In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, de moeder van een minderjarige, en gedaagde, de andere ouder. Eiseres vorderde vervangende toestemming voor de inschrijving van haar minderjarige kind op een basisschool in de nieuwe woonplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie voor de minderjarige onwenselijk is, maar dat er een uitgebreide belangenafweging nodig is, die niet past binnen de kort geding procedure. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslissing over de inschrijving op een andere basisschool een grondige belangenafweging vereist, zoals bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is dat een onmiddellijke voorziening rechtvaardigt, vooral omdat de situatie door eiseres zelf is gecreëerd en er mogelijk nog verdere procedures zullen volgen. Daarom is de vordering afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.