ECLI:NL:RBNNE:2024:861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
232856
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, die onder beschermingsbewind is gesteld, verzocht de rechtbank om het executoriale beslag dat door de verweerder was gelegd op zijn bankrekening op te schorten. Dit verzoek werd ingediend na de indiening van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp). De verzoeker stelde dat het beslag op zijn rekening hem verhinderde om te sparen voor de gezamenlijke schuldeisers en dat dit leidde tot een acute noodsituatie.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De rechtbank merkte op dat, hoewel de verzoeker stelde dat hij niet kon sparen voor de gezamenlijke schuldeisers, er geen bewijs was dat hij budgettair in de knel was gekomen door het beslag. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat het beslag hem in een noodsituatie had gebracht, en dat er geen dringende reden was om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen.

De rechtbank heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat op het verzoek tot toelating tot de Wsnp bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/232856 / FT RK 24/357
beschikking van 13 maart 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
,
hierna te noemen: [verzoeker]
tegen
[verweerder],
vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
Postbus 25042,
3001 HA Rotterdam,
hierna te noemen: [verweerder] .

1.Het procesverloop

1.1.
Op 11 maart 2024 heeft [verzoeker] na indiening van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp) een afzonderlijk verzoek ingediend tot het geven van een voorlopige voorziening bij voorraad.
1.2.
De gevraagde voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw houdt in dat de rechtbank het executoriale beslag dat [verweerder] heeft gelegd onder de ABN AMRO Bank op de tegoeden die [verzoeker] bij deze bank houdt, op te schorten voor de periode dat de rechtbank nog niet heeft beslist op het verzoek tot toepassing van de Wsnp.

2.De feiten

2.1.
Uit het verzoek blijkt dat [verzoeker] en zijn geregistreerd partner samen twee kinderen hebben. [verzoeker] is werkzaam als [beroep] . Zijn partner is werkzaam in de [beroep] . Met ingang van 21 februari 2024 zijn [verzoeker] en zijn partner onder beschermingsbewind gesteld met benoeming van Schuldenbewind Friesland B.V. als bewindvoerder.
2.2.
Op 14 november 2023 is door de rechtbank Noord-Nederland een vonnis gewezen waarbij [verzoeker] is veroordeeld om aan [verweerder] een bedrag van € 3.096,40 in hoofdsom te betalen. Uit kracht van dit vonnis heeft [verweerder] op 28 februari 2024 executoriaal beslag gelegd onder de ABN AMRO Bank op de zakelijke bankrekening van [verzoeker] . [verzoeker] heeft op 5 maart 2024 kennis genomen van dit beslag doordat de beslagstukken aan hem zijn betekend. Uit de beslagstukken blijkt dat [verweerder] een beslagvrije voet hanteert van
€ 1.996,21.

3.Het standpunt van [verzoeker]

3.1.
De rechtbank begrijpt uit het verzoekschrift dat het belang van [verzoeker] bij opschorting van het beslag er voornamelijk in gelegen is dat als gevolg van het beslag de kosten van beschermingsbewind niet kunnen worden betaald en ook niet gespaard kan worden ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Het vrij te laten bedrag (vtlb) is berekend op
€ 3,187,39. De beslagvrije voet en het inkomen van de partner van [verzoeker] bedragen bij elkaar opgeteld € 2.731,21 en is daarom ontoereikend om onder meer de kosten van het beschermingsbewind te voldoen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw kan worden uitgesproken ter overbrugging van de periode tussen de indiening van en de beslissing op het verzoekschrift tot toepassing van de Wsnp, als er een noodvoorziening nodig is. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het vorderen van voorlopige voorzieningen en het staat de rechter dan ook vrij om die maatregelen te treffen die hij geraden acht en voor de duur die hij geraden acht (MvA Kamerstukken I 2006/07, 29 942,C). De wet heeft artikel 287 lid 4 Fw zo geformuleerd dat de rechtbank een voorlopige voorziening kan geven als sprake is van spoedeisendheid. Hoewel de gewone regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op een procedure als de onderhavige, moet een verzoeker in een dergelijke procedure zijn spoedeisend belang wel stellen en waar nodig onderbouwen. Die noodzaak tot onderbouwing vloeit voort uit het procesreglement waaruit blijkt dat de noodzaak van de voorziening moet worden aangetoond, mede aan de hand van schriftelijke stukken (artikel 3.2.2.4. Procesreglement Insolventiezaken).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] de noodzaak van het verzoek, en daarmee van de spoedeisendheid, onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd en de rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het verzoekschrift is onvoldoende gebleken van een acute noodsituatie waarvoor reeds in dit stadium een voorziening getroffen moet worden totdat beslist is op het Wsnp-verzoek. Bureau Benedictus heeft namens [verzoeker] wel aangevoerd dat, vanwege het beslag, niet gespaard kan worden ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, maar dit impliceert niet dat op dit moment sprake is van een acute noodsituatie. Dit was anders geweest als [verzoeker] door het beslag budgettair in de knel was gekomen waardoor nieuwe schulden zouden ontstaan. Hiervan is echter niet gebleken. [verzoeker] heeft in het verzoekschrift weliswaar gesteld dat door het beslag een tekort ontstaat gelet op de hoogte van de beslagvrije voet in verhouding tot het vrij te laten bedrag, maar het had op zijn weg gelegen om dit met (bijvoorbeeld) een vtlb-berekening en een budgetplan te onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat uit de door [verzoeker] overgelegde bankafschriften niet blijkt van een tekort. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 3.029,60. Nog daargelaten dat niet helder is wat de vaste lasten zijn, blijkt gelet op het positieve saldo zelfs na beslaglegging, niet dat er onvoldoende ruimte is om die vaste lasten te voldoen. Al met al ziet de rechtbank onvoldoende grond om het verzoek van [verzoeker] toe te wijzen.
4.3.
Op het verzoek tot toelating tot de Wsnp zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden locatie Leeuwarden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.