Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 en feit 2 subsidiair. Voor feit 2 primair heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat in het dossier onvoldoende blijkt van seksueel binnendringen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Over feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de kans aanwezig is dat zijn verklaring is beïnvloed door zijn halfzus [naam] . Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] . De verklaringen van
[naam] en moeder [naam] vormen geen steunbewijs, omdat zij enkel hebben verklaard wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord. Ook de verklaring van mevrouw [naam] vormt onvoldoende steunbewijs. Zij kan de situatie die zij in de woonkamer van verdachte heeft gezien - [slachtoffer] die ontkleed was en verdachte die achter hem zat - met de wetenschap van nu, namelijk de verdenking van een zedenmisdrijf, in een bepaalde context hebben geplaatst.
Over feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat het steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (gestelde) seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van de aangever(s) als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in andere bewijsmiddelen. Dit betekent dat in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat de handelingen tegenover de aangever(s) zijn gepleegd en er geen directe getuigen zijn de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever(s) moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. In zedenzaken geldt dat een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van de aangever(s) voldoende wettig bewijs kan opleveren. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat hiervoor niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, maar dat het afdoende is wanneer de verklaringen van de aangever(s) op bepaalde punten bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring(en) van de aangever(s) en de overige bewijsmiddelen mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechtbank bovendien de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] weliswaar betrouwbaar, maar in het dossier is onvoldoende steunbewijs aanwezig. De verklaring van moeder [naam] dat [slachtoffer 2] in september 2022 huilend naar beneden kwam en vertelde dat papa aan haar vagina zat, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] . De verklaring van [naam] is ten eerste afkomstig uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 2] . Daarbij komt dat de rechtbank de verklaringen van [naam] in het licht van het hele dossier en het beeld wat daaruit over haar naar voren komt onvoldoende betrouwbaar acht. Het feit dat [slachtoffer 2] en haar vader wel vaker in dezelfde ruimte zouden slapen, biedt naar het oordeel van de rechtbank evenmin steunbewijs. Dat is een vrij algemeen gegeven en zeker gezien de verhouding tussen [slachtoffer 2] en verdachte als vader en dochter is dat nog ver verwijderd van het verweten misbruik.
De rechtbank komt hieronder wel tot het oordeel dat bewezen is dat [slachtoffer] is misbruikt, maar ook dat feit biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de verklaringen van [slachtoffer 2] . Daarmee worden die verklaringen immers nog niet bevestigd, ook niet op bepaalde punten. Gelet op het voorgaande, wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Er is daarom onvoldoende wettig bewijs dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
De rechtbank heeft de verklaring van [slachtoffer] met behoedzaamheid gewogen; evengoed acht zij deze verklaring betrouwbaar. [slachtoffer] heeft consistent en gedetailleerd verklaard. Zo verklaart hij over het gebruik van olie en vaseline, en wc-papier om te zorgen dat het witte spul niet op [slachtoffer] zou komen.
Zijn verklaring komt authentiek over.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Ten eerste vormt de verklaring van mevrouw [naam] steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] . Zij verklaart dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] op zijn knieën zat met zijn broek naar beneden, zijn ellebogen op de bank en zijn handen gevouwen. Verdachte zat op zijn knieën achter [slachtoffer] . Ze zag de blote billen van [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] insmeerde met zalf tegen schurft. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig en zal daaraan voorbijgaan. Verdachte heeft immers wisselend en tegenstrijdig over dit voorval verklaard (bijvoorbeeld over de aanwezigheid van [naam] bij dit insmeren). Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte kan niet worden opgemaakt dat die wisselende en inconsistente verklaringen zijn toe te schrijven aan de slechte vertaling door de tolk zoals door de raadsman naar voren is gebracht. Bovendien is zijn verklaring in tegenspraak met andere verklaringen. Zo verklaart mevrouw [naam] op het betreffende moment geen tube zalf te hebben gezien.
Naast de verklaring van mevrouw [naam] is er ander steunbewijs. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte voordat het misbruik plaatsvond seksfilmpjes keek en aan hem liet zien en zijn er op de telefoon van verdachte veel pornografische afbeeldingen en videos aangetroffen, die voor een groot deel werden gecategoriseerd als gay porn. Op deze afbeeldingen waren veelal anale, seksuele handelingen te zien, waarbij jonge acteurs zijn te zien.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen steunbewijs aanwezig voor het misbruik wat zou hebben plaatsgevonden in de periode dat verdachte samen met [slachtoffer] in Irak en Iran was. De rechtbank zal een kortere pleegperiode bewezen verklaren, te weten 1 februari 2020 (het moment waarop verdachte volgens verschillende verklaringen, waaronder zijn eigen, in Nederland arriveerde) tot 1 augustus 2021.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.