In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verdachte heeft zonder toestemming betalingen verricht met de pinpas van de aangever, die deze in goed vertrouwen had meegegeven. De rechtbank past het jeugdstrafrecht toe en legt een voorwaardelijke taakstraf op van 60 uren met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard en de inbeslaggenomen goederen worden verbeurd verklaard.
De zaak kwam ter terechtzitting op 29 februari 2024, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. W. Koopmans, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S. Broekstra. De tenlastelegging omvatte diefstal van geldbedragen die toebehoorden aan de aangever, gepleegd in de periode van 10 september 2020 tot en met 7 oktober 2020 in verschillende gemeenten. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van verklaringen van de medeverdachte en de aangever.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de ernst van het feit, waarbij het slachtoffer een bejaarde man was die afhankelijk was van anderen voor zijn boodschappen. De rechtbank achtte de taakstraf passend en geboden, gezien de omstandigheden van de zaak. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen uitgesproken, omdat deze verkregen zijn door het gepleegde strafbare feit.