Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18.207959.23 ten laste gelegde feit en de onder parketnummer 18.322208.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 711 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 540 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 30 november 2023 en de daarop overgelegde aanvulling. De officier van justitie heeft daartoe in het bijzonder overwogen dat verdachte na het uitzitten van het onvoorwaardelijk op te leggen strafdeel, te weten 171 dagen, op 5 februari 2024 klinisch kan worden opgenomen in [instelling] te [plaats] . Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de gezondheidstoestand van verdachte en de datum waarop verdachte klinisch kan worden opgenomen in [instelling] te [plaats] , te weten 5 februari 2024. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw gepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en aan een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van 30 november 2023 en de daarop overgelegde aanvulling van 3 januari 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 december 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Het slachtoffer is daarbij met kracht door verdachte tegen zijn mond geslagen - als gevolg waarvan het slachtoffer gebitsschade heeft opgelopen - en onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van zijn gouden halsketting.
Tegelijkertijd is het slachtoffer vastgepakt en tegengehouden, waardoor hij aanvankelijk niet heeft kunnen vluchten. De verdachten hebben zich jegens het slachtoffer zodanig dwingend, bedreigend en gewelddadig opgesteld, dat een voor hem zeer bedreigende en angstige situatie is ontstaan, waarin het slachtoffer zich gedwongen heeft gevoeld zijn gouden halsketting ook daadwerkelijk af te geven. Het slachtoffer heeft zich vervolgens op enig moment losgerukt en is gevlucht. Hierbij heeft het slachtoffer, als gevolg van een val over een schutting, meerdere botfracturen in zijn been opgelopen.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de afpersing grote impact heeft gehad, en overigens nog steeds heeft, op het slachtoffer blijkt ook uit de door hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de onderbouwing van de vordering benadeelde partij.
Verdachte heeft zich bij het plegen van onderhavig feit uitsluitend laten leiden door geldelijk gewin en persoonlijk belang en zich op geen enkele manier bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan mishandeling en een diefstal. Voor zover daar al een conflict met het slachtoffer aan ten grondslag heeft gelegen, had verdachte daar in ieder geval niets mee te maken, wat voor hem strafmatigend moet werken. De rechtbank rekent ook deze feiten verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gekwalificeerd vermogensdelict en een veelplegerstatus heeft.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 30 november 2023 en de daarop overgelegde aanvulling van 3 januari 2024. Uit de rapporten blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van fors harddrugsgebruik, als gevolg waarvan verdachte op meerdere leefgebieden problemen kent. Verdachte is werkloos geraakt, er zijn conflicten ontstaan met zijn (ex)partner en familie en zijn schulden en negatieve sociale contacten zijn toegenomen. Hoewel verdachte zegt gemotiveerd te zijn om aan zijn problematiek te werken, mede ingegeven door zijn medische toestand, concludeert de reclassering dat verdachte ambivalent staat tegenover behandeling. De reclassering ziet thans geen beschermende factoren en schat het recidiverisico als hoog in. Gelet hierop adviseert de reclassering aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, zal meewerken aan middelencontrole en zich klinisch zal laten opnemen. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard alle in voornoemd rapport gestelde voorwaarden na te komen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden.
Hoewel de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat een klinische opname van verdachte noodzakelijk is, legt zij een hogere straf op dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten en de rol die verdachte bij het plegen van de strafbare feiten heeft gehad, enkel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden.
Ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank aan verdachte daarnaast een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] . Met dit verbod beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangever en opnieuw een strafbaar feit jegens aangever zal plegen. Voor iedere keer dat verdachte voornoemd verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van één week, met een maxima van zes maanden, worden opgelegd. De rechtbank zal in afwijking van de eis van de officier van justitie niet ook een locatieverbod opleggen. De rechtbank ziet de noodzaak hiervan niet.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt - na een ter terechtzitting gedane wijziging - een bedrag van 4.950,98 ter vergoeding van materiële schade en 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] voldoende is onderbouwd en hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Ten aanzien van de gevorderde (toekomstige) schade aan gederfd inkomen heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat de vordering in zoverre dient te worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de overgelegde stukken niet is vast te stellen op welke dagen aangever verlof heeft moeten opnemen en in hoeverre hij recht had op loondoorbetaling bij ziekte. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij een nadere onderbouwing te doen overleggen levert naar het oordeel van de raadsvrouw een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw, gelet op toegewezen bedragen in soortgelijke gevallen, bepleit het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten voor de behandeling door een tandarts, ad
1.178,32, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De hoogte van het gevorderde bedrag is voldoende onderbouwd met een kostenbegroting, welke is overgelegd door een tandarts nadat de benadeelde partij dienaangaande is geconsulteerd en een diagnose is gesteld. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade in zoverre toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade bestaande uit (toekomstig) gederfd inkomen, ad 3.722,66, acht de rechtbank de vordering niet ontvankelijk. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd, ad
7.500,00. Ter onderbouwing is door de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen door verdachten ernstig letsel heeft opgelopen en dientengevolge in een sociaal isolement is geraakt. Voorts is aangevoerd dat voornoemd sociaal isolement grote nadelige gevolgen heeft gehad voor het mentale welzijn van de benadeelde partij. Naast dat zijn levenslust is afgenomen is de benadeelde partij angstig, nerveus en heeft hij minder vertrouwen in de mensen om hem heen.
De rechtbank gaat er zonder meer vanuit dat de benadeelde partij als gevolg van de bedreiging met geweld, het daadwerkelijk op hem uitgeoefende geweld en het ernstige letsel dat hij als gevolg daarvan heeft opgelopen, immateriële schade heeft geleden. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 2.000,00. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van immateriële schade in de vorm van sociaal isolement als gevolg van het handelen door de verdachten en op welk bedrag deze schade zou moeten worden gewaardeerd, is nader onderzoek nodig, dat naar het oordeel van de rechtbank eveneens tot een onevenredige belasting van het strafgeding zal leiden. De rechtbank acht de vordering daarom in zoverre niet ontvankelijk. Ook voor de vergoeding van deze schade zal de benadeelde partij zich tot de burgerlijke rechter dienen te wenden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Bij onherroepelijk vonnis van 22 juni 2023 van de politierechter in de rechtbank
Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden, met een proeftijd van drie (3) jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 juli 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 8 november 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Stanpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, gelet op datum waarop verdachte klinisch kan worden opgenomen in [instelling] te [plaats] , te weten 5 februari 2024.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 300, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummer 18.207959.23 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 18.322208.23 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: