ECLI:NL:RBNNE:2024:845

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
18.325415.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van een onbekende vrouw door verdachte in Groningen

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding. De verdachte heeft op 3 september 2022 in Groningen een onbekende vrouw benaderd en haar vagina betast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam ter terechtzitting op 29 februari 2024, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.A.E.J. Koster, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

De tenlastelegging omvatte het feit dat de verdachte door geweld of bedreiging met geweld de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdachte ontkende en een alternatieve verklaring gaf. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaring van de aangeefster, onder andere door de emotionele toestand van de aangeefster direct na het incident.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ten tijde van het feit met een psychose was opgenomen. Dit heeft geleid tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, die recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is als niet ingediend beschouwd, omdat er geen concreet bedrag was gevorderd.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18.325415.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 14 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1960 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.A.E.J. Koster, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2022 te Groningen, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds op [slachtoffer] af te stappen en/of door onverhoeds te voelen aan de vagina van voornoemde [slachtoffer] , althans door die voornoemde [slachtoffer] onverhoeds aan te raken bij haar vagina, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het voelen aan en/of aanraken van haar vagina.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat het wettig bewijs ontbreekt: de aangifte wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij komt dat verdachtes alternatieve verklaring dat hij de buik van aangeefster heeft aangeraakt, op essentiële punten verschilt van de aangifte. Mocht de rechtbank komen tot het oordeel dat er voldoende wettig bewijs is voor de ontuchtige handeling, dan moet verdachte alsnog worden vrijgesproken, omdat het opzet op de ontuchtige handeling heeft ontbroken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 29 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was in die ruimte. Ik heb haar aangeraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt loop proces-verbaal van 5 december 2022, opgenomen voorhet dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022232549 van 5 december 2022, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op zaterdag 3 september 2022 kwam de piketmelding bij de politie Noord-Nederland binnen dat de nader te noemen [slachtoffer] aangerand was door een voor haar onbekende man in de [adres] te Groningen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 3 september 2022,opgenomen op pagina 1 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Hij zette een paar stappen naar voren. Ik stapte naar achteren. Hij raakte mijn dochter aan. Ik zei: Dat vind ik niet prettig. Direct daarna stond hij zo dichtbij me en hij voelt aan mijn kruis. Hij pakte met de binnenkant van zijn hand mijn kruis vast en voelde echt. Ik schrok er echt van.
V: Wat bedoel je met je kruis?
A: Mijn vagina.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding verdachte van 3 september
2022, opgenomen op pagina 30 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 3 september 2022 kregen wij het verzoek om te gaan naar de [adres] te Groningen in verband met een gepleegde aanranding waarbij de pleger staande werd gehouden. Ter plaatse spraken wij met de melder, de heer [naam] , welke ons verklaarde dat hij een man had staande gehouden die zojuist zijn vrouw had betast.
Ik begaf mij samen met [naam] naar het pand aan de [adres] te Groningen. In het pand sprak ik de vrouw van [naam] , te weten mevrouw [slachtoffer] . Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] geëmotioneerd was. Ik zag dat zij bloeddoorlopen ogen had en dat zij sprak met een brok in de keel.
Bewijsoverwegingen
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handeling(en): aangever en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van aangever als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangever. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van aangever voldoende wettig bewijs opleveren. Uit vaste rechtspraak volgt dat niet is vereist dat de ontuchtige handeling als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan aangever. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Zij heeft gedetailleerd en consistent verklaard. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat aangeefster een reden had om een valse aangifte te doen: aangeefster en verdachte kennen elkaar niet.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Ten eerste geeft de verklaring van verdachte dat hij met aangeefster in het pand was en aangeefster heeft aangeraakt, steun aan de aangifte. Daar komt bij dat de verbalisant die ter plaatse komt nadat de man van aangeefster verdachte direct na het incident heeft staande gehouden ziet en hoort dat aangeefster geëmotioneerd is. De emoties van aangeefster direct na het incident vormen steunbewijs voor de aangifte en rijmen niet met de alternatieve verklaring van verdachte dat hij de buik van aangeefster heeft aangeraakt.
De rechtbank stelt daarom vast dat verdachte (met opzet) aan de vagina van aangeefster heeft gevoeld.
Het handelen van verdachte is een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder de gegeven omstandigheden onverhoeds voelen aan de vagina van een onbekende vrouw is namelijk een handeling van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm.
Het ten laste gelegde feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2022 te Groningen, door een feitelijkheid, te weten door onverhoeds op [slachtoffer] af te stappen en door onverhoeds te voelen aan de vagina van voornoemde [slachtoffer] , die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het voelen aan haar vagina.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke taakstraf. Verdachte is een kwetsbare verdachte zonder relevante documentatie. Een voorwaardelijke gevangenisstraf moet, gelet op het advies van de reclassering, niet worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals die naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering van 18 januari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, en ook met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van - de voor hem onbekende - aangeefster door uit het niets op haar af te stappen en aan haar vagina te voelen. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Uit de verklaring van aangeefster bij de politie is gebleken dat het feit impact op haar heeft gehad. Ze schrok, schaamde zich en vond het vies wat haar is overkomen. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en zich niets aangetrokken van de belangen en gevoelens van aangeefster.
De rechtbank houdt echter ook - in strafverlagende zin - rekening met de persoon van verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 18 januari 2024 volgt dat verdachte in september 2022, dus de periode van het bewezen verklaarde feit, met een psychose gedwongen is opgenomen bij [instelling] . Ook uit de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd, volgt dat verdachte ten tijde van het incident verward was. Gelet hierop wordt verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht door de rechtbank.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank daarom van oordeel dat een gevangenisstraf van 1 dag en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren passend is. De rechtbank wijkt hiermee af van de vordering van de officier van justitie, omdat met voornoemde straf in dit geval voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en de persoon van verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar geen (concreet) bedrag gevorderd.
De rechtbank beschouwt de vordering daarom als niet ingediend en zal daarover geen beslissing nemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Lok, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 maart 2024.
Mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.