Uitspraak
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, de inspecteur
Inleiding
Feiten
“Vergoeding(en)
Artikel 6. Vergoedingen
(a) een eenmalige vergoeding voor het meewerken aan de (uitvoering van de) Overeenkomst en voor de vestiging van het Opstalrecht (de Afsluitvergoeding Zakelijk Recht), zoals opgenomen in het Overzicht;
(b) (indien van toepassing) een eenmalige vergoeding voor de voorzienbare hinder en schade aan de Belaste Strook ten gevolge van de aanwezigheid van de Elektriciteitswerken (waardevermindering van de Belaste Strook indien deze op de Sluitingsdatum onbebouwd is daaronder begrepen), zoals opgenomen in het Overzicht;(...)”
In 2018 heeft [naam maatschap] , waarin [eiser] voor 50% gerechtigd is, een vergoeding zakelijk recht ad. € 316.048 van TenneT ontvangen. Deze vergoeding wordt voor € 158.024 aan [eiser] toegerekend. Hiervan is € 8.559 vrijgesteld en is € 149.465 toegevoegd aan de herinvesteringsreserve.
Enige jaren geleden is er overleg geweest tussen de [beroepsorganisatie] en de Belastingdienst over de fiscale kwalificatie van de schadevergoedingen uitgekeerd door TenneT. Hierbij is geconcludeerd, dat de meeste vergoedingen zijn aan te merken als inkomensschade, welke zijn belast in het jaar van ontvangst. Het vormen van een HIR is niet mogelijk. Het gaat hierbij onder andere om afsluitvergoedingen en meewerkvergoedingen.
Beoordeling door de rechtbank
vervreemdingvan een gedeelte van de binnen de maatschap gebruikte grond betreft. De afsluitvergoeding is volgens eiser onderdeel van de
tegenprestatievoor dan wel opbrengst van het vervreemde gedeelte van de grond, waardoor aan deze voorwaarde voor het vormen van een herinvesteringsreserve is voldaan.
tegenprestatievoor het vestigen van het opstalrecht, maar als een vergoeding voor het meewerken aan het vestigen van het opstalrecht ten behoeve van TenneT. De afsluitvergoeding is volgens de inspecteur betaald, omdat ervoor is gekozen om in onderling overleg met TenneT een opstalrecht te vestigen, in plaats van het aan te laten komen op een zogenoemde gedoogplichtprocedure op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Daarnaast betwist de inspecteur dat de vestiging van een opstalrecht kan worden gezien als een
vervreemdingin de zin van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 van de door de maatschap gebruikte grond.
TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van volledige schadeloosstelling zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens inkomenspositie moet verkeren.
Omdat noch de afsluitvergoeding zakelijk recht noch de meewerkvergoeding werkterrein die TenneT uitkeert in het kader van het minnelijk aangaan van een zakelijk rechtovereenkomst en/of een gebruiksovereenkomst schadevergoedingen zijn, zullen deze na het opleggen van een gedoogplicht niet worden toegekend.”
waardeverminderingvindt plaats door middel van andersoortige vergoedingen (die het woord ‘schade’ in de omschrijving hebben).
in het kader van de overdrachtsbelastingin aanmerking moet worden genomen ter zake van de vestiging van het opstalrecht. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van (de aard van) de afsluitvergoeding
in het kader van de Wet IB.
In aanmerking nemende dat deze vergoeding wordt betaald als tegenprestatie voor de gedeeltelijke vervreemding van een onroerende zaak, acht ik het verdedigbaar dat hiervoor een verruimde herinvesteringsreserve kan worden gevormd.”
vervreemdingin de zin van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 kan dan ook in het midden blijven.