaan aan de betalingsverplichting. Ondanks daartoe eveneens meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld door het CJIB en de door het CJIB ingeschakelde gerechtsdeurwaarder heeft de veroordeelde evenmin volledige openheid van zaken gegeven omtrent zijn financiële positie en (andere) betalingsverplichtingen. De rechtbank acht zich thans onvoldoende geïnformeerd om een volledig inzicht te kunnen krijgen in de inkomsten en uitgaven van de veroordeelde en de (on)mogelijkheden om een betalingsregeling te treffen. Te meer nu de veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard wél op andere schulden te hebben afgelost en kennelijk prioriteit heeft gegeven aan de afbetaling van voornoemde
schuldeisers, ten koste van betaling van de aan de veroordeelde opgelegde ontnemingsmaatregel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat de veroordeelde niet kan betalen en dat sprake is van betalingsonmacht. Dit maakt dat de vordering van de officier van justitie in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank ziet in het doel van de gijzeling, te weten betaling van het ontnemingsbedrag, de persoonlijke belangen van de veroordeelde en de bereidheid van de veroordeelde alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen echter aanleiding de vordering van de officier van justitie slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toewijzen en een machtiging verlenen tot toepassing van gijzeling voor de duur van 30 dagen. De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.

Beslissing

De rechtbank
- wijst de vordering gedeeltelijk toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling
voor de duur van 30 dagen;
- wijst de vordering voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. M. Lok, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.