ECLI:NL:RBNNE:2024:850

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/18/232601 / JE RK 24-133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (GI) om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de tweejarige [de minderjarige 1]. De GI heeft dit verzoek ingediend vanwege zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige 1], die bij haar moeder woont, samen met haar pasgeboren broertje [de minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, na een mondelinge behandeling waarin de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks gemaakte afspraken om direct contact te vermijden, zich niet aan deze afspraken hebben gehouden, wat heeft geleid tot incidenten van huiselijk geweld. De kinderrechter heeft daarbij de gevolgen van huiselijk geweld voor kinderen in overweging genomen en geconcludeerd dat de huidige situatie, hoewel problematisch, mogelijk minder schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige 1] dan een nieuwe uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft ook rekening gehouden met de recente bevalling van de moeder en de stress die daarmee gepaard gaat.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter geoordeeld dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] niet de oplossing biedt voor de problemen van de ouders en dat de positieve aspecten van de huidige opvoedsituatie niet genegeerd kunnen worden. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, met de mogelijkheid voor de ouders om aan hun problemen te werken en de situatie te stabiliseren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaakgegevens: C/18/232601 / JE RK 24-133

beschikking van 13 maart 2024 over de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
die is gevestigd in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.
die betrekking heeft op

[de minderjarige 1] ,

die is geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2021 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [de minderjarige 1] " wordt genoemd.
De kinderrechter wijst als belanghebbenden aan:

[de vader] ,

die woont in [woonplaats 1] ,
en die hierna "de vader" wordt genoemd,
advocaat: mr. E. Peeters, die kantoor houdt in Groningen,

[de moeder] ,

die woont in [woonplaats 2] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. Ş.Ö. Zengin-Epözdemir, die kantoor houdt in Den Haag.

Het procesverloop

Op 5 maart 2024 heeft de GI telefonisch de kinderrechter verzocht om direct en zonder voorafgaande mondelinge behandeling een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] te verlenen. Dat verzoek heeft de GI op 6 maart 2024 schriftelijk bevestigd en aangevuld met het verzoek om, in aansluiting op de spoedmachtiging, een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [de minderjarige 1] voor verblijf in een pleeggezin te verlenen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter heeft geweigerd de machtiging zonder voorafgaande mondelinge behandeling te verlenen en bepaald dat hij eerst met de ouders, hun advocaten en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna "de Raad") over het verzoek wil praten. Hij heeft daarom een datum en tijdstip bepaald voor een mondelinge behandeling.
Op 12 maart 2024 heeft de rechtbank een brief met bijlage van de GI ontvangen.
Op 13 maart 2024 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. Hij heeft toen gesproken met de ouders, hun advocaten, [naam 1] en [naam 2] die de GI vertegenwoordigen en [naam 3] , die de Raad vertegenwoordigt.
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan en aangekondigd dat hij de gronden waarop zijn uitspraak rust, zal uitwerken in deze beschikking.

