ECLI:NL:RBNNE:2024:859

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
231992 FT RK 24-223 e.a.
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afkoelingsperiode en nevenvoorzieningen in het kader van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA)

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een afkoelingsperiode en nevenvoorzieningen op basis van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.A. Velema, had op 5 januari 2024 verklaringen ter griffie gedeponeerd voor achttien entiteiten en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek werd gedaan naar aanleiding van de opzegging van kredieten door twee schuldeisers, die de financiële situatie van de verzoeker ernstig onder druk zetten.

Tijdens de zitting op 5 maart 2024 werd het verzoek toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van de zogenaamde WHOA-toestand. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker niet in staat was om aan zijn lopende verplichtingen te voldoen en dat er geen realistisch vooruitzicht was op een herstructurering van de schulden. De rechtbank wees het verzoek af, omdat de liquiditeitsprognoses niet overtuigend waren en het benodigde overbruggingskrediet van € 25.000.000,- nog niet was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een afkoelingsperiode en dat er geen ruimte was voor toewijzing van de verzoeken.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. H.J. Idzenga, en de rechters mr. A.E. de Vos en mr. J.H. Steverink. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker niet in de WHOA-toestand verkeerde, wat essentieel is voor het verkrijgen van de gevraagde voorzieningen.

Uitspraak

Rechtbank NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Afwijzing verzoek maatwerkvoorziening ex artikel 379 lid 1 Fw tevens verzoek tot afkondiging afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
rekestnummers: 231992 FT RK 24-223 e.a.
uitspraak: 13 maart 2023
beschikking op het ingekomen verzoekschrift van

1.[Verzoeker 1] ,

in zijn hoedanigheid van vennoot van [verzoeker 17] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1]
aan de [adres 1] , en
de besloten vennootschappen,
2.
[verzoeker 2]
3.
[verzoeker 3] ,
4.
[verzoeker 4] .,
5.
[verzoeker 5]
6.
[verzoeker 6]
7.
[verzoeker 7]
8.
[verzoeker 8]
9.
[verzoeker 9]
10.
[verzoeker 10]
11.
[verzoeker 11] ,
12.
[verzoeker 12] ,
13.
[verzoeker 13],
allen statutair gevestigd te [woonplaats] ,
14.
[verzoeker 14],
statutair gevestigd te [woonplaats] ,
15.
[verzoeker 15] ,
statutair gevestigd te [woonplaats]
16.
[verzoeker 16] ,
statutair gevestigd te [woonplaats] , en
de vennootschap onder firma
17.
[verzoeker 17],
statutair gevestigd te [woonplaats] , en
de stichting
18.
[verzoeker 18]
statutair gevestigd te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.A. Velema, kantoorhoudende te Assen,
hierna tezamen te noemen: [verzoekers] .

1.De procedure

1.1.
[verzoekers] heeft op 5 januari 2024 voor alle achttien hiervoor genoemde entiteiten verklaringen ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd. Bij (herzien) verzoekschrift met bijlagen van 23 februari 2024 heeft [verzoekers] verzocht een afkoelingsperiode te gelasten voor een periode van vier maanden, een beschikking gezamenlijke behandeling af te geven, de fixatiedatum te bepalen op 1 januari 2024, een observator te benoemen en beslagen op te heffen.
1.2.
[verzoekers] heeft gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.3.
Het verzoek van [verzoekers] is op 5 maart 2024 behandeld waarbij zijn verschenen mr. W.A. Velema, voornoemd, zijn kantoorgenoot mr. N.E. Koelemaij, [Verzoeker 1] , voornoemd, [A] , accountant en [B] , financial controller. Via een Teams-verbinding zijn verschenen mr. M. Luijkx namens [schuldeiser 1] [C] , [D] , beiden werkzaam bij Rabobank en mr. A.J. Stokkers namens [schuldeiser 2] .
1.4.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekers] een akte uitlating en overlegging producties en een separate akte overlegging producties ingediend. Daarnaast zijn zienswijzen overgelegd door [schuldeiser 1] [schuldeiser 2] , [schuldeiser 3] en [schuldeiser 4] .
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraak vastgesteld op vandaag.

