ECLI:NL:RBNNE:2024:881

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
18/013484-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met pinpas van aangever door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verdachte heeft zonder toestemming betalingen verricht met de pinpas van de aangever, die deze in goed vertrouwen had meegegeven. De rechtbank past het jeugdstrafrecht toe en legt een voorwaardelijke taakstraf op van 60 uren met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard en de inbeslaggenomen goederen worden verbeurd verklaard.

De zaak kwam ter terechtzitting op 29 februari 2024, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. W. Koopmans, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S. Broekstra. De tenlastelegging omvatte diefstal van geldbedragen die toebehoorden aan de aangever, gepleegd in de periode van 10 september 2020 tot en met 7 oktober 2020 in verschillende gemeenten. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van verklaringen van de medeverdachte en de aangever.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de ernst van het feit, waarbij het slachtoffer een bejaarde man was die afhankelijk was van anderen voor zijn boodschappen. De rechtbank achtte de taakstraf passend en geboden, gezien de omstandigheden van de zaak. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen uitgesproken, omdat deze verkregen zijn door het gepleegde strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/013484-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2000 te [geboorte plaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 februari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 september 2020 tot en met 7 oktober 2020, in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Assen en/of in de gemeente Het Hogeland en/of in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen van in totaal (ongeveer) 13.575,21 in elk geval enig goed, dat/die (telkens) geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval (telkens) aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) (telkens) heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of (telkens) dat/die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk van een deel van de pleegperiode. Verdachte was eerst in de veronderstelling dat medeverdachte [medeverdachte] met haar eigen geld de goederen kocht en kwam er pas na twee weken, rond 29 september 2020, achter dat medeverdachte [medeverdachte] pinde met de pinpas van aangever.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was aanwezig bij alle aankopen, dat was in Groningen, Assen en Amersfoort. Ik was samen met [medeverdachte] . Zij pinde alles. Het waren ook spullen voor mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 november 2020, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20203494 94 d.d. 9 juni 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van diefstal. Op vrijdag 9 oktober 2020, ontving ik van mijn ING bank een afschrift van mijn bankrekening. Op de bankafschrift zag ik dat er meerdere bedragen van mijn rekening afgeschreven waren. Mijn overbuurman dhr [medeverdachte] heeft in verleden meerdere malen de boodschappen voor mij gedaan. Hij was toen in het bezit van mijn bankpas en mijn pincode. Er is verder niemand die de code van mijn bankpas weet. In de periode dat [medeverdachte] voor mij de boodschappen deed, zijn er ook bedragen van mijn rekening afgehaald waar ik niks van wist.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2020, opgenomen op pagina 154 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Aangever [slachtoffer] heeft een afschrift van zijn betaalrekening mee geleverd en verteld welke bedragen niet door hem zijn betaald. Het gaat hier om een totaalbedrag van 13575,21 euro.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2021, opgenomen op pagina 808 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Wist [verdachte] dat jij de 15e
(de rechtbank begrijpt: september 2020) met de pinpas van meneer [slachtoffer] betaalde?
A: Ja. Bij elke aankoop wat ik heb gedaan wist [verdachte] van die pinpas.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar, omdat zij (uiteindelijk) openheid van zaken heeft gegeven en ook over haar eigen rol heeft verklaard. Er zijn verder geen aanwijzingen waarom haar verklaring onbetrouwbaar zou zijn. De verklaring van verdachte, dat hij gedurende een gedeelte van de ten laste gelegde periode geen wetenschap had van de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] de aankopen deed met de pinpas van aangever vindt weerlegging in de verklaring van [medeverdachte] . Bovendien acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte geloofde dat [medeverdachte] de vele en dure spullen die zijn aangeschaft in de eerste periode kon kopen van haar studiefinanciering. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte de diefstal, gedurende de gehele ten laste gelegde periode, tezamen en in vereniging heeft gepleegd. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is telkens samen met zijn medeverdachte naar winkels gegaan. Vervolgens hebben zij telkens gezamenlijke uitgaven gedaan met de pinpas die zijn medeverdachte van aangever heeft meegenomen Voor beide verdachten werden goederen gekocht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij, op meer tijdstippen, in de periode van 10 september 2020 tot en met 7 oktober 2020, in de gemeente Groningen en in de gemeente Assen en in de gemeente Het Hogeland en in de gemeente Amersfoort, telkens tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen, die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pinpas en bijbehorende pincode van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, met een proeftijd van één jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen zonder interventies.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies d.d. 12 december 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door zonder toestemming betalingen te doen met de pinpas van aangever. Medeverdachte kon beschikken over de pas omdat zij wel eens goederen of geld voor aangever haalde, omdat hij dat zelf niet kon doen. Ook verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangever in medeverdachte had gesteld en heeft hierdoor op brutale wijze meermalen een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van aangever. Dat het slachtoffer een bejaarde man was die voor het doen van boodschappen afhankelijk was van anderen, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank extra kwalijk.
De verdachte was 19 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft dit in het rapport van 12 december 2023 geadviseerd. Gelet op voornoemd rapport en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen, gelet op de ernst van het feit en de omvang van de schade voor het slachtoffer.
Verder blijkt uit de justitiële documentatie van verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop.
Alles afwegend acht de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren met een proeftijd van één jaar, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 15.000,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de benadeelde partij inmiddels is overleden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het niet-ontvankelijk verklaren van de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

In beslag genomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de goederen waar strafrechtelijk beslag op ligt verbeurd verklaard moeten worden, omdat deze goederen zijn verkregen door het bewezen verklaarde strafbare feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de in beslag genomen goederen vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat deze voorwerpen door het plegen van het strafbare feit zijn verkregen en aan verdachte en zijn medeverdachte toebehoren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op één jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 1 maand zal worden toegepast, indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer] zijn eigen proceskosten draagt.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen:
- 1 STK Koptelefoon;
- 1 STK Vest;
- 1 STK GSM;
- 1 STK Parfum;
- 1 STK Pet;
- 1 STK Schoenen;
- 3 STK Computerspel;
- 1 STK DS Doos;
- 1 STK Fiets met hulpmotor.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M. Lok, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2024.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.