ECLI:NL:RBNNE:2024:858
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot afkondigen van een afkoelingsperiode op basis van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA)
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode op basis van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De verzoekers, bestaande uit drie besloten vennootschappen en een stichting, hebben op 6 februari 2024 verklaringen ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement, omdat de verzoekers niet in staat zouden zijn om te voldoen aan een eerdere veroordeling tot betaling aan een schuldeiser, die hen een bedrag van € 460.034,02 had toegewezen.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 26 februari 2024, waarbij de verzoekers en hun advocaat aanwezig waren, evenals de schuldeiser en haar advocaat. De schuldeiser heeft in haar zienswijze betoogd dat het verzoek summier was en dat er onvoldoende onderbouwing was voor de noodzaak van een afkoelingsperiode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de WHOA-toestand verkeren, wat betekent dat zij niet in staat zijn om aan hun schulden te voldoen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen realistisch vooruitzicht is dat de verzoekers hun schulden kunnen herstructureren zonder een afkoelingsperiode.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot afkondigen van de afkoelingsperiode afgewezen, omdat de verzoekers niet voldoende informatie hebben verstrekt over hun liquiditeit en de gevolgen van de executie van het vonnis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat de WHOA-toestand van toepassing is, en heeft daarom het verzoek afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.