De feiten

De kinderrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten die blijken uit de niet weersproken inhoud van het verzoekschrift en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichting.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de beide ouders.
[de minderjarige 1] is bij beschikking van 13 januari 2022 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 12 april 2022 is zij definitief onder toezicht gesteld van de GI tot 13 april 2023. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 13 april 2024.
Op 13 januari 2022 is [de minderjarige 1] uit huis geplaatst, op grond van een daartoe door de kinderrechter gegeven spoedmachtiging. De uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] is door de kinderrechter beëindigd bij beschikking van 13 december 2022. [de minderjarige 1] woont sindsdien weer bij de moeder.
In [maand] 2024 is de moeder bevallen van haar zoon, [de minderjarige 2] .
Deze rechtbank behandelt ook het geschil dat tussen de ouders bestaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (C/18/212320/JE RK 22-150 en C/18/213713/JE RK 22-295). Bij beschikking van 15 november 2023 heeft de rechter een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld en bepaald dat de GI zorgdraagt voor professionele begeleiding van de wisselmomenten voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling. De rechter heeft een voortgezette mondelinge behandeling bepaald op 2 april 2024.
De behandeling van dat geschil wordt gevoegd met de behandeling van het verzoekschrift dat de rechtbank van de GI heeft ontvangen op 26 februari 2024. In dat verzoekschrift heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] op te heffen. Het verzoek van de GI is door de rechtbank geregistreerd met het zaaknummer C/18/232373 JE RK 24-122.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak om de nu twee jaar oude [de minderjarige 1] . Zij woont bij haar moeder, sinds kort samen met haar pasgeboren broertje [de minderjarige 2] . Zij heeft een regelmatig contact met haar vader, bij wie zij gedurende de week ook een aantal dagen is. De GI maakt zich grote zorgen over [de minderjarige 1] en meent dat zij op dit moment niet veilig kan opgroeien bij een van haar ouders. De GI wil daarom dat de kinderrechter aan de GI een machtiging verleent om [de minderjarige 1] uit huis te plaatsen. De GI verzoekt die machtiging te verlenen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, en daarom tot 13 april 2024.
De kinderrechter moet beoordelen of het verlenen van die machtiging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] .
Waarom verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing?
De GI vindt een uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in het belang van haar opvoeding en verzorging noodzakelijk. Daartoe heeft de GI aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de ontwrichtende problematiek tussen de ouders, waarover al werd geschreven bij de start van de ondertoezichtstelling, nog onverminderd aanwezig is en met zich brengt dat sinds de terugplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder, meerdere grensoverschrijdende, ernstige incidenten tussen de ouders hebben plaatsgevonden in het bijzijn van [de minderjarige 1] . Op 5 maart 2024 is de situatie tussen de ouders zodanig geëscaleerd, dat de GI zich genoodzaakt heeft gevoeld om de kinderrechter te verzoeken [de minderjarige 1] (met spoed) uit huis te plaatsen. De GI ervaart dat de veiligheid van [de minderjarige 1] bij de moeder thuis niet langer geborgd kan worden, reden waarom zij verzocht heeft om, aansluitend op de spoedmachtiging, een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] te verlenen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling.
Wat vinden de ouders van [de minderjarige 1] dat de kinderrechter moet beslissen?
Door en namens de ouders is aangevoerd, samengevat weergegeven, dat zich inderdaad grensoverschrijdende incidenten hebben voorgedaan die voortkomen of samenhangen met de stressvolle weken voorafgaand aan de bevalling en de stresserende tijd naar de bevalling. De ouders hebben, zo goed en zo kwaad als dat ging, geprobeerd samen te werken en elkaar te helpen, maar door de stress heeft dat toch geleid tot ruzies. De moeder is daarbij teruggeschoten in een oud patroon waarbij zij ook haar eigen grenzen voorbij is gegaan. Beide ouders willen hieraan werken, onder meer doordat uiteindelijk zodanige afspraken worden gemaakt dat rechtstreeks contact wordt vermeden of andere triggers worden weggenomen die moeder een zo hoog stressniveau bezorgen, dat zij zichzelf in boosheid verliest. Door en namens de ouders is verzocht om het verzoek in ieder geval af te wijzen.
Wat adviseert de Raad?
De Raad stelt in zijn advisering voorop dat het niet gaat om het wegen van de ernst van de incidenten, maar om het onderliggende patroon. Voor [de minderjarige 1] geldt dat het risico bestaat dat zij opgroeit in een situatie waarin de ouders die juist voor rust en vertrouwen zouden moeten zorgen, dat niet bieden door incidenten in de relationele sfeer. De Raad maakt zich daar zorgen over, omdat een kind dat herhaaldelijk wordt blootgesteld aan die incidenten, in zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De Raad vraagt zich gelijktijdig af of die mogelijke ontwikkelingsbedreiging wel kan worden weggenomen als nu tot een uithuisplaatsing wordt besloten. De Raad wijst in dit verband op de voorgeschiedenis van [de minderjarige 1] , die volgens de Raad met zich brengt dat de kans op terugplaatsing nihil is. De Raad ziet [de minderjarige 1] liever thuis opgroeien. De Raad sluit ook niet uit dat de problematiek die nu opvlamt, kort na de bevalling, toereikend afneemt als moeder weer is gestabiliseerd. De Raad noemt als bijkomende complicerende factor dat de ouders elkaar de wereld gunnen en samenwerken, wat met zich brengt dat incidenten zich voordoen die er niet zouden zijn geweest als de ouders meer op afstand van elkaar stonden. Verder weet de Raad ook niet of een uithuisplaatsing niet even grote risico's voor de ontwikkeling van [de minderjarige 1] met zich brengt. De Raad heeft aan de kinderrechter verteld dat gelet op deze dilemma's, hij geen advies geeft of het verzoek moet worden toegewezen of moet worden afgewezen.
