ECLI:NL:RBNNE:2024:841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/18/232018 / KG ZA 24-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering teruggave hond en verbod euthanasie hond na inbeslagname door Gemeente Groningen

In deze zaak heeft eiseres, eigenaar van hond [naam hond], een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Groningen. De hond was op 24 november 2023 in beslag genomen door de gemeente na een bijtincident waarbij een kat was gedood. Eiseres vordert in dit kort geding dat de gemeente wordt verboden om de hond te euthanaseren en dat de hond binnen 48 uur na het vonnis aan haar wordt teruggegeven. De gemeente heeft het voornemen geuit om de hond te euthanaseren, wat eiseres als spoedeisend belang aanvoert. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is, maar dat de gemeente onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak tot euthanasie. De voorzieningenrechter verbiedt de gemeente om over te gaan tot euthanasie van de hond, maar wijst de vordering tot teruggave van de hond af. De voorzieningenrechter stelt dat de inbeslagname van de hond een tijdelijke maatregel is, maar dat de kans dat de vordering tot teruggave in een bodemprocedure zal slagen niet hoog genoeg is om de hond al terug te geven. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/232018 / KG ZA 24-22
Vonnis in kort geding van 15 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Groningen,
eiseres,
advocaat: mr. J. Biemond te 's-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GRONINGEN,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].
Partijen zullen hierna [eiseres] en Gemeente Groningen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling op 28 februari 2024,
  • de pleitnota van mr. Biemond.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van hond [naam hond].
2.2.
Op 24 november 2023 is door Gemeente Groningen bestuursdwang toegepast, die er uit bestaat dat hond [naam hond] door Gemeente Groningen is meegevoerd (in beslag genomen) als bedoeld in artikel 5:29 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Op 27 november 2023 is het schriftelijk besluit tot inbeslagname aan [eiseres] overhandigd. In dit besluit staat onder meer vermeld:

