ECLI:NL:RBNNE:2024:833

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
18-158917-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van de Wet Wapens en Munitie met vrijspraak voor andere wapens

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van verschillende wapens in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00 voor het voorhanden hebben van een vlindermes, boksbeugel en stroomstootwapen in haar woning. De verdachte werd echter vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, omdat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat zij hiervan op de hoogte was. De rechtbank overwoog dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte wist dat een wapen in haar woning was geplaatst door een andere persoon. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de straf. De verdachte, die een burn-out had en zorg droeg voor haar kinderen, werd als first-offender beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het voorhanden hebben van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebracht, maar paste de geldboete aan vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/158917-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet
Wapens en Munitie, te weten een pistool, van het merk CZ (type Vzor 45), kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of een onderdeel van een wapen (te weten een patroonmagazijn voor voornoemd wapen), voorhanden heeft gehad;
2.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 centraalvuur
kogelpatronen (van het merk Geco) van het kaliber 6.35 mm (.25 ACP), voorhanden heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
  • een wapen(s), van categorie I, onder 3° te weten een ploertendoder en/of een boksbeugel, voorhanden heeft gehad en/of
  • een of meer wapen(s) van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto/vlindermes en/of een valmes voorhanden heeft gehad en/of
  • een of meer wapen(s) van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
  • een aansteker die qua vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (pistool) van het merk Baretta (type 92) en/of
  • een balletjesgeweer dat qua vorm een afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen (machinegeweer) van het merk Norinco (type AK-47), voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
4.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Westerveld, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een
stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1. tot en met 4. Ten aanzien van de feiten 1. en 2. heeft de officier van justitie erop gewezen dat het wapen op de slaapkamer, in de kledingkast van verdachte is aangetroffen. Het wapen was bij geopende kastdeuren direct zichtbaar.
Bovendien verbleef [naam] in de woning van verdachte. Verdachte was op de hoogte van de handel van [naam] en zij was gemachtigd voor zijn rekening. Bovendien volgt uit het dossier dat verdachte ook geld rondbracht voor [naam] . Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte het wapen, de patroonhouder en de munitie voorhanden gehad. Ten aanzien van de feiten 3. en 4. heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte wist van deze goederen, aangezien ze verklaard heeft dat deze van haar kinderen waren. Ook deze feiten kunnen daarom bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 1. en 2. heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over het aangetroffen wapen en de munitie. Verdachte wist niet dat [naam] het wapen in haar kast had gelegd en het wapen lag ook niet direct in het zicht. Bovendien lag het wapen er pas enkele uren. Ten aanzien van de feiten 3. en 4. heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over deze goederen. Daarnaast heeft de raadsvrouw voor alle vier de feiten erop gewezen dat [naam] is vervolgd voor het alleen (en niet in vereniging) voorhanden hebben van de goederen. Het is volgens de raadsvrouw dan ook niet uit te leggen dat verdachte wordt vervolgd voor het in vereniging voorhanden hebben van deze goederen.
Oordeel van de rechtbank1
Feiten 1. en 2.
De rechtbank acht de feiten 1. en 2. niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Op
12 november 2019 is er in de woning van verdachte een doorzoeking geweest waarbij onder meer een vuurwapen, patroonhouder en munitie in de kledingkast op de slaapkamer van verdachte werden aangetroffen. Dit vuurwapen lag op een plank samen met kleding van verdachte. In de woning is ook [naam] aangehouden. Door verdachte is verklaard dat [naam] het wapen in haar kast heeft neergelegd en dat zij het wapen niet heeft gezien. [naam] heeft verklaard dat het wapen van hem is, hij het de avond voor de doorzoeking daar heeft neergelegd en dat verdachte hier niks van wist.
De rechtbank stelt voorop dat het op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie verboden is een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Voorhanden hebben verondersteld dat verdachte het wapen of de munitie min of meer bewust aanwezig heeft gehad. De aanduiding van een meerdere of mindere mate van bewustheid geeft aan dat verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie ervan. Daarnaast moet voor het aanwezig hebben een verdachte feitelijke macht over het wapen of munitie kunnen uitoefenen. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen objectief bewijs bevat aan de hand waarvan met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat [naam] een wapen met patroonhouder en munitie naar haar huis had meegenomen en in haar kast had neergelegd. De door verdachte geschetste gang van zaken kan door het dossier niet worden weerlegd. Ook in de door de officier van justitie naar voren gebrachte omstandigheden ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat verdachte in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, de patroonhouder en de munitie in haar woning.
Feiten 3. en 4.
Op 12 november 2019 vindt een doorzoeking plaats in de woning op [adres] te [plaats] .2 Op dit adres woont verdachte samen met haar twee zoons.3 [naam] is op dit adres aangehouden.4 Tijdens de doorzoeking in de woning worden de volgende goederen aangetroffen:
- voorwerp 3. Dit voorwerp heeft een zwarte behuizing van circa 12 bij 6 bij 2,5 centimeter. Aan één van de korte zijden zitten vier metalen pennen. Aan de ene zijkant zit een tuimelschakelaar. In het voorwerp zit een 9 Volt batterij. Het voorwerp heeft de volgende opschriften:
Z-force I 80,000v Warning: Extreme Danger
Keep out of reach of children Use only as directed.5
Het voorwerp is een stroomstootwapen, waarmee personen of dieren weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Het voorwerp is geen medisch hulpmiddel.6
- voorwerp 4. Dit voorwerp is een boksbeugel, te weten een handwapen bestaande uit een om de hand sluitende ring of om de vingers sluitende ringen, al dan niet voorzien van uitsteeksel. De boksbeugel bestaat uit vier ringen met uitsteeksels.7
- Voorwerp 5. Dit voorwerp is een metalen vlindermes, waarvan het heft in de lengterichting in tweeën is gedeeld en waarvan het lemmet naar buiten wordt gebracht door elk van de delen van het heft in tegenovergestelde richting zijdelings open te vouwen. Het mes heeft een totale lengte van circa 23 centimeter. De lengte van het lemmet is circa 9,5 centimeter.8
Voorwerpen 3, 4 en 5 zijn aangetroffen in een zak. Door verdachte is bij de politie verklaard dat deze goederen van haar kinderen zijn.9 Door [naam] is verklaard dat hij de boksbeugel, het vlindermes en de taser heeft gekocht voor de zoontjes van verdachte.10
Bewijsoverwegingen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat voorwerpen 3, 4 en 5 zijn aangetroffen in de woning van verdachte. Gelet op de verklaring van verdachte dat deze goederen van haar inwonende zoons waren, was zij zich ervan bewust dat de wapens in de woning aanwezig waren en kon zij hierover beschikken. De rechtbank concludeert dan ook dat zij de boksbeugel, het vlindermes en het stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Onder feit 3. is aan verdachte ook het voorhanden hebben van een ploertendoder, vlindermes, een aansteker die qua vorm en afmeting lijkt op een Baretta en een balletjesgeweer dat lijkt op een
machinegeweer van het merk Norico ten laste gelegd. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt waar deze goederen in de woning van verdachte zijn aangetroffen. In het dossier zijn geen bewijsmiddelen aanwezig waaruit volgt dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van deze goederen in haar woning. Bovendien staat op basis van het dossier vast dat ook andere personen van haar woning gebruik maakten. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal verdachte in zoverre dan ook vrijspreken.
De rechtbank zal verdachte daarnaast vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Niet is gebleken dat verdachte met het oog op het voorhanden hebben van de wapens nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. Gelet op deze overweging verwerpt de rechtbank ook het verweer van de raadsvrouw over de vervolging van [naam] . Het is mogelijk dat twee personen weet hebben van wapens in een woning, maar dat zij hierbij niet nauw en bewust ten aanzien van het voorhanden van deze wapens samenwerken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 3. en 4. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
3.
zij op 12 november 2019 te [plaats] ,
  • een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet Wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad en
  • een wapen van categorie I, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vlindermes voorhanden heeft gehad;
4.
zij op 12 november 2019 te [plaats] , een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
3. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf niet op zijn plaats is. Verdachte is een first-offender. Gelet op haar burn-out zou een gevangenisstraf haar nog meer in de problemen brengen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet Wapens en Munitie. In de woning van verdachte zijn een vlindermes, boksbeugel en stroomstootwapen aangetroffen. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het bezit van deze wapens kan er immers toe leiden dat dit wapentuig op enig moment gebruikt wordt tegen personen. De rechtbank acht het bijzonder kwalijk en zorgelijk dat verdachte het kennelijk
ook nog heeft toegestaan dat haar destijds 13-jarige kinderen deze wapens cadeau hebben gekregen. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Persoon van verdachte
Ter zitting heeft verdachte aangegeven de zorg te hebben voor haar twee thuiswonende kinderen en momenteel niet te kunnen werken in verband met een burn-out. Verder heeft verdachte aangegeven rond te kunnen komen van haar inkomen en geen schulden te hebben.
LOVS oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het LOVS heeft als uitgangspunt voor straftoemeting ten aanzien van het voorhanden hebben van dit soort wapens oplegging van geldboetes van respectievelijk 200,00, 225,00 en 550,00 vastgesteld.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 28 september 2021, de dag waarop verdachte een brief toegestuurd heeft gekregen van voornemen van dagvaarding.
Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, door een strafkorting toe te passen.
Straf
Alles afwegend acht de rechtbank in beginsel een geldboete van 975,00 passend en geboden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de geldboete matigen naar een geldboete van 750,00 en zal deze straf opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. en 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van 750,00(zegge: zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door vijftien dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2024.
1. Wanneer hiernaar wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas die zich bevinden in het
doorgenummerde proces-verbaal van het onderzoek Montesquieu van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Fryslân met nummer NN1R018105 d.d. 31 mei 2020. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal.
2 Pagina 667.
3 Pagina 1603.
4 Pagina 1302.
5 Pagina 3081.
6 Pagina 3082.
7 Pagina 3082.
8 Pagina 3083.
9 Pagina 1616.
10 Pagina 1373.