ECLI:NL:RBNNE:2024:825

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
18-158919-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen en voorhanden hebben van wapens en drugs

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Leeuwarden, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en het voorhanden hebben van wapens, munitie en harddrugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam ter terechtzitting naar aanleiding van een onderzoek dat plaatsvond op 28 februari 2024. De verdachte, geboren in 1965, was bijgestaan door haar advocaten, mr. R.P. Snorn en mr. R.F. Klunder, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

De tenlastelegging omvatte onder andere het witwassen van een Mercedes-Benz bedrijfsauto, waarvan de verdachte op 26 juli 2019 de registratie op haar naam had laten zetten. Deze auto bleek echter in 2018 gestolen te zijn. De officier van justitie vorderde een veroordeling tot een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de auto. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen reden had om te twijfelen aan de legale herkomst van het voertuig, aangezien het recentelijk was goedgekeurd door de RDW.

Daarnaast was de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en drugs, die op 12 november 2019 in de woning van de verdachte werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze wapens en drugs, en sprak haar ook van deze feiten vrij. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in meer of mindere mate bewust was van de wapens en verdovende middelen die in haar woning waren aangetroffen.

Tot slot werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de rechtbank het feit waarop de schade was gebaseerd niet bewezen achtte. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalde dat zij haar eigen proceskosten moest dragen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/158919-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn en mr. R.F. Klunder, beiden advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 13 september 2019, te [plaats] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, en/of een of meer andere plaats(en) in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging
met een of meer ander(en), althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een (bedrijfs)auto van het merk Mercedes-Benz, voorzien van kenteken [nummer] en/of een (bedrijfs)auto van het merk Mercedes-Benz, voorzien van kenteken [nummer] , en/of een of meer onderde(e)l(en) van die (bedrijfs)auto('s), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een bovenomschreven voorwerp(en) was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft gehad gehad en/of die bovenomschreven voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten revolver, van het merk Garate, type MKI, kaliber .455 Webley, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een wapen van een categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een schietpen (zelfbouw), kaliber .22, zijnde een vuurwapen dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen (te weten een pen), voorhanden heeft gehad;
4.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
  • 37 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .455 Webley en/of
  • 4 randvuur kogelpatronen van het kaliber .22 LR
  • 1 randvuur kogelpatroon van het kaliber .22 SHort
  • 25 hagelpatronen (van het merk Fiocchi) van het kaliber 12/70 mm
  • 26 hagelpatronen (van het merk Eley) van het kaliber 12/70 mm
  • 1 hagelpatroon van het kaliber 16/67,5 mm, voorhanden heeft gehad;
5.
zij op of omstreeks 12 november 2019 te [plaats] , in elk geval in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 99,59 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
  • ongeveer 52,88 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde amfetamine en/of cocaïne een (elk) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair ten laste gelegde tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft op 26 juli 2019 een Mercedes Benz bedrijfsauto met kenteken [nummer] op haar naam laten zetten. Uit het dossier blijkt dat deze bedrijfsauto in 2018 is gestolen. De bedrijfsauto had toen nog het kenteken [nummer] . Door [naam] is in Duitsland een karkas van een uitgebrande Mercedes bedrijfsauto gekocht. Het VIN-nummer van dit karkas is gebruikt voor de gestolen bedrijfsauto, waarna deze bedrijfsauto is ingevoerd. Verdachte zegt in eerste instantie dat zij de bedrijfsauto met kenteken [nummer] samen met haar toenmalige partner [naam] heeft gekocht op de autobeurs in Berlijn. Later zegt zij dat zij dit van [naam] moest verklaren. Ter zitting antwoord verdachte op de vraag waarom zij dit van hem moest verklaren, dat zij dit niet meer weet. De verklaringen van verdachte sluiten echter niet op elkaar aan. Hoewel er kentekenplaten in de woning lagen en verdachte wist dat [naam] in autos handelde, heeft zij geen verder onderzoek gedaan, wat zij wel had moeten doen. Verdachte had dan ook redelijkerwijs moeten vermoeden dat de bus van diefstal afkomstig was. Gelet hierop is de officier van justitie van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in vereniging. Het VIN-nummer is er door anderen ingezet en verdachte heeft de bus vervolgens op naam gekregen. Op die manier is verdachte een belangrijke schakel in het geheel geworden, zodat bewuste en nauwe samenwerking in het kader van witwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, nu niet blijkt van enige bewustheid van verdachte over de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en munitie en verdovende middelen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ten laste gelegde goederen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte woonde, zodat gezegd kan worden dat zij de feitelijke heerschappij en beschikkingsmacht over de goederen heeft gehad. Verdachte is echter heel stellig in haar verklaring dat zij geen wetenschap heeft gehad van de aangetroffen wapens, munitie en verdovende middelen. Nu uit het dossier verder niet blijkt van verdere contacten met de medeverdachten of werkzaamheden of betrokkenheid bij de autohandel is de officier van justitie van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het voorhanden hebben van de ten laste gelegde wapens/munitie en verdovende middelen.
Standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde, nu niet gezegd kan worden dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de bedrijfsauto van misdrijf afkomstig was. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van verhullende handelingen. Het enkel op naam laten zetten van een voertuig is daartoe niet zonder meer voldoende. De bedrijfsauto was ter importkeuring aangeboden en goedgekeurd en daarnaast was de auto goedgekeurd door de RDW. Gelet hierop is de raadsman van mening dat er ook geen reden was om te twijfelen aan de legale herkomst van de bedrijfsauto en geen enkele aanleiding voor het doen van nader onderzoek.
Feiten 2., 3., 4. en 5.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2. tot en met 5. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent ten stelligste iets met de ten laste gelegde feiten te maken te hebben. Zij woonde ongeveer een halfjaar bij de heer [naam] . In die tijd was zij regelmatig langere tijd van huis. Verdachte heeft nooit verdovende middelen in de woning gezien en wist ook niet dat [naam] dit aanwezig had.
Verder was verdachte met betrekking tot de wapens in de veronderstelling dat [naam] tegen wapens was. Zij had hem hier nog nooit over horen praten, laat staan dat zij zelf iets van wapens of munitie heeft gezien. Dit is ook verklaarbaar aangezien, in ieder geval de revolver, verstopt lag in een plastic zak onder de werkbank in de garage. Verdachte was zich dan ook niet in meer of mindere mate bewust van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens/munitie. Verder is het enkele feit dat verdachte bewoner was van de woning en toegang had tot de ruimten waar de harddrugs zijn aangetroffen, onvoldoende om te kunnen spreken voor de vereiste bewustheid voor het aanwezig hebben van verdovende middelen.
Gelet op het ontbreken van de bewustheid bij verdachte kan dan ook niet gesproken worden van een machtsrelatie tussen verdachte en de aangetroffen wapens/munitie en verdovende middelen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1., 2., 3., 4. en 5. niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Feit 1.
Uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte vanaf 26 juli 2019 een bedrijfsauto van het merk Mercedes Benz, voorzien van kenteken [nummer] op naam heeft gehad. Deze bedrijfsauto bleek achteraf in 2018 in Apeldoorn te zijn gestolen en had oorspronkelijk het kenteken [nummer] . Niet gebleken is dat verdachte enige wetenschap had over de herkomst van de auto. De rechtbank is van oordeel dat er voor verdachte ook geen enkele aanleiding was om te twijfelen aan de legale herkomst van de bedrijfsauto, nu de bedrijfsauto kort daarvoor nog was gekeurd door de RDW. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte geen wetenschap had van de betrokkenheid van haar ex-partner [naam] bij het witwassen van autos.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde.
Feiten 2., 3., 4. en 5.
Op 12 november 2019 is in de woning in [plaats] waar verdachte verbleef een revolver, een zelfgebouwde schietpen, verschillende soorten munitie en harddrugs aangetroffen. Uit het dossier blijkt dat de revolver en een deel van de munitie in een plastic zak zaten. De exacte vindplaats wordt niet genoemd, maar uit de verklaring van [naam] kan worden opgemaakt dat de plastic zak met inhoud is aangetroffen in de garage, onder de werkbank. Voor de overige wapen/munitie kan uit het dossier niet worden opgemaakt waar deze zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij niets wist van de aangetroffen wapens/munitie en harddrugs.
Voor het voorhanden hebben van de onder feit 2., 3., 4 en 5 ten laste gelegde wapens, munitie en harddrugs is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is (geweest) van de aanwezigheid daarvan. De rechtbank is -net als de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat aan dit vereiste niet is voldaan, zodat verdachte ook van deze feiten zal worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 40.277,86 ter vergoeding van materiële schade,
vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, met uitzondering van de gevorderde schade met betrekking tot de brillen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 2., 3., 4. en 5. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Langius, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2024.