2.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

Achtergrond
2.1.
[verzoekers] exploiteert onder meer een [bedrijf] in [woonplaats] en een [bedrijf] in [woonplaats] . Alle rechtspersonen binnen [verzoekers] voor wie een startverklaring is gedeponeerd, worden (middellijk) geleid door [Verzoeker 1] , die tegelijkertijd ook eigenaar/middellijk aandeelhouder en/of firmant is via aan hem gelieerde rechtspersonen dan wel samenwerkingsverbanden.
2.2.
Bij brief van 14 september 2023 heeft [schuldeiser 1] de kredieten die zijn verstrekt aan diverse concernvennootschappen binnen [verzoekers] opgezegd. Het gaat hierbij om paraplukredieten waarbij [schuldeiser 1] hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennootschappen binnen het concern met daarnaast zekerheidsstelling in de vorm van (onder meer) hypotheekrechten, heeft bedongen. De vordering van [schuldeiser 1] uit hoofde van deze kredieten beliep op dat moment € 7.022.812,80. Ook [schuldeiser 2] heeft op 20 december 2023 schriftelijk de aan [verzoekers] verstrekte kredieten opgeëist. De vordering van [schuldeiser 2] beliep op dat moment € 10.203.956,-.
Afkoelingsperiode
2.3.
[verzoekers] heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij de rechtbank (onder meer) verzoekt om een (groeps)afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 lid 1 Fw te gelasten voor de duur van twee maanden vanaf de datum van de uitspraak, gedurende welke termijn (kort) gezegd (1) elke bevoegdheid van derden tot verhaal op opeising van goederen niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, en (2) gelegde beslagen worden opgeheven.
2.4.
Het verzoek is door en namens [verzoekers] schriftelijk en ter zitting toegelicht en daartoe is - voor zover van belang - het volgende aangevoerd. De opzegging door [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] van de door hen aan [verzoekers] verstrekte kredieten is de directe aanleiding geweest tot het opstarten van dit WHOA-traject. In eerste instantie was [verzoekers] nog doende met verkoop van een deel van de ondernemingen binnen haar concern - het betrof hier onder meer [verzoeker 14] - waardoor [schuldeiser 1] nog beperkt gebruik van de kredietfaciliteiten toestond. Toen deze overname echter eind 2023 strandde, heeft [schuldeiser 1] aangezegd dat zij haar hypotheekrechten zou gaan uitwinnen middels openbare verkoop van de aan haar verhypothekeerde onroerende zaken van [verzoekers] . [schuldeiser 1] heeft [verzoekers] verzocht om een afspraak te maken met een taxateur. Doorgang van deze verkoop zou betekenen dat de exploitatie van het onroerend goed door diverse vennootschappen binnen [verzoekers] zou moeten worden gestaakt. Door het directe effect dat dit zal hebben op de omzet, zullen deze vennootschappen niet kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en andere lopende verplichtingen. Inmiddels hebben een aantal schuldeisers, te weten [schuldeiser 3] [schuldeiser 4] , [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] ten laste van [verzoekers] beslagen gelegd onder diverse banken, waaronder [schuldeiser 1] . Tot slot hebben een drietal crediteuren, te weten de [schuldeisers 7,8,9] per brief van 29 februari 2024 aan [verzoeker 14] bericht dat het faillissement van deze vennootschap aangevraagd zal worden.
2.5.
[verzoekers] is wederom actief op zoek naar geïnteresseerden voor overname van (een deel van) de ondernemingen binnen [verzoekers] , nu middels een activa-passiva transactie. Er zijn daartoe inmiddels contacten gelegd met een Zwitserse (bemiddelend) financier ( [financier 1] ) alsook met [financier 2] , de grootste niet-bancaire vastgoedfinancier in Nederland. [verzoekers] bespreekt met deze partijen de mogelijkheden tot het verstrekken van een overbruggingskrediet van € 25.000.000,-.
Met name de gesprekken met [financier 1] zijn in een dermate vergevorderd stadium, dat [verzoekers] verwacht dat binnen twee á drie weken een offerte klaar is voor voormeld overbruggingskrediet, waarna binnen twee maanden de financiering rond zou moeten zijn. Met dit overbruggingskrediet kan [verzoekers] onder meer haar lopende verplichtingen voldoen en ook de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] kunnen hiervan worden afbetaald. De exploitatie van het onroerend goed van [verzoekers] is dan gegarandeerd.

3.Zienswijzen

3.1.
Zowel [schuldeiser 1] als [schuldeiser 2] voeren in hun zienswijze en hetgeen zij ter zitting naar voren hebben gebracht, onder meer aan dat zij niet het vertrouwen hebben dat [verzoekers] in staat zal zijn om gedurende een afkoelingsperiode aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Beide achten de (cijfermatige) onderbouwing van [verzoekers] onvoldoende. Bovendien is het overbruggingskrediet, dat [verzoekers] zegt nodig te hebben om betaling van de lopende verplichtingen mogelijk te maken, nog niet tot stand gekomen, laat staan verstrekt.
Daarnaast voeren alle schuldeisers in hun zienswijze aan dat zij niet het vertrouwen hebben dat [verzoekers] , met waarborging van de belangen van de schuldeisers, het WHOA-traject correct en transparant zal doorlopen.

