ECLI:NL:RBNNE:2024:895

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
18-333388-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in GGZ-instelling

Op 18 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1958, die op 19 december 2022 in Assen opzettelijk brand heeft gesticht in haar kamer binnen een GGZ-instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is, open vuur in aanraking heeft gebracht met een matras, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor opzettelijke brandstichting, maar heeft haar van een deel van de tenlastelegging vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een psychotische stoornis, en heeft de strafbaarheid in verminderde mate aan haar toegerekend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 1 jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 360 dagen opgelegd, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/333388-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] , ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , verblijvende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 maart 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G.R. Stoeten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 19 december 2022 te Assen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een bed en/of (het stucwerk van) de muren, althans een kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (afdeling HIC 1 van) het pand staande en gelegen aan de [adres] en/of de in voornoemd pand aanwezige inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of één of meer andere medewerkers van [instelling] die aldaar aanwezig waren en/of de aldaar aanwezige cliënten/patiënten van [instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of één of meer andere medewerkers van [instelling] die aldaar aanwezig waren en/of de aldaar aanwezige cliënten/patiënten van [instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, nu levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar was. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er weinig vuurlast was als gevolg van de sprinklerinstallatie, het matras uit brandvertragende materialen bestond en dat er enkel lichte, grijze rook was ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat als gevolg van het handelen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander dan verdachte te duchten was, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier volgt dat het in brand gestoken matras uit brandvertragend materiaal bestond en dat de kamer beschikt over een automatische brandmeldinstallatie en een sprinklerinstallatie. Als gevolg van de werking van de sprinklerinstallatie was er weinig vuurlast in de kamer en als gevolg van het brandvertragend materiaal ontstond enkel lichte grijze rook, in plaats van dikke zwarte rook. Voorts weegt rechtbank mee dat niet is gebleken dat de rook zich naar andere kamers heeft kunnen verspreiden en dat ten tijde van de brand één andere kamer in gebruik was, terwijl op de afdeling drie personeelsleden aanwezig waren die nadat het automatische brandalarm was afgegaan op adequate wijze, conform het brandprotocol, hebben gehandeld. De rechtbank ziet aldus onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat gevaar voor personen te duchten was.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2022, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100- 2022337121 d.d. 22 december 2022, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Afgelopen zaterdag 17 december 2022 werd [verdachte] bij ons gebracht. Zij was erg verward en agressief en zij werd bij ons geplaatst op 1 van de drie intensive care unit kamers (ICU). De drie kamers van de ICU en nog twee extra beveiligde kamers (EBK) en verpleegpost voor het personeel zijn gezamenlijk 1 afdeling voor verwarde personen. De kamers zijn voorzien van een halletjes tussen de gangdeur en kamerdeur.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een niet-ondertekend proces-verbaal van aangifte d.d. 20 december 2022, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik ben werkzaam als beveiliger bij de [instelling] aan de [adres] te Assen. Vandaag 19 november 2022 omstreeks 23.00 uur kreeg ik de melding van een automatisch brandalarm op de ICU 1. Ik hoorde van deze medewerkers dat de verdachte
[de rechtbank begrijpt: [verdachte] ]brand had gesticht op haar kamer. Er is schade aan het matras, de kamer waar mevrouw in verbleef is kapot door het vuur en de rest van de vleugel waar mevrouw verbleef is tijdelijk onbruikbaar door rookschade.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf (met bijlagen)
d.d. 20 december 2022, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :

Omschrijving onderzoekslocatie

Het betrof een afgesloten kamer van ongeveer 4 meter x 4 meter. In de kamer stond alleen een bed. (Foto 01 en 02)
Bevindingen
Ik zag dat de kamer reeds was opgeruimd en dat de matras niet meer in het bed lag. Ik zag aan de bedranden op 2 plaatsen beroeting, welke werd veroorzaakt door inbranding. De inbrandingen waren aan de linkerzijde van het bed aan de lange zijde tegenover de muur. Ik zag dat een deel van het stucwerk van de muur aan de lange zijde van het bed los was gelaten en weg was. Links en rechts van dit verwijderde stucwerk zag ik beroeting op de muur.
Vervolgens zag op de afgesloten buitenplaats van de kamer een deels verbrand matras liggen. De medewerkster verklaarde dat dit matras uit het bed kwam. Ik zag op de matras een 2 tal afzonderlijke inbrandingen. Ik zag dat er 2 afzonderlijke brandhaarden waren. Op de matras lagen nog resten van het stucwerk wat van de muur achter het bed naar beneden was gevallen.
Samenvatting
Gezien het sporenbeeld op het matras kan ik concluderen dat hier sprake is geweest van brandstichting en dat er op 2 verschillende plekken op de matras brand werd gesticht. Er werd vuur ter plaatse gebracht. Er was in dit geval geen sprake van een technische oorzaak. De inbranding op de bedranden en het loslaten van het stucwerk van de muur waren het gevolg van de 2 brandhaarden op de matras.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 december 2022, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V: Weet jij nog wat je gisteren allemaal gedaan hebt? A: Tot over de brand?
V: Ja
A: Ik vroeg dus om te roken maar dat mocht niet ik had een druk telefoontje gehad ik wilde rust in mijn
hoofd. Ik probeerde tot rust te komen in de kamer door heen en weer te lopen. Ik ging daarna op bed liggen om te rusten en toen ik wakker werd van een geluid heb ik het matras in brand gestoken.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet opzettelijk brand heeft gesticht, nu de brand zou zijn ontstaan doordat een brandende sigaret uit haar hand viel nadat zij als gevolg van haar medicatie flauwviel.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte opzettelijk haar matras in brand heeft gestoken. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte, kort na de gebeurtenis, tijdens het verhoor bij de politie heeft verklaard dat zij wakker werd van een geluid, en daarna haar matras in brand heeft gestoken. Deze verklaring past, anders dan de ter terechtzitting afgelegde verklaring, in het sporenbeeld zoals dat is gebleken uit het forensisch onderzoek. Hieruit volgt immers dat het matras twee brandhaarden bevat, hetgeen past bij opzettelijke brandstichting. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, als gevolg waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 19 december 2022 te Assen opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, ten gevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde in zeer sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte als gevolg van een psychose met een crisismaatregel was opgenomen op een afdeling voor personen die dusdanig in de war zijn dat zij niet in een groep kunnen functioneren en niet voor zichzelf kunnen zorgen. Uit de pro Justitia rapportages van 22 december 2023 blijkt dat zowel de psycholoog als de psychiater hebben vastgesteld dat bij verdachte ook ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstige psychische ontregeling in de vorm van een psychotische stoornis. Zelfs een dag na de gebeurtenis was verdachte nog niet teruggekeerd naar de realiteit, aangezien zij bij de politie spreekt over haar man als terrorist en duivel.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is door een psycholoog en een psychiater onderzocht. Op 22 december 2023 hebben zij aanvullende pro Justitia rapportages uitgebracht. Beide deskundigen concluderen dat verdachte ten tijde van het laste gelegde leed aan een psychotische stoornis. Zij adviseren het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het is de deskundigen niet duidelijk geworden of sprake was van verminderde toerekenbaarheid van het ten laste gelegde, of volledige ontoerekenbaarheid.
De rechtbank is op grond van het dossier van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor het oordeel dat het bewezenverklaarde een verdachte in het geheel niet kan worden toegerekend, alleen plaats is in de uitzonderlijke situatie waarin een verdachte als gevolg van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling niet kon begrijpen dat een feit wederrechtelijk was of niet in staat was om in overeenstemming te handelen met haar begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. De rechtbank is van oordeel dat van die uitzonderlijke situatie niet is gebleken. De rechtbank baseert zich hierbij op het gegeven dat verdachte kort voorafgaand aan het feit in staat was met een verpleegkundige een duidelijk gesprek te voeren over het niet mogen roken van een sigaret en dat uit haar verklaring bij de politie niet kan worden opgemaakt dat zij de wederrechtelijkheid van haar gedraging niet kon inzien. Wel zal de rechtbank het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Aldus is wel sprake van enige toerekenbaarheid van de verweten gedragingen aan verdachte, en verdachte is dan ook strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, waarvan 268 dagen onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De proeftijd, verbonden aan het resterend voorwaardelijk gedeelte, dient op 3 jaren te worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van veroordeling aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. In de instelling waar zij was opgenomen heeft zij in haar afgesloten kamer haar matras op twee plaatsen in brand gestoken. Hiervoor heeft zij gebruik gemaakt van een aansteker die zij, tegen de regels van de instelling in, onder zich hield. Dankzij een automatische brandmeldinstallatie, sprinklerinstallatie, brandvertragend materiaal in het matras en alert personeel is de schade beperkt gebleven tot een verbrand matras, schade aan het stucwerk van de muur en roetschade. Dit is een bijzonder ernstig strafbaar feit en de rechtbank rekent dit feit verdachte aan.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de pro Justitia rapportages. Hieruit blijkt dat verdachte ten tijde van het laste gelegde leed aan een psychotische stoornis. Zoals hiervoor weergegeven zal de rechtbank het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Gelet op de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Alles afwegende en gelet op datgene wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Hoewel de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van zijn strafeis uitging, acht zij, gelet op de ernst van het feit, de hoogte van de geëiste straf passend bij dat wat de rechtbank bewezen heeft verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 92 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. H. Supèr en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. R. de Boer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2024.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.