ECLI:NL:RBNNE:2024:817

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
146368
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuiszaak met co-ouderschap en gewijzigde omstandigheden na geboorte van halfbroertje

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2024, gaat het om een verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats 1]. De vrouw en de man zijn de ouders van [minderjarige], die in een co-ouderschap situatie leven. De vrouw heeft recentelijk een nieuw gezin gevormd met de [partner] en heeft een zoon, [naam 3], gekregen. De rechtbank heeft eerder verzoeken van de vrouw om te verhuizen afgewezen, maar de vrouw stelt dat de omstandigheden zijn gewijzigd door de geboorte van [naam 3]. De man verzet zich tegen de verhuizing en verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie, waarin [minderjarige] in drie huizen woont, onwenselijk is en dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af en bepaalt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zal zijn, met een zorgregeling die de continuïteit van de zorg waarborgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/146368 /FA RK 23-2682
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Boymans, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Borsch, kantoorhoudende te Tolbert.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van deze procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • Het verzoekschrift van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 22 december 2023;
  • het F2-formulier d.d. 8 januari 2024 waarbij mr. Borsch zich namens de man als advocaat heeft gesteld en een uitstelverzoek heeft gedaan;
  • het e-mailbericht van 9 januari 2024 van mr. Boymans;
  • het e-mailbericht van 9 januari 2024 van mr. Borsch.
  • het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoek van de man, door de rechtbank ontvangen op 2 februari 2024;
  • het verweerschrift van de vrouw tegen het zelfstandig verzoek van de man, door de rechtbank ontvangen op 7 februari 2024;
  • het F9-formulier met een productie namens de man, door de rechtbank ontvangen op 12 februari 2024.
1.2.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 12 februari 2024 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten, waarbij tevens mr. M.C. Braak de vrouw heeft bijgestaan en in aanwezigheid van [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van de minderjarige
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats] .
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
2.3.
Sinds het eindigen van de relatie tussen de man en de vrouw woont [minderjarige] bij de vrouw in [woonplaats 1] .
2.4.
Bij beschikking van 14 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming tot verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] en inschrijving van [minderjarige] op een basisschool in [plaats 2] afgewezen. Bij dezelfde beschikking heeft de rechtbank de op dat moment bestaande zorgregeling bekrachtigd. Deze regeling houdt in dat [minderjarige] de ene week van woensdag na school tot maandag naar school en de andere week van donderdag na school tot vrijdag naar school bij de man verblijft, plus de helft van de vakanties en feestdagen.
2.5.
De vrouw is op 25 augustus 2023 gehuwd met de [partner] . De [partner] woont in [plaats 1] . Uit een eerder huwelijk heeft de [partner] twee kinderen, [naam 1] (13) en [naam 2] (11), die bij hun moeder in [plaats 2] wonen.
2.6.
Bij beschikking van 7 september 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) het hoger beroep van de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank afgewezen.
2.7.
Op [geboortedatum 2] 2023 hebben de vrouw en de [partner] samen een zoon gekregen, genaamd [naam 3] (hierna: [naam 3] ).

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat met ingang van de datum van de in deze af te geven beschikking aan de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing wordt verleend, inhoudende dat zij gerechtigd zal zijn om samen met het minderjarige kind van partijen te verhuizen naar het dorp [plaats 1] , meer specifiek naar het adres [adres 1] ;
II. te bepalen dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om de minderjarige per 26 februari 2024, of zoveel eerder of later als mogelijk, in te schrijven primair op [basisschool 1] , gevestigd aan [adres 2] [plaats 2] , subsidiair op [basisschool 2] , gevestigd aan de [adres 3] [plaats 2] dan wel op [basisschool 3] , gevestigd aan de [adres 4] [plaats 2] ;
III. alsmede te bepalen dat de man met ingang van de datum van de in deze af te geven
beschikking gerechtigd zal zijn om de minderjarige bij zich te ontvangen in de even weken van vrijdagmiddag na schooltijd tot zaterdagmiddag en in de oneven weken van vrijdagmiddag na schooltijd tot en met maandagochtend naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, met dien verstande dat voor de zomervakantie 2024 zal gelden dat de vrouw het eerste keuzerecht heeft voor de eerste of laatste drie weken van de zomervakantie en dat de man voor de zomervakantie 2025 het eerste keuzerecht heeft voor de eerste of de laatste drie weken van de zomervakantie en zo om en om voor ieder volgend jaar;
IV. althans conform een zodanige regeling en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
V. kosten rechtens.
3.2.
De man voert verweer en concludeert:
I. de vrouw in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen;
II. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure;
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man:
III. het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man te bepalen;
IV. een zorg- en contactregeling te bepalen waarbij de minderjarige bij de vrouw zal verblijven in de even weken een doordeweekse dag uit school tot 19.00 uur en in de oneven weken van zaterdag na voetbal tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vrouw zal zorgdragen voor het halen en brengen van de minderjarige, althans een andere door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling;
V. kosten rechtens.
3.3.
De vrouw voert tegen het zelfstandige verzoek van de man verweer en concludeert tot afwijzing.

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad heeft in de eerdere procedures geadviseerd dat het leven van [minderjarige] in [woonplaats 2] blijft, bij voorkeur in een co-ouderschap tussen zijn ouders. Ook heeft de Raad er tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof op gewezen dat als de vrouw doorgaat met haar pogingen om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] , het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding bij de man zou moeten komen te liggen. De Raad handhaaft, na uitgebreid intern overleg, dit advies. Op dit moment is sprake van een situatie waarin de vrouw, na de afwijzende beslissing op haar verzoek om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, een kind heeft gekregen met de [partner] in [plaats 1] . Door de geboorte van [naam 3] spelen er nu tegenstrijdige belangen tussen twee kinderen. Beide kinderen hebben belang bij hechting aan hun vader. Daarvoor is noodzakelijk dat zij bij hun vader in de buurt wonen. Een situatie waarin een kind in drie huizen woont, zoals [minderjarige] nu, kan verwarrend zijn. Indien de rechtbank geen toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] geeft, adviseert de Raad om [minderjarige] bij zijn vader te laten wonen.

5.De beoordeling

5.1.
De ontvankelijkheid van het verhuisverzoek
5.1.1.
Het Hof heeft op 7 september 2023 - in lijn met de beschikking van de rechtbank van 14 juli 2022 – de eerdere verzoeken van de vrouw afgewezen. De eerste vraag die die de rechtbank moet beoordelen, is of het de vrouw moet worden toegestaan om met betrekking tot (nagenoeg) dezelfde verzoeken een nieuwe procedure te beginnen. Dit kan alleen wanneer sprake is van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en licht dat als volgt toe.
5.1.2.
De vrouw heeft gesteld dat de omstandigheden na de beschikking van het Hof zijn gewijzigd, onder meer vanwege de geboorte van [naam 3] . Hoewel de vrouw ten tijde van het hoger beroep zwanger was, heeft het Hof volgens haar bij de beschikking van 7 september 2023 geen rekening gehouden met de geboorte en de situatie daarna. Dit zou volgens de vrouw ook niet mogelijk zijn bij een ongeboren vrucht. Na de geboorte is er echter sprake van een nieuwe situatie. De vrouw is weliswaar met [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen, waar zij met de man een co-ouderschap voor [minderjarige] heeft, maar door de geboorte van [naam 3] is voor [minderjarige] tegelijkertijd een nieuw gezin ontstaan met de [partner] . Omdat de [partner] in [plaats 1] woont, groeit nu ook [naam 3] op in een soort co-ouderregeling tussen zijn ouders, terwijl die juist samen een gezinsleven willen vormen met [minderjarige] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] . Om dit nieuwe gezin bijeen te houden, woont de vrouw in de weekenden met [minderjarige] in [plaats 1] . Dit betekent dat [minderjarige] nu feitelijk in drie huizen opgroeit.
Daarnaast stelt de vrouw dat de man de afgelopen periode geen uitvoering (meer) geeft aan de zorgregeling voor [minderjarige] zoals die in de beschikking van 14 juli 2022 is vastgesteld. De man besteedt [minderjarige] in de tijd dat hij bij hem verblijft dusdanig vaak uit aan de vrouw, zijn ouders en anderen, dat er in werkelijkheid door de man uitvoering wordt gegeven aan een (ruime) weekendregeling met [minderjarige] in plaats van het afgesproken co-ouderschap. Hierin ligt volgens de vrouw ook een wijziging in de omstandigheden.
5.1.3.
De man stelt dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de beschikking van het Hof, zodat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek. De man stelt dat de vrouw ten tijde van de mondelinge behandeling van het hoger beroep al vijf maanden zwanger was en hierover tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 ook is gesproken. De man verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van mondelinge behandeling. Ook betwist de man dat hij geen uitvoering zou geven aan de zorgregeling. Bovendien is dit volgens hem geen wijziging in de omstandigheden, omdat de vrouw dit ook al bij het Hof heeft aangevoerd.
5.1.4.
In de beschikking van 7 september 2023 heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
“Het is het hof duidelijk dat het leven van de moeder inmiddels volledig gericht is op [plaats 1] . Ook na de beschikking van de rechtbank heeft de moeder nog stappen gezet die haar voor de toekomst verder zullen binden aan [plaats 1] , zoals het aannemen van een nieuwe baan. De moeder had er in het belang van [minderjarige] goed aan gedaan om een pas op de plaats te maken en de beslissing van het hof af te wachten. De gevolgen van de, naar het oordeel van het hof, overhaaste en niet goed voorbereide stappen de moeder heeft gezet, zullen dan ook voor haar eigen rekening en risico komen. In dit verband wijst het hof er ten overvloede op dat de raad ter zitting heeft verklaard dat een eventuele verhuizing van de moeder naar [plaats 1] kan betekenen dat er in de toekomst een heroverweging moet komen van de thans geldende zorgregeling in die zin dat het zwaartepunt van de zorg en opvoeding bij de vader komt te liggen. ”
5.1.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces verbaal van de mondelinge behandeling bij het Hof volgt dat het Hof bekend was met de zwangerschap van de vrouw. Het Hof vermeldt in de beschikking van 7 september 2023 dat de gevolgen van de keuzes van de vrouw om zich aan [plaats 1] te verbinden voor haar rekening en risico moeten komen, maar benoemt de naderende geboorte en wat dit mogelijk voor [minderjarige] zal betekenen echter niet expliciet als één van deze gevolgen. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit oordeel ruimte voor een nieuwe afweging van de omstandigheden na de geboorte van [naam 3] - en dan met name de omstandigheden van [minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden van [minderjarige] zijn gewijzigd. Waar ten tijde van de beschikking van het Hof nog sprake leek van een situatie waarin het co-ouderschap tussen de man en de vrouw voor [minderjarige] in [woonplaats 2] / [woonplaats 1] gehandhaafd kon worden en waarin alleen de vrouw de gevolgen van haar keuzes zou dragen, is dit na de geboorte veranderd. [minderjarige] maakt via zijn halfbroertje [naam 3] nu ook onderdeel uit van een nieuw gezin, waarin de vrouw de zorgtaken voor [naam 3] deelt met de [partner] , die in [plaats 1] is blijven wonen. Dit betekent dat [minderjarige] nu in drie huizen woont en wel in een dubbel gescheiden leefsituatie. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van een gewijzigde omstandigheid, op grond waarvan de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
5.1.6.
De overige door de vrouw aangevoerde gewijzigde omstandigheden behoeven voor het beoordelen van de ontvankelijkheid, gelet op het bovenstaande, geen verdere bespreking.
5.2.
Het verhuisverzoek
5.2.1.
De rechtbank zal in het hiernavolgende - in het licht van de door de vrouw gestelde gewijzigde omstandigheden - opnieuw een belangenafweging maken aan de hand van de zogenaamde 'verhuiscriteria'.
Het toetsingskader
5.2.2.
Zoals in eerdere beschikkingen toegelicht, maakt de rechtbank bij haar beoordeling van het verzoek van de vrouw om met [minderjarige] te mogen verhuizen een belangenafweging aan de hand van de volgende uit de rechtspraak van de Hoge Raad voorvloeiende aspecten (HR 25 april 2008, LJN:BC5901):
- de noodzaak van de vrouw om te verhuizen;
- de mate waarin zij de verhuizing heeft doordacht en voorbereid;
- de door haar geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de man te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de man en het kind op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen het kind en de man voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van het kind, haar mening en de mate waarin zij geworteld is in haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de vrouw.
5.2.3.
Bij de afweging van de bovengenoemde criteria gaat de rechtbank uit van de meest recente situatie en zij stelt in principe het belang van [minderjarige] voorop, hoewel dit volgens vaste rechtspraak bij een verhuiskwestie als de onderhavige in beginsel niet doorslaggevend hoeft te zijn. Ook geldt als algemeen uitgangspunt dat het iedere ouder vrij staat om zijn of haar eigen leven te leiden op een door hem of haar te kiezen wijze, waarbij de minderjarige in het algemeen de ouder volgt aan wie de minderjarige is toevertrouwd en waar de minderjarige de hoofdverblijfplaats heeft.
Standpunt van de vrouw
5.2.4.
De vrouw heeft aan haar verzoek -samengevat en voor zover relevant - de volgende standpunten ten grondslag gelegd. De vrouw heeft na de relatiebreuk met de man een woning in [woonplaats 1] (naast [woonplaats 2] ) gekocht om dicht in de buurt van [woonplaats 2] , de woonplaats van de man, te blijven. De woning is relatief klein en heeft een tuin van 6 m2. De vrouw heeft de afgelopen periode zo goed mogelijk geprobeerd zich aan de uitspraak van het Hof te houden. Zij is ook na haar huwelijk met de [partner] en de geboorte van [naam 3] met [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen. Aanvankelijk was zij op de maandagmiddag nog met [minderjarige] in [plaats 1] , maar dat is veranderd nu [minderjarige] zijn zwemdiploma heeft gehaald. Sindsdien verblijft de vrouw door de weeks iedere dag met [minderjarige] in [woonplaats 1] en is zij alleen in de weekenden met [minderjarige] in [plaats 1] . [minderjarige] is daarnaast door de weeks en om het weekend ook bij de man. Op die momenten is de vrouw met [naam 3] zo vaak mogelijk in [plaats 1] . Door de geboorte van [naam 3] is de vrouw in de lastige situatie komen te verkeren dat zij de dagelijkse zorg voor [naam 3] niet samen met haar echtgenoot kan uitoefenen. Zodra de vrouw weer aan het werk gaat, kan zij niet zonder de hulp van de [partner] . Zij zal afhankelijk zijn van oppas en kinderopvang als zij niet mogen samenwonen. Het gescheiden wonen van de [partner] betekent ook dat [naam 3] zich niet goed aan zijn vader kan hechten. Het ontbreekt hen aan family-life. Ook kan de vrouw samen met [minderjarige] (nog steeds) geen gezin vormen met de oudere kinderen van de [partner] , [naam 1] en [naam 2] . Een andere (eerder gestelde) noodzaak om te verhuizen is volgens de vrouw gelegen in het feit dat de vrouw een baan heeft in [plaats 2] . Deze baan geeft haar, in tegenstelling tot haar vorige baan, de mogelijkheid