Wat beslist de kinderrechter?
De kinderrechter begrijpt dat de GI het verzoek heeft gedaan. Hoewel er duidelijke afspraken waren gemaakt om te voorkomen dat de ouders rechtstreeks contact met elkaar zouden hebben, hebben de ouders zich niet aan die afspraken gehouden. Dat heeft geleid tot incidenten waarover meldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis. Die meldingen zijn gedaan door getuigen die uit eigen waarnemingen hebben verklaard dat zij huiselijk geweld hebben meegemaakt.
De kinderrechter vindt dat bij de beoordeling van het verzoek rekening moet worden gehouden met wat in het algemeen bekend is over de gevolgen van huiselijk geweld bij kinderen.
Uit onderzoek blijkt dat in het algemeen kinderen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld, ongeacht of zij zelf het slachtoffer zijn of daarvan enkel getuige zijn geweest, in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Kinderen die slachtoffer zijn geweest van geweld, ervaren vrijwel dezelfde emotionele en gedragsproblemen als kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld.
Kinderen die zijn blootgesteld aan huiselijk geweld kunnen het post-traumatisch stresssyndroom ontwikkelen, hebben vaak concentratie-, gedrags- en leerproblemen, worden vaak verkeerd gediagnosticeerd en lopen meer risico om zelf dader van geweld te worden. Ook lopen deze kinderen een verhoogd risico om depressieve klachten te ontwikkelen, spijbelen ze meer, vertonen ze meer delinquent gedrag, lopen ze vaker weg van huis en lopen ze zelf een verhoogd risico om slachtoffer te worden van de geweldspleger in huis. Uit onderzoek blijkt verder dat deze kinderen vrijwel altijd specifieke ondersteuning en hulp nodig hebben om een harmonische persoonlijkheidsontwikkeling mogelijk te maken.
Blootstelling aan huiselijk geweld vormt om deze redenen naar het oordeel van de kinderrechter, altijd een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van een kind.
Terecht heeft de Raad naar voren gebracht dat het daarbij niet gaat om de ernst van de incidenten, maar om een zich aanhoudend patroon dat hieruit bestaat dat de ouders, die juist voor rust en vertrouwen zouden moeten zorgen in de opvoedsituatie, daar bij herhaling niet in slagen.
In deze zaak zijn de beide ouders bekend met een ongezonde relationele problematiek die neerkomt op het elkaar aantrekken en het elkaar afstoten. Het is juist om die reden dat [de minderjarige 1] , die lange tijd uit huis is geplaatst, is teruggeplaatst bij de moeder onder de voorwaarde dat rechtstreeks contact tussen de ouders niet plaatsvindt zodat de hulpverlening niet in de positie wordt gebracht dat naar het zware middel van de uithuisplaatsing moet worden gegrepen.
De ouders zijn onmachtig om zich aan die afspraak te houden. Dat is op zich begrijpelijk, als rekening wordt gehouden met de moeilijk verlopen zwangerschap, medische interventies die daarmee samenhingen en het beperkte netwerk van de moeder, waardoor zij bij herhaling was aangewezen op de steun die de vader kon bieden. Ook na de bevalling is er meer rechtstreeks contact tussen de ouders geweest dan dat zij aankonden, wat heeft geleid tot grensoverschrijdende incidenten waarbij [de minderjarige 1] oorgetuige is geweest van verbaal geweld tussen haar ouders. Het begrip hiervoor, maakt het echter niet acceptabel dat de ouders zich zo laten gaan.
Het is vervolgens de vraag of de problematiek het noodzakelijk maakt dat [de minderjarige 1] uit huis wordt geplaatst. De kinderrechter neemt in dat verband in overweging dat [de minderjarige 1] uit huis is geplaatst en nog niet zo lang geleden weer is teruggeplaatst. Dat ging goed, totdat de moeder van [de minderjarige 2] is bevallen. Over de moeder wordt gerapporteerd dat zij lijkt te worden overvraagd en een oververmoeide indruk maakt.
De kinderrechter houdt rekening met de gevolgen van de bevalling die een zware inspanning met zich brengt, de emoties die komen kijken bij de komst van een pasgeboren baby en met de toegenomen belasting die de verzorging van een pasgeboren baby nu eenmaal met zich brengt. De geboorte van [de minderjarige 2] en de kraamtijd is voor beide ouders een ingrijpende gebeurtenis geweest. Daarbij mag ook rekening worden gehouden met de stress en vermoeidheid die kan ontstaan door de onderbroken nachtrust.
Tegen deze achtergrond sluit de kinderrechter nog niet uit dat de moeder is overvraagd en dat zij zich herpakt en dat de keer ten goede die haar leven heeft genomen, slechts voor korte tijd is onderbroken.
De kinderrechter neemt verder in overweging dat, zoals ook de Raad terecht heeft opgemerkt, een nieuwe uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] geen enkele kans meer geeft op terugplaatsing, terwijl niet duidelijk is of de gevolgen van die uithuisplaatsing op termijn niet veel schadelijker zijn dan nu op te groeien in een opvoedsituatie die haar ook veel positiefs biedt.
[de minderjarige 1] heeft twee liefhebbende ouders, die elkaar en hun kinderen de wereld gunnen, die bereid zijn om samen te werken, maar die ook belast zijn met persoonlijke problematiek. Die problematiek brengt nu eenmaal met zich dat de ouders niet altijd in staat zijn hun emoties op stressvolle momenten onder controle te houden. Een uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] is niet een oplossing voor dat probleem.
Een en ander brengt voor nu met zich dat de kinderrechter het verzoek zal afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, kinderrechter, bijgestaan door mr. S. Eding, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden