5.2.Het verhuisverzoek
5.2.1.De rechtbank zal in het hiernavolgende - in het licht van de door de vrouw gestelde gewijzigde omstandigheden - opnieuw een belangenafweging maken aan de hand van de zogenaamde 'verhuiscriteria'.
5.2.2.Zoals in eerdere beschikkingen toegelicht, maakt de rechtbank bij haar beoordeling van het verzoek van de vrouw om met [minderjarige] te mogen verhuizen een belangenafweging aan de hand van de volgende uit de rechtspraak van de Hoge Raad voorvloeiende aspecten (HR 25 april 2008, LJN:BC5901):
- de noodzaak van de vrouw om te verhuizen;
- de mate waarin zij de verhuizing heeft doordacht en voorbereid;
- de door haar geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de man te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de man en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de man voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, haar mening en de mate waarin zij geworteld is in haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de vrouw.
5.2.3.Bij de afweging van de bovengenoemde criteria gaat de rechtbank uit van de meest recente situatie en zij stelt in principe het belang van [minderjarige] voorop, hoewel dit volgens vaste rechtspraak bij een verhuiskwestie als de onderhavige in beginsel niet doorslaggevend hoeft te zijn. Ook geldt als algemeen uitgangspunt dat het iedere ouder vrij staat om zijn of haar eigen leven te leiden op een door hem of haar te kiezen wijze, waarbij de minderjarige in het algemeen de ouder volgt aan wie de minderjarige is toevertrouwd en waar de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft.
5.2.4.De vrouw heeft aan haar verzoek -samengevat en voor zover relevant - de volgende standpunten ten grondslag gelegd. De vrouw heeft na de relatiebreuk met de man een woning in [woonplaats 1] (naast [woonplaats 2] ) gekocht om dicht in de buurt van [woonplaats 2] , de woonplaats van de man, te blijven. De woning is relatief klein en heeft een tuin van 6 m2. De vrouw heeft de afgelopen periode zo goed mogelijk geprobeerd zich aan de uitspraak van het Hof te houden. Zij is ook na haar huwelijk met de [partner] en de geboorte van [naam 3] met [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen. Aanvankelijk was zij op de maandagmiddag nog met [minderjarige] in [plaats 1] , maar dat is veranderd nu [minderjarige] zijn zwemdiploma heeft gehaald. Sindsdien verblijft de vrouw door de weeks iedere dag met [minderjarige] in [woonplaats 1] en is zij alleen in de weekenden met [minderjarige] in [plaats 1] . [minderjarige] is daarnaast door de weeks en om het weekend ook bij de man. Op die momenten is de vrouw met [naam 3] zo vaak mogelijk in [plaats 1] . Door de geboorte van [naam 3] is de vrouw in de lastige situatie komen te verkeren dat zij de dagelijkse zorg voor [naam 3] niet samen met haar echtgenoot kan uitoefenen. Zodra de vrouw weer aan het werk gaat, kan zij niet zonder de hulp van de [partner] . Zij zal afhankelijk zijn van oppas en kinderopvang als zij niet mogen samenwonen. Het gescheiden wonen van de [partner] betekent ook dat [naam 3] zich niet goed aan zijn vader kan hechten. Het ontbreekt hen aan family-life. Ook kan de vrouw samen met [minderjarige] (nog steeds) geen gezin vormen met de oudere kinderen van de [partner] , [naam 1] en [naam 2] . Een andere (eerder gestelde) noodzaak om te verhuizen is volgens de vrouw gelegen in het feit dat de vrouw een baan heeft in [plaats 2] . Deze baan geeft haar, in tegenstelling tot haar vorige baan, de mogelijkheid om flexibele uren te draaien, waardoor zij de zorg voor [minderjarige] (en nu ook [naam 3] ) goed kan combineren met haar werk.
Volgens de vrouw kan de [partner] niet verhuizen vanwege het feit dat zijn oudste twee kinderen, met wie hij een weekendregeling heeft, ook regelmatig op andere momenten bij hem zijn en er een verhuisafspraak in het ouderschapsplan tussen hem en zijn ex-vrouw is gemaakt om niet meer dan 15 kilometer van de hoofdverblijfplaats van de kinderen vandaan te wonen. Ook heeft de [partner] een eigen exportbedrijf in [plaats 1] en moet hij binnen 30 minuten beschikbaar kunnen zijn voor douanecontroles, ook op onverwachte momenten. Tenslotte beschikt de [partner] in [plaats 1] over een fijne woning met grond, die ruim genoeg is voor het samengestelde gezin en de dieren van de [partner] . De woning van de vrouw in [woonplaats 1] is hiervoor te klein. De vrouw stelt de verhuizing inmiddels goed te hebben voorbereid en doordacht. Omdat de meeste spullen van de vrouw en [minderjarige] zich al in de woning van de [partner] bevinden, is verhuizen nu een eenvoudige stap. [minderjarige] is inmiddels ook geworteld in [plaats 1] . Hij heeft daar zwemles gevolgd, voetbalt daar regelmatig en heeft ook vriendjes in het dorp. De wens van de vrouw om naar [plaats 1] te verhuizen is al heel lang bij de man bekend. De vrouw is bereid de gevolgen van de verhuizing voor de man te compenseren, zowel door het halen en brengen van [minderjarige] voor een groot deel voor haar rekening te nemen, als door wijziging van de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] iedere vrijdag op zaterdag bij de man kan zijn voor voetbaltraining/-wedstrijden. Daarnaast is de vrouw bereid de man te compenseren in extra vrije (marge-)dagen en feestdagen. De vrouw is van mening dat de gevolgen van de verhuizing met deze regeling beperkt zijn, omdat de man feitelijk zijn tijd met [minderjarige] al op veel momenten aan derden uitbesteedt, waaronder aan de vrouw. Onder aan de streep verschilt de voorgestelde regeling volgens de vrouw dus niet veel meer van de contactmomenten die de man nu feitelijk met [minderjarige] doorbrengt. Een andere manier waarop de vrouw de man tenslotte heeft geprobeerd tegemoet te komen is door een andere - niet christelijke – basisschool voor te stellen.
5.2.5.De man heeft onder meer betwist dat de [partner] niet in de gelegenheid zou zijn om te verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats 2] . Ook refereert de man aan de beschikking van het Hof, waarin is bepaald dat de gevolgen van de handelwijze van de vrouw voor haar eigen rekening en risico moeten komen. De man wil de vrouw een nieuw gezinsleven niet ontzeggen, maar stelt dat [minderjarige] en ook hijzelf op dit moment veel last hebben van de keuzes van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw veel vaker met [minderjarige] in [plaats 1] is dan zij omschrijft, ook doordeweeks. [minderjarige] moet hierdoor niet alleen veel reizen, wat belastend is voor zijn jonge leeftijd, maar loopt ook speelafspraken en activiteiten in [woonplaats 2] mis. Verder betwist de man dat hij [minderjarige] dusdanig vaak zou uitbesteden dat geen sprake meer is van een co-ouderschap. Hij meent juist in het belang van [minderjarige] te handelen door hem op de woensdagmiddag bij zijn opa en oma te laten verblijven en op de donderdagmiddag met vriendjes op de BSO (al is hij daar nooit geweest omdat de vrouw hem ongevraagd heeft opgehaald) en door hem af en toe een logeerpartijtje te laten hebben.
5.2.6.De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de huidige situatie voor alle betrokkenen zeer onwenselijk is. De rechtbank heeft gezien dat de vrouw in die zin haar best heeft gedaan om uitvoering te geven aan de beschikking van het Hof, dat zij met [minderjarige] in [woonplaats 1] is blijven wonen en daar doordeweeks verblijft. Ook is begrijpelijk dat de vrouw na de geboorte van [naam 3] samen wil leven met de [partner] en met hem de zorg voor [naam 3] wil delen. [minderjarige] maakt ook onderdeel uit van dit nieuwe gezin. De vrouw is, ondanks dat is bepaald dat het leven van [minderjarige] zich hoofdzakelijk in [woonplaats 2] zou moeten blijven afspelen, het nieuwe gezinsleven van [minderjarige] in [plaats 1] verder blijven vormgeven. Inmiddels heeft [minderjarige] volgens de vrouw zijn spullen, slaapkamer, vriendjes, etc. ook in [plaats 1] en voelt hij zich er thuis. Dit wordt ook ondersteund door een door de man overgelegde productie, waaruit blijkt dat [minderjarige] in een vriendenboekje van een vriendje in [woonplaats 2] als woonplaats niet [woonplaats 2] of [woonplaats 1] , maar “ [plaats 1] ” heeft ingevuld. Dit betekent dat [minderjarige] op dit moment feitelijk in drie huizen en in een dubbel gescheiden situatie leeft. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat dit niet in zijn belang is. Dit maakt het voor [minderjarige] noodzakelijk dat de situatie verandert.
De rechtbank is er echter - ook in de door de vrouw geschetste gewijzigde omstandigheden - niet van overtuigd dat een afweging van alle betrokken belangen maakt dat [minderjarige] naar [plaats 1] zou moeten verhuizen. Dit licht zij hieronder toe.
5.2.7.De reden dat de vrouw het noodzakelijk vindt om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, is dat de [partner] daar woont. De vrouw heeft in de onderhavige procedure nader toegelicht waarom de [partner] aan [plaats 1] gebonden zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende onderbouwd. Ten eerste is de zorgregeling tussen de [partner] en zijn kinderen uit zijn eerdere huwelijk een weekendregeling, waaraan ook vanuit een andere woonplaats gevolg zou kunnen worden gegeven. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat en in hoeverre [naam 1] en [naam 2] buiten deze regeling om regelmatig bij de [partner] op bezoek komen. Indien de [partner] op een afstand van meer dan 15 kilometer van de hoofdverblijfplaats van zijn kinderen zou gaan wonen, schrijft de zorgregeling slechts voor dat er overleg dient plaats te vinden. Gesteld noch gebleken is dat dit overleg niet tot een oplossing zou kunnen leiden.
Daarnaast vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de [partner] niet meer dan 30 minuten van zijn exportbedrijf af zou kunnen wonen in verband met douanecontroles. Zo is niet gemotiveerd hoe vaak deze controles plaatsvinden, waarom dit -voor zover het al buiten werktijd is- niet tijdig gepland zou kunnen worden, dat (en waarom) hiervoor een tijdslot van 30 minuten zou gelden en dat de [partner] deze controles niet zou kunnen uitbesteden. Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat deze controles in geval van afwezigheid van de [partner] door de vader van de [partner] worden waargenomen, waaruit de rechtbank concludeert dat het mogelijk is dit uit te besteden. Tenslotte gaat de rechtbank voorbij aan het argument van de vrouw dat haar huidige woning in [woonplaats 1] te klein is voor een samengesteld gezin en de dieren van de [partner] . Immers, niet valt in te zien waarom zij en de [partner] niet samen een ruimere woning dichter bij [woonplaats 2] zouden kunnen vinden. Kortom, de noodzaak om naar [plaats 1] te verhuizen is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan.
5.2.8.Een verhuizing naar [plaats 1] zal, ook in de gewijzigde omstandigheden die door de vrouw zijn aangevoerd, veel nadelen voor [minderjarige] en de man met zich meebrengen.
5.2.9.De vrouw heeft gesteld dat [minderjarige] zich in [plaats 1] steeds meer thuis is gaan voelen en dat hij daar al wat mensen kent. Nog daargelaten de vraag of het juist zou zijn om hier gewicht aan toe te kennen, omdat de vrouw [minderjarige] zonder toestemming van de man en de rechtbank in [plaats 1] op zwemles en voetbal heeft gedaan, neemt dit niet weg dat [minderjarige] al zijn hele leven in [woonplaats 2] woont en daar dus geworteld is. Een verhuizing zou betekenen dat [minderjarige] wordt losgemaakt uit zijn vertrouwde omgeving, waar hij altijd heeft gewoond en waar hij op school en op voetbal zit. Ook wonen zijn familie (van beide zijden) en zijn vrienden in [woonplaats 2] , terwijl in [plaats 1] alleen de familie van de [partner] woont.
5.2.10.De verzochte verhuizing zal daarnaast naar het oordeel van de rechtbank een grote impact hebben op de continuïteit van de zorg en opvoeding van [minderjarige] . [minderjarige] en de man hebben er belang bij dat het co-ouderschap wordt voortgezet, zoals ook door de Raad geadviseerd. Gelet op de afstand tussen [woonplaats 2] en [plaats 1] (47 kilometer volgens google maps) is dit niet mogelijk wanneer [minderjarige] naar [plaats 1] verhuist. De vrouw heeft geprobeerd de man tegemoet te komen door een zorgregeling aan te bieden waarbij [minderjarige] , naast de helft van de vakanties en feestdagen en een weekend in de 14 dagen, ook de andere week van vrijdag op zaterdag bij de man kan zijn, met ruimte voor extra (mid)dagen en waarbij de vrouw [minderjarige] brengt. Echter, dit betekent alsnog een forse vermindering van de tijd dat [minderjarige] bij de man kan zijn, nog los van het feit dat de man als gevolg van de afstand minder betrokken kan zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige] dan op dit moment het geval is.
Het standpunt van de vrouw dat het contact tussen de man en [minderjarige] op dit moment ook niet meer bedraagt dan een (ruime) weekendregeling omdat de man [minderjarige] vaak zou uitbesteden, volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats staat het de man naar het oordeel van de rechtbank vrij om [minderjarige] in de tijd die hij bij hem is -binnen zekere grenzen- uit te besteden. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling onderbouwd dat dit niet vaker is dan ongeveer twee middagen in de week en dat hij het ook in het belang van [minderjarige] zelf vindt om tijd door te brengen met zijn familie en vriendjes. De rechtbank heeft daarnaast op basis van de door de vrouw overgelegde gegevens, die door de man zijn betwist, ook feitelijk niet kunnen vaststellen dat de man [minderjarige] dusdanig vaak zou hebben uitbesteed dat de aangeboden zorgregeling hiermee in lijn is. Het door de vrouw overgelegde schema lijkt, voor zover dit al leesbaar en juist is, ook slechts een periode van enkele maanden te betreffen, waarin de vrouw vanwege zwangerschapsverlof volledig beschikbaar is geweest.
5.2.11.Zoals hierboven vermeld, staat het iedere ouder en dus ook de vrouw en de [partner] vrij om hun leven te leiden op een door hen te kiezen wijze. Zij en de [partner] hebben er samen voor gekozen om te trouwen en om hun gezin verder uit te breiden met [naam 3] . Daarbij was bekend dat [minderjarige] gebonden is aan [woonplaats 2] en dat de vrouw geen toestemming had om zich met [minderjarige] in [plaats 1] te vestigen. Eerder bepaalde het Hof dat de gevolgen van de keuzes van de vrouw voor haar eigen rekening en risico moeten komen. De uitkomst van belangenafweging die het hof heeft gemaakt moet, ook na een weging van de (gewijzigde) omstandigheden de vrouw in deze procedure naar voren heeft gebracht, naar het oordeel van de rechtbank dezelfde zijn. Een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] zou immers betekenen dat de gevolgen van de keuzes van de vrouw en de [partner] bij [minderjarige] en de man komen te liggen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] moet worden afgewezen.
Conclusie verzoeken van de vrouw
5.2.12.De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] dan ook afwijzen. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw om [minderjarige] te mogen inschrijven op een basisschool in [plaats 1] geen verdere bespreking behoeft.