ECLI:NL:RBNNE:2024:834

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
18-303290-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op supermarkt met afpersing en belediging van politieambtenaren

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt in Súdwest-Fryslân op 14 november 2023. De verdachte, geboren in 2002, heeft samen met een medeverdachte de kassamedewerker onder bedreiging van een mes gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro en 23 emballagebonnen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en belediging van twee politieambtenaren tijdens zijn aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn problematiek. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van 15 euro aan de supermarkt en 500 euro aan de kassamedewerker voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn problematische achtergrond.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18-303290-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van 27 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, in een supermarkt gevestigd aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] , werkzaam als kassamedewerker bij deze supermarkt heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro, althans enig geldbedrag en/of 23 emballagebonnen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 4] , door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en/of (vervolgens)
  • dat mes in de richting te houden op een geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en/of te roepen "Geld, geld, geld!" en/of "Doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en/of
  • aldus die [slachtoffer 1] te dwingen de kassalade te openen en/of (vervolgens) te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en/of 20 euro te geven en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij de arm en/of de pols te pakken en/of het geld uit zijn handen te pakken en/of (vervolgens)
  • een graai in de kassa te doen en/of (daarbij) een hoeveelheid geldbiljetten en/of emballagebonnetjes uit die kassa te pakken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, in een supermarkt gevestigd aan de [adres] alhier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van 565 euro (in verschillende coupures), althans een geldbedrag en/of 23 emballagebonnen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan De [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1] , kassamedewerker bij genoemde supermarkt, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en/of (vervolgens)
  • dat mes in de richting te houden op geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en/of te roepen "Geld, geld, geld!" en/of "doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en/of
  • die [slachtoffer 1] aldus te dwingen de kassalade te openen en/of (vervolgens) te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en/of 20 euro te geven en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] bij de arm en/of pols te pakken en/of het geld uit zijn handen te pakken en/of (vervolgens)
  • een graai in de kassa te doen en/of (daarbij) een hoeveelheid geldbiljetten en/of emballagebonnetjes uit die kassa te pakken;
2
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân, uit een supermarkt gevestigd aan de [adres] alhier, 3 blikken tonijn, een verpakking Pangasiusfilet en/of 5 blikken bier (merk Gladiator, 0,5 ml), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 14 november 2023 te [plaats] , gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland en/of [slachtoffer 3] , brigadier bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/hun I(onder meer) de woorden toe te voegen: "hee vieze vuile kankerleier" en/of " kale kanker smeris, vuile kankerleier", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door te spugen in de richting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en voor de feiten 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de verklaring van verdachte, de aangifte en de camerabeelden. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) een plan bedacht om de [bedrijf] in [plaats] te overvallen, omdat zij geld nodig hadden voor drank en drugs. Verdachte en medeverdachte hebben een mes meegenomen naar de winkel.
Verdachte is de winkel binnengegaan en heeft de kassamedewerker bedreigd met het mes, zodat de kassamedewerker het geld zou afgeven aan verdachte. Ook is op de beelden te zien dat verdachte zelf een greep in de kassa doet. De medeverdachte is buiten blijven staan. Medeverdachte had een tas met kleren bij zich, zodat verdachte en medeverdachte zich na de overval konden omkleden. Vervolgens zijn zij weer naar het huis van medeverdachte gegaan. Daar hebben zij een deel van de buit verdeeld en een deel achtergelaten. Gelet op het voorgaande is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Gelet op de verklaring van verdachte en de aangifte kan ook bewezen worden dat verdachte zich eerder op de dag van de overval schuldig heeft gemaakt aan diefstal bij diezelfde winkel.
Daarnaast kan, op grond van het proces-verbaal van bevindingen, bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van twee politieagenten door hen uit te schelden. Dat verdachte ook in de richting van de agenten heeft gespuugd kan niet bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde betoogd dat er geen sprake is geweest van medeplegen. Medeverdachte heeft geen substantiële rol gehad bij het plegen van de overval. Hoewel verdachte en medeverdachte samen dingen hebben afgesproken, kan er niet gesproken worden over een samenhangend plan. Het initiatief kwam vanuit verdachte en verdachte is degene geweest die de overval heeft uitgevoerd. Medeverdachte heeft zich laten meeslepen. Hij vervulde
een ondergeschikte en hulpverlenende rol. Verdachte heeft hetgeen onder feit 2 en 3 ten laste is gelegd bekend.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2024, voor zover inhoudend: Ik was op 14 november 2023 met medeverdachte in [plaats] . Ik ben die dag naar de [bedrijf] in [plaats]
gegaan en heb een overval gepleegd. Ik heb samen met medeverdachte een plan bedacht voordat we naar de winkel gingen. We hadden afgesproken dat ik naar binnen zou gaan en dat medeverdachte buiten zou blijven staan. Ik ben naar de kassa gelopen en vroeg om geld. Ik had een mes in mijn hand. Ik liet het mes zien en hield het voor de kassamedewerker, zodat hij het geld zou geven. Het klopt dat ik de woorden heb gebruikt die in de tenlastelegging zijn opgenomen. De kassamedewerker pakte het geld uit de kassa en gaf het aan mij. Hij drukte het geld en de emballagebonnetjes in mijn hand. Ik ben daarna weggerend. Medeverdachte stond buiten te wachten. We zijn samen naar het huis van medeverdachte gegaan en hebben het geld verstopt en een deel bij ons gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 november 2023, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R023125 van 2 december 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 14 november 2023 was ik aan het werk achter de kassa bij de [bedrijf] in [plaats] , gevestigd aan De [adres] . Er liep een man in de richting van de kassa. Ik zag dat de man een mes omhoog hield. Ik hoorde dat de man vroeg om geld. De woorden die hij zei waren: geld, geld, geld. Ik zag dat de man zwaaide met het mes en het mes richting mij hield. Ik heb toen de lade open gedaan. Ik heb de man toen briefjes van 50 en 20 gegeven. Ik weet mij ook nog te herinneren dat hij mij ook bij mijn arm pakte. Ik zag dat hij zelf ook nog een graai uit de kassalade deed met zijn linkerhand. De man greep zelf nog naar de kassa en nam nog 5 en 10 euro mee. Er vielen een paar biljetten naast de loopband. Ik heb deze nog gepakt en aan hem gegeven. De overvaller heeft mogelijk ook emballagebonnen meegenomen. Misschien heb ik ook wel emballagebonnen aan de overvaller gegeven. Ik heb onder bedreiging van een mes geld mee gegeven. Ik heb gedaan waar hij om vroeg zodat hij mij niets aan deed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 21 november 2023, opgenomen op pagina 57 van voornoemd dossier, inhoud als relaas van verbalisant [naam] :
Totaal is er 565 euro teruggevonden. Onder verdachte [verdachte] werd 45 euro inbeslaggenomen. Onder verdachte [medeverdachte] werd totaal 520 euro inbeslaggenomen. Eveneens werd in de woning van [medeverdachte] totaal 23 emballagebonnen van de [bedrijf] aangetroffen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2024;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 november 2023, opgenomen op pagina 127 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R023125 van 2 december 2023, inhoudend de verklaring van [naam] .
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 14 november 2023, opgenomen op pagina 34 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R023125 van 2 december 2023, inhoudend het relaas van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 14 november 2023 een gewapende overval heeft gepleegd. Verdachte is, samen met medeverdachte, naar de [bedrijf] in [plaats] gegaan. In de [bedrijf] heeft hij de kassamedewerker onder bedreiging van een mes bewogen tot de afgifte van geld en emballagebonnen. Verdachte heeft tegen de kassamedewerker geroepen dat hij het geld aan verdachte moest geven. De kassamedewerker heeft het geld vervolgens uit de kassalade gepakt en aan verdachte gegeven. Daarnaast viel er nog wat geld op de band naast de kassa. Ook dit geld heeft de kassamedewerker aan verdachte gegeven. Deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als afpersing. Verdachte heeft zelf ook een greep in de kassalade gedaan en daarbij in ieder geval een aantal geldbiljetten weggenomen. Die handeling van verdachte zou kunnen worden gekwalificeerd als wegnemen waardoor er (ook) sprake zou kunnen zijn van diefstal met geweld. Dat feit is echter subsidiair ten laste gelegd. Nu de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen verklaart, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van medeplegen en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
De rechtbank stelt vast dat verdachte en medeverdachte samen een plan hebben bedacht om de [bedrijf] te overvallen. Verdachte en medeverdachte hebben vooraf afgesproken dat zij een mes zouden meenemen naar de winkel en ook daadwerkelijk een mes uit de woning van de moeder van medeverdachte meegenomen. Daarnaast hebben zij afgesproken dat verdachte de winkel in zou gaan en medeverdachte buiten zou wachten. Verdachte heeft dit ter zitting ook bevestigd. Uit de verklaringen die verdachte en medeverdachte bij de politie hebben afgelegd, volgt verder dat medeverdachte een tas met kleding had meegenomen, zodat verdachte en medeverdachte zich na de overval konden omkleden. Verdachte en medeverdachte zijn na de overval weer samen naar het huis van medeverdachte gegaan. Daar hebben zij een deel van het geld verdeeld en een deel van het geld en de emballagebonnen verstopt. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste
samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Bewijsoverwegingen feit 3
Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen aan hem onder feit 3 ten laste is gelegd. De rechtbank is, net zoals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte ook in de richting van de verbalisanten heeft gespuugd en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 14 november 2023 te [plaats] , in een supermarkt gevestigd aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon genaamd [slachtoffer 1] , werkzaam als kassamedewerker bij deze supermarkt heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 565 euro en 23 emballagebonnen, die geheel aan de [slachtoffer 4] toebehoorden, door
  • met een mes in de richting te lopen van de kassa en vervolgens
  • dat mes in de richting te houden op een geringe afstand van het lichaam van die [slachtoffer 1] en met dat mes te zwaaien in de richting van die [slachtoffer 1] en te roepen "Geld, geld, geld!" en "Doe de kassa open, geef me geld, geef me vijftigjes" en
  • aldus die [slachtoffer 1] te dwingen de kassalade te openen en vervolgens te dwingen een hoeveelheid briefgeld in coupures van 50 en 20 euro te geven en vervolgens die [slachtoffer 1] bij de arm te pakken en vervolgens
  • een graai in de kassa te doen en daarbij een hoeveelheid geldbiljetten en emballagebonnetjes uit die kassa te pakken;
2
hij op 14 november 2023 te [plaats] , uit een supermarkt gevestigd aan de [adres] , 3 blikken tonijn, een verpakking Pangasiusfilet en 5 blikken bier merk Gladiator, 0,5 ml, die geheel aan de [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op 14 november 2023 te [plaats] , opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagent bij de eenheid Noord-Nederland en [slachtoffer 3] , brigadier bij de eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hun onder meer de woorden toe te voegen: "hee vieze vuile kankerleier" en "kale kanker smeris, vuile kankerleier".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primairafpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
diefstal;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, niet zijnde een lid van een algemeen vertegenwoordigend lichaam, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Verdachte is echter nog erg jong en heeft geen goede start gehad in het leven. Verdachte is een tijd dakloos geweest, hij heeft geen opleiding gevolgd, hij heeft geen werk, er is sprake van middelenproblematiek en van forse schulden. Uit het reclasseringsrapport volgt daarnaast dat verdachte mogelijk een licht verstandelijke beperking heeft en de consequenties van zijn handelen niet altijd lijkt te kunnen overzien. Daar dient rekening mee te worden gehouden bij de strafoplegging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd moet worden dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal ernstige feiten. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt echter dat hij niet eerder is veroordeeld voor dergelijke feiten. Daarnaast past het handelen van verdachte ook niet bij het beeld dat de reclassering van hem schetst. Verdachte heeft afstand gedaan van vrienden die een negatieve invloed op hem hebben, hij is gestopt met drinken nu hij in detentie zit en hij wil, na zijn detentie, op zoek gaan naar een woning en naar werk. Verdachte staat bovenaan de wachtlijst bij [instelling] . Verdachte heeft veel spijt van zijn daden en hij wil wat van zijn leven maken. Door een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden kan verdachte zijn leven weer op de rit krijgen. Wel moet voorkomen worden dat verdachte na zijn detentie weer dakloos wordt, omdat er nog geen plek is voor hem bij [instelling] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland van 1 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt, een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een overval grote gevolgen heeft voor slachtoffers en dat het niet ondenkbaar is dat zij daar nog lang mee zullen worden geconfronteerd. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt ook dat dit voor aangever geldt. Daarnaast zorgt een gewapende overval niet alleen voor onrust en angst bij de directe slachtoffers maar ook bij anderen, zoals overige aanwezigen en andere medewerkers van de supermarkt. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij veel spijt heeft van zijn handelen, rekent de rechtbank het verdachte en medeverdachte aan dat zij enkel aan hun eigen financiële gewin hebben gedacht en niet aan de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer en overige aanwezigen en betrokkenen.
Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een diefstal op dezelfde dag in diezelfde supermarkt en aan een belediging van twee politieagenten toen hij werd aangehouden na de overval.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 2 januari 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het reclasseringsrapport van 1 februari 2024 en hetgeen ter terechtzitting is besproken volgt dat er sprake is van veel problematiek bij verdachte. Verdachte beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats, hij heeft geen opleiding gevolgd, heeft geen werk of andere dagbesteding, heeft forse schulden en er is sprake van forse middelenproblematiek. Uit het rapport blijkt verder dat verdachte mogelijk op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert, beperkte handelingsvaardigheden heeft, handelt uit impulsiviteit en beïnvloedbaar is. Gelet op deze problematiek schat de reclassering de kans op herhaling in als hoog. De reclassering adviseert de rechtbank een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de volgende door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of wonen in een maatschappelijke opvang, het hebben en behouden van dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank zal, gelet op het advies van de reclassering, het volwassenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, vindt de rechtbank een langere gevangenisstraf niet passend. Zeker gelet op zijn jonge leeftijd vindt de rechtbank het daarnaast van belang dat verdachte zijn leven weer op de rit krijgt. Gelet op de aanwezige problematiek is het belangrijk dat verdachte de hulp krijgt die hij zo hard nodig heeft. Om dit mogelijk te maken zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf verbinden.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.588,06 ter vergoeding van materiële schade en 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ook [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 3.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 4] geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd moet worden. Het is duidelijk dat de overval veel impact heeft gehad op [slachtoffer 1] , maar de vordering is niet onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. De vordering is ten aanzien van de materiële schade onvoldoende onderbouwd. Ook de vordering ten aanzien van de immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is er geen sprake van immateriële schade welke rechtstreeks is geleden door het feit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] afgewezen dient te worden. De vordering is niet onderbouwd. Het openbaar ministerie heeft [slachtoffer 1] in de gelegenheid gesteld om zijn vordering nader te onderbouwen met stukken, maar dit heeft hij niet gedaan. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft een vergoeding van materiële en immateriële schade gevorderd. Het bedrag aan materiële schade bestaat uit een aantal schadeposten, te weten: geld dat [slachtoffer 4] niet terug heeft gekregen na de overval, kosten voor slachtofferhulp, kosten voor zaalhuur ten behoeve van een slachtofferavond en verloren inkomsten.
Vaststaat dat [slachtoffer 4] een deel van het geld dat is buitgemaakt bij de overval, te weten 15,-, niet heeft teruggekregen. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde. De rechtbank wijst de gevorderde schade met betrekking tot het niet teruggekregen geld toe, te weten een bedrag van 15,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023.
[slachtoffer 4] stelt daarnaast schade te hebben geleden, omdat zij na de overval slachtofferhulp heeft ingeschakeld. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het is voor de rechtbank niet duidelijk waarom de benadeelde partij een particuliere organisatie heeft ingeschakeld en ten behoeve van wie deze hulp is ingeschakeld. De rechtbank zal de benadeelde partij
met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk verklaring in haar vordering.
Daarnaast stelt [slachtoffer 4] schade te hebben geleden, omdat zij na de overval een zaal heeft gehuurd ten behoeve van een slachtofferavond. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van deze schadepost een factuur overgelegd. De datum op de factuur betreft 17 oktober 2023. Deze datum is gelegen voor de datum van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost niet onderbouwd kan worden met een factuur waarvan de datum is gelegen voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook afwijzen.
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding gevorderd van verloren inkomsten. Artikel 6:96 lid 1 BW bepaalt dat vermogensschade geleden verlies en gederfde winst omvat. Niet duidelijk is in hoeverre het bewezenverklaarde heeft geleid tot gederfde winst en wat de omvang van deze gederfde winst dan is. De rechtbank acht dit deel van de vordering dan ook onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat zij de gestelde schade heeft geleden, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Tot slot heeft [slachtoffer 4] vergoeding van de immateriële schade ter hoogte van 500,- gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet kan leiden tot de vaststelling dat zij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Hoewel het aannemelijk is dat de benadeelde partij na de overval gevoelens van onveiligheid ervaart en het gevoel heeft haar medewerkers geen veilige werkplek te kunnen bieden, kan dit niet leiden tot de vaststelling van een immateriële schadevergoeding. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] op andere wijze in zijn persoon is aangetast gelet op de aard en de ernst van de normschending. Uit het dossier volgt dat verdachte een mes bij zich had en dit mes dichtbij [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarmee ook zwaaiende bewegingen dichtbij het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande, vindt de rechtbank een vergoeding van de immateriële schade op zijn plaats, ondanks dat [slachtoffer 1] zijn vordering niet heeft onderbouwd.
Hoewel in dergelijke gevallen een vergoeding van 3.000,- gerechtvaardigd zou kunnen zijn, zal de rechtbank in dit geval, bij gebrek aan onderbouwing van de vordering, een bedrag van 500,- toewijzen en [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van beide benadeelde partijen
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoedingen niet meer aan de benadeelde partijen hoeft te betalen
indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
dat verdachte zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Amerikaweg 3a in Assen. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat verdachte zich laat behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na aanmelding. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat verdachte verblijft bij [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plek beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Verdachte zet zich in voor begeleiding vanuit deze instelling, zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur, en/of scholing;
dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 1 primair)
  • Wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van 15,-;
  • Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling, met
dien verstande dat indien en voor zover reeds door een mededader (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- Veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van
de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
- Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd,
de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat te betalen een bedrag van 15,- (zegge: vijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de
duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde
partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden;
- Wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de kosten van
zaalverhuur af en verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van haar vordering dat betrekking heeft op de materiële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- Wijst de vordering ten aanzien van de immateriële schade af.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
  • Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van 500,-;
  • Veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot aan de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een mededader (gedeeltelijk) aan de benadeelde is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- Veroordeelt verdachte in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van
de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil;
- Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd,
de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023 tot de dag van algehele voldoening;
- Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de
duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde
partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden;
- Verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt
dat hij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Langius, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Boskma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2024.