ECLI:NL:RBNNE:2024:902

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/19/146752 / KG ZA 24-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkrijging van vervangende toestemming voor inschrijving basisschool in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, de moeder van een minderjarige, en gedaagde, de andere ouder. Eiseres vorderde vervangende toestemming voor de inschrijving van haar minderjarige kind op een basisschool in de nieuwe woonplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie voor de minderjarige onwenselijk is, maar dat er een uitgebreide belangenafweging nodig is, die niet past binnen de kort geding procedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslissing over de inschrijving op een andere basisschool een grondige belangenafweging vereist, zoals bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat een onmiddellijke voorziening rechtvaardigt, vooral omdat de situatie door eiseres zelf is gecreëerd en er mogelijk nog verdere procedures zullen volgen. Daarom is de vordering afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
Kort-gedingnummer: C/19/146752 KG ZA 24-16
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 11 maart 2024
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen: eiseres of moeder [naam 1] ,
advocaat: mr. J.T.M. Sengers, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen: gedaagde of moeder [naam 2] ,
advocaat: mr. F.P. Slijkhuis, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 15 februari 2024 betekende dagvaarding met producties, ingekomen bij de griffie op 22 februari 2024;
- de op 22 februari 2024 ontvangen conclusie van antwoord;
- de op 22 februari 2024 ontvangen aanvullende producties van mr. Sengers.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak op 26 februari 2024 met gesloten deuren behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
- eiseres vergezeld door haar advocaat,
- de advocaat van gedaagde,
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit dit huwelijk is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2.
Partijen hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij eiseres.
2.3.
Partijen zijn bij ouderschapsplan van 24 mei 2018 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen, waarbij [minderjarige] de helft van de tijd bij eiseres en de helft van de tijd bij gedaagde verblijft. Naderhand hebben partijen in onderling overleg deze regeling gewijzigd, inhoudende dat [minderjarige] van maandag na school tot vrijdag naar school bij eiseres verblijft en van vrijdag na school tot maandagochtend voor school bij gedaagde verblijft.
2.4.
Eiseres is in december 2023 samen met [minderjarige] verhuisd van [woonplaats 3] naar [woonplaats 1] .

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen, die de toestemming van gedaagde vervangt, voor inschrijving van [minderjarige] op [basisschool] gevestigd aan de [adres] [woonplaats 1] , of op een andere basisschool gevestigd in [woonplaats 1] .
3.2.
Door gedaagde is verweer gevoerd tegen de vordering van eiseres, in die zin dat dat de vordering van eiseres afgewezen dient te worden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door eiseres is ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding gesteld dat de huidige situatie onhoudbaar is, nu eiseres en [minderjarige] sinds de verhuizing - met het openbaar vervoer - vanuit [woonplaats 1] naar [woonplaats 3] en terug moeten reizen.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend om de navolgende redenen.
4.3.
De beslissing over het inschrijven op een andere basisschool is een beslissing in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een procedure in de zin van dat artikel is gericht op een grondige en nauwgezette belangenafweging. Gelet op de aard van de kort-geding procedure en het beperkte toetsingskader is voor een dergelijke vergaande belangenafweging geen plaats. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de procedure van artikel 1:253a BW in beginsel geëigend.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen noodzaak bestaat om vooruitlopend op een bodemprocedure nu al beslissingen te nemen die voor [minderjarige] ingrijpend zijn en niet gemakkelijk teruggedraaid kunnen worden. De voorzieningenrechter vindt wel dat de huidige situatie onwenselijk is, met name voor [minderjarige] , maar dat gegeven is in dit geval onvoldoende zwaarwegend om een onmiddellijke voorziening bij voorraad te treffen. Daarbij weegt mee, dat moeder [naam 1] deze situatie zelf heel bewust heeft gecreëerd, wetende dat moeder [naam 2] het met haar voorgenomen verhuizing niet eens was. De voorzieningenrechter vindt het daarbij onwenselijk dat moeder [naam 1] deze spoedprocedure is gestart, terwijl moeder [naam 2] op dit moment voor haar werk is uitgezonden naar het buitenland. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband verder dat tussen partijen in geschil is of moeder [naam 1] op grond van het ouderschapsplan nu wel of niet de toestemming van moeder [naam 2] nodig had om samen met [minderjarige] van [woonplaats 3] naar [woonplaats 1] te verhuizen. Mogelijk zal dit (ook) nog leiden tot nadere procedures ten overstaan van een bodemrechter, zo is tijdens de mondelinge behandeling door beide advocaten aangegeven, en gegeven de samenhang tussen de verhuizing en de vordering in onderhavige procedure vormt ook dat aanleiding een (eventuele) bodemprocedure op dat punt af te wachten.
4.5.
Gelet op al deze omstandigheden bestaat er onvoldoende aanleiding om een onmiddellijke voorziening bij voorraad te treffen. De vordering wordt om die reden afgewezen.
4.6.
Vanwege het familierechtelijke karakter van de procedure, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.5. De beslissing

De rechter, rechtdoende in kort geding,
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Woudenberg, voorzieningenrechter, bijgestaan door de griffier en openbaar uitgesproken op 11 maart 2024.
(
fn: 616)