4.De beoordeling

Eerste verzoek
4.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige verzoek tot onder meer het afkondigen van een afkoelingsperiode het eerste verzoek is dat [verzoekers] aan de rechtbank heeft voorgelegd na het deponeren van de startverklaringen. Dat betekent dat de rechtbank nu moet vaststellen welk soort akkoordprocedure als bedoeld in art. 369 lid 6 Fw door [verzoekers] is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of aan haar de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Volgens de gedeponeerde startverklaringen kiest [verzoekers] voor een besloten akkoordprocedure.
Rechtsmacht
4.3.
De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw jo artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) bevoegd deze procedure te openen, nu [verzoekers] in Nederland is gevestigd. De rechtbank Noord-Nederland is relatief bevoegd. De besloten akkoordprocedure en de bevoegdheid van de rechtbank liggen hiermee voor de volledige duur van de akkoordprocedure vast.
Startverklaring en ontvankelijkheid
4.4.
[verzoekers] heeft op 5 januari 2024 verklaringen als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd ter griffie van de rechtbank. Bij het verzoek om een afkoelingsperiode is door [verzoekers] in haar akte van 4 maart 2024 toegezegd dat zij binnen een termijn van ten hoogste twee maanden een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw zal aanbieden. [verzoekers] kan dan ook worden ontvangen in haar verzoeken.
WHOA-toestand
4.5.
De verzoeken van [verzoekers] zijn gebaseerd op de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Daarom moet redelijkerwijs aannemelijk zijn dat [verzoekers] in de toestand verkeert waarin zij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden (de zogenaamde WHOA-toestand). Bij de beoordeling of sprake is van deze toestand zijn twee facetten van belang, namelijk dat (1) [verzoekers] nog in staat is om aan haar lopende verplichtingen te voldoen, maar dat (2) geen realistisch vooruitzicht bestaat dat een toekomstige insolventie kan worden afgewend als haar schulden niet worden geherstructureerd. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekers] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze WHOA-toestand zich hier voordoet. De verzoeken van [verzoekers] moeten daarom worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.6.
Het is de rechtbank niet gebleken dat [verzoekers] in staat is om gedurende de gevraagde afkoelingsperiode van twee maanden aan haar lopende verplichtingen te voldoen. [verzoekers] heeft bij haar verzoekschrift een liquiditeitsprognose voor de periode van februari tot en met juli 2024 overgelegd. Onder meer [schuldeiser 1] heeft in haar zienswijze, naar het oordeel van de rechtbank terecht, aangevoerd dat uit deze liquiditeitsprognose niet blijkt dat [verzoekers] gedurende een afkoelingsperiode haar lopende verplichtingen kan betalen. Zo blijkt uit de prognose dat in de maanden april en augustus sprake is van een aanzienlijk liquiditeitstekort, aldus [schuldeiser 1] . Bij akte heeft [verzoekers] een herziene liquiditeitsprognose in het geding gebracht. Deze prognose, opgemaakt door de onlangs aangestelde financial controller (de heer [B] voornoemd) van [verzoekers] , wijkt aanzienlijk af van de eerder overgelegde prognose. [B] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij is aangesteld om de administratie op orde te brengen. De eerst overgelegde liquiditeitsprognose is niet door [B] opgesteld. Deze eerste prognose is, zo heeft [B] verklaard, naar het lijkt gebaseerd op hoog-over productie en lijkt te zijn gebaseerd op onjuiste cijfers. De vernieuwde liquiditeitsprognose heeft hij, vanwege het ontbreken van jaarrekeningen sinds 2020, gebaseerd op de (voorlopige) cijfers van 2023 waarbij hij, vanwege incompleetheid van ook die cijfers, een deel heeft moeten schatten. Volgens [B] is de omzet relatief accuraat weergegeven, omdat de kassa-en boekingssystemen die binnen [verzoekers] worden gebruikt, zijn gekoppeld aan de boekhouding. Dat geldt niet voor de geprognosticeerde kosten, aldus [B] . Volgens [B] geeft deze liquiditeitsprognose evenwel een reëler beeld van de kasstromen dan de eerste prognose. De rechtbank overweegt dat de hernieuwde liquiditeitsprognose wellicht een reëler beeld geeft van de te verwachten inkomsten en uitgaven in de komende maanden dan het eerder overgelegde exemplaar, maar ook de meest recente prognose is onvoldoende om met enige mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat [verzoekers] gedurende een afkoelingsperiode aan haar lopende verplichtingen zal kunnen blijven voldoen. Daarbij komt dat [verzoekers] zelf heeft gesteld dat het overbruggingskrediet van € 25.000.000,- nodig is om aan haar lopende verplichtingen te kunnen voldoen en daarnaast de vorderingen van [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] te kunnen voldoen, waardoor exploitatie van het onroerend goed binnen [verzoekers] is gegarandeerd. Exploitatie van dit onroerend goed is eveneens nodig om de omzet te genereren waarmee [verzoekers] haar lopende verplichtingen kan voldoen. Dit overbruggingskrediet is echter niet rond.
De rechtbank kan uit de overgelegde correspondentie met het Zwitsers [financier 1] en [financier 2] ook geen concrete toezegging opmaken dat een van beide partijen bereid is om dit bedrag aan [verzoekers] binnen afzienbare tijd ter beschikking te stellen. Kortom, [verzoekers] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij haar lopende verplichtingen gedurende een te gelasten afkoelingsperiode kan blijven betalen.
4.7.
Nu niet vast is komen te staan dat [verzoekers] haar lopende verplichtingen kan blijven voldoen, betekent dit dat [verzoekers] niet verkeert in de WHOA-toestand. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat er geen ruimte is voor toewijzing van het door haar ingediende verzoeken. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Idzenga, voorzitter, mr. A.E. de Vos en mr. J.H. Steverink , rechters, en in aanwezigheid van mr. M. Blom, griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Idzenga op 13 maart 2024.