ECLI:NL:RBNNE:2024:861
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in faillissementsprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, die onder beschermingsbewind is gesteld, verzocht de rechtbank om het executoriale beslag dat door de verweerder was gelegd op zijn bankrekening op te schorten. Dit verzoek werd ingediend na de indiening van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (Wsnp). De verzoeker stelde dat het beslag op zijn rekening hem verhinderde om te sparen voor de gezamenlijke schuldeisers en dat dit leidde tot een acute noodsituatie.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De rechtbank merkte op dat, hoewel de verzoeker stelde dat hij niet kon sparen voor de gezamenlijke schuldeisers, er geen bewijs was dat hij budgettair in de knel was gekomen door het beslag. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat het beslag hem in een noodsituatie had gebracht, en dat er geen dringende reden was om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen.
De rechtbank heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat op het verzoek tot toelating tot de Wsnp bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.