Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een afkoelingsperiode en nevenvoorzieningen op basis van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.A. Velema, had op 5 januari 2024 verklaringen ter griffie gedeponeerd voor achttien entiteiten en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek werd gedaan naar aanleiding van de opzegging van kredieten door twee schuldeisers, die de financiële situatie van de verzoeker ernstig onder druk zetten.
Tijdens de zitting op 5 maart 2024 werd het verzoek toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van de zogenaamde WHOA-toestand. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker niet in staat was om aan zijn lopende verplichtingen te voldoen en dat er geen realistisch vooruitzicht was op een herstructurering van de schulden. De rechtbank wees het verzoek af, omdat de liquiditeitsprognoses niet overtuigend waren en het benodigde overbruggingskrediet van € 25.000.000,- nog niet was verkregen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een afkoelingsperiode en dat er geen ruimte was voor toewijzing van de verzoeken.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. H.J. Idzenga, en de rechters mr. A.E. de Vos en mr. J.H. Steverink. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker niet in de WHOA-toestand verkeerde, wat essentieel is voor het verkrijgen van de gevraagde voorzieningen.