- Uit een politierapport van 6 juli 2022 volgt dat uw hond op 25 juni 2022 een kat heeft doodgebeten. Uw hond droeg geen muilkorf. Vier buurtbewoners, wonende te [straat], waren hier getuige van.
  • Op 18 augustus 2022 is uw hond [naam hond] gevaarlijk verklaard. Dit is gebeurd naar aanleiding van dit ernstig bijtincident van 25 juni 2022.
  • Op 23 november 2023 heeft uw hond [naam hond] nogmaals een ernstig bijtincident veroorzaakt waarbij een kat dood is gegaan.
Inbeslagname 24 november 2023
De toezichthouder en de politie zijn omstreeks 18:05 uur bij u geweest. U gaf aan de eigenaar te zijn van de hond [naam hond]. U verklaarde dat er op 23 november 2023 een bijtincident had plaats gevonden. U had uw hond losgelaten maar deze had wel zijn muilkorf nog om. De hond is weggerend en is achter de kat aan gegaan bij het losloop gebied naast de Noordelijke begraafplaats. Daarbij blafte de hond een aantal keer en greep de kat bij de nek. De hond heeft de kat in de bosjes gelegd. De toezichthouders hebben u meegedeeld dat uw hond op dat moment in beslag zal worden genomen.
2.3.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 november 2023. Op 1 maart 2024 vindt de hoorzitting plaats bij de Commissie Bezwaarschriften van Gemeente Groningen.
2.4.
Bij brief van 24 januari 2024 heeft Gemeente Groningen aan [eiseres] het voornemen kenbaar gemaakt om hond [naam hond] vier weken na die brief te euthanaseren.
2.5.
Aan het voornemen tot euthanaseren is nog geen uitvoering gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert om Gemeente Groningen te verbieden om over te gaan tot het (doen) euthanaseren van hond [naam hond], zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00, en om Gemeente Groningen te gelasten om hond [naam hond] binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis aan [eiseres] terug te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) dat Gemeente Groningen daarmee in gebreke blijft.
3.2.
Gemeente Groningen voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit spoedeisend belang voldoende gebleken. Gemeente Groningen heeft immers het voornemen kenbaar gemaakt om hond [naam hond] te willen euthanaseren, en heeft ter zitting verklaard dat mogelijk de bezwaarprocedure niet wordt afgewacht alvorens over te gaan tot euthanasie. Bovendien heeft Gemeente Groningen het spoedeisend belang niet betwist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in dit kort geding aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Euthanasie van hond [naam hond]
4.3.
Blijkens de brief van 24 januari 2024 ligt aan de belangenafweging die Gemeente Groningen tot het voornemen tot euthanasie van hond [naam hond] heeft geleid een “testrapport gedragsdeskundige” ten grondslag, waaruit de conclusie wordt getrokken dat euthanasie de enige realistische oplossing lijkt. Dit testrapport is door [eiseres] in het geding gebracht en wordt door [eiseres] betwist, onder andere omdat niet duidelijk is door wie het is opgesteld en wat diens deskundigheid inhoudt. Gemeente Groningen heeft ter zitting verklaard dat zij om redenen van privacy de identiteit van de gedragsdeskundige niet bekend wil maken. Gemeente Groningen heeft geen verdere onderbouwende stukken in het geding gebracht.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan op dit moment en bij deze stand van zaken euthanasie van [naam hond] niet aan de orde zijn. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat het bestuursrechtelijke bezwaartraject ten aanzien van de inbeslagname van [naam hond] nog niet is afgerond en in feite zinloos zou worden als Gemeente Groningen al tijdens dat traject over zou gaan tot euthanasie. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat Gemeente Groningen haar conclusie dat [naam hond] niet kan worden teruggegeven maar moet worden geëuthanaseerd heeft gebaseerd op een advies van een gedragsdeskundige waarvan de identiteit en deskundigheid niet is bekendgemaakt. In het licht van artikel 3:8 en 3:9 Algemene wet bestuursrecht komt dat de voorzieningenrechter als onvoldoende onderbouwing voor om, reeds voorafgaand aan de afronding van het bezwaartraject, een onomkeerbare handeling als euthanasie op te kunnen baseren. Noch de feitelijke onderbouwing voor de noodzaak tot euthanasie, noch de juridische grondslag is door Gemeente Groningen gegeven.
4.5.
De voorzieningenrechter zal Gemeente Groningen dan ook verbieden om over te gaan tot euthanasie van hond [naam hond]. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat Gemeente Groningen als overheidsorgaan rechterlijke uitspraken zal nakomen.
Teruggave hond [naam hond]
4.6.
Bij de beoordeling moet als uitgangspunt worden genomen dat de inbeslagname van [naam hond] op grond van het bepaalde in artikel 5:29 Awb in beginsel slechts een tijdelijke maatregel is. Op enig moment moet duidelijkheid komen over de vraag of [naam hond] kan worden teruggegeven of dat een andere maatregel moet worden getroffen. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de termijn voor teruggave op grond van artikel 5:30 Awb zonder meer dertien weken is en dat [naam hond] reeds door het overschrijden van deze termijn moet worden teruggegeven. Uit artikel 5:30 Awb volgt immers slechts een minimumtermijn die in acht moet worden genomen voordat de bevoegdheid ontstaat om met de inbeslaggenomen zaak iets anders te doen dan teruggeven.
4.7.
Verder geldt bij de beoordeling als uitgangspunt dat in dit geding geen plaats is voor een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot inbeslagname. Zo lang dit besluit niet is vernietigd, dient de civiele rechter in beginsel uit te gaan van de geldigheid daarvan.
4.8.
De voorzieningenrechter dient een belangenafweging te maken tussen enerzijds het belang van Gemeente Groningen om [naam hond] omwille van de veiligheid in beslag te mogen houden, en anderzijds het belang van [eiseres] om [naam hond] terug te krijgen gedurende de periode waarin zij in onzekerheid verkeert over de uitkomst van het bestuursrechtelijke traject. Weliswaar is in het besluit tot inbeslagname niets vermeld over het verdere lot van [naam hond], waardoor dat wat er na de inbeslagname met [naam hond] gebeurt moet worden gezien als een feitelijk handelen door Gemeente Groningen dat geen onderdeel uitmaakt van het bestuursrechtelijke traject [1] , het kan er ook niet los van worden gezien. Bij de vraag hoe Gemeente Groningen feitelijk mag handelen met betrekking tot [naam hond] zijn de feiten en omstandigheden van belang die aan het besluit tot inbeslagname door Gemeente Groningen ten grondslag liggen, welk besluit op dit moment nog in de bezwaarfase zit.
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [eiseres] en Gemeente Groningen verschillen van mening over wat er op 23 november 2023 is voorgevallen, hoe gevaarlijk [naam hond] is en hoe daarmee door [eiseres] wordt omgegaan. Door Gemeente Groningen is niet veel informatie in het geding gebracht. Zo ontbreken de stukken met betrekking tot het eerdere incident op 25 juni 2022, en ook de verklaringen van de dierenambulance en de eigenaresse van de kat met betrekking tot het incident op 23 november 2023 zijn niet overgelegd. Wel staat vast dat op 25 juni 2022 een incident is voorgevallen waarbij een kat is gedood, dit is door [eiseres] erkend. Daarna is [naam hond] bij besluit van 18 augustus 2022 tot gevaarlijke hond verklaard, waarna [naam hond] voortaan gemuilkorfd en kort aangelijnd diende te worden. [eiseres] heeft weliswaar betwist dat zij het besluit van 18 augustus 2022 heeft ontvangen, maar zij heeft wel erkend dat zij het voornemen tot dat besluit heeft ontvangen en dat zij nadien [naam hond] in beginsel heeft gemuilkorfd en heeft aangelijnd. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat [eiseres] zich bewust was van het risico op een nieuw incident en dat zij op de hoogte was van de aanwijzingen die verbonden waren aan de status van “gevaarlijke hond”. Verder heeft [eiseres] erkend dat [naam hond] op 23 november 2023 niet was aangelijnd omdat [eiseres] “een ogenblikje met hem wilde spelen” en dat zij, nadat zij geluid hoorde aan de weg, [naam hond] aantrof bij de bosjes waar later een dode kat is gevonden.
4.10.
In het licht van de feiten zoals deze tijdens dit geding zijn komen vast te staan, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende reden om er vanuit te mogen gaan dat [naam hond] een gevaarlijke hond is die ondanks een muilkorfplicht en korte aanlijnplicht wederom bij een incident betrokken is geweest. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevoegdheid van Gemeente Groningen tot bestuursdwang. Bij deze stand van zaken acht de voorzieningenrechter de kans dat in een bodemprocedure de vordering tot teruggave van [naam hond] zal slagen niet zodanig hoog dat het bij een weging tegenover het algemeen belang van de veiligheid gerechtvaardigd is om [naam hond] al terug te geven aan [eiseres] vóórdat op het bezwaar tegen de inbeslagname is beslist. De vordering om hond [naam hond] terug te geven zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] en Gemeente Groningen zijn over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt Gemeente Groningen de hond [naam hond] van eiseres te (doen) euthanaseren,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. M. van den Heuvel als griffier. [2]

Voetnoten

1.zie ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:514, r.o. 7.1 en ABRvS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1389 r.o. 5.4
2.524 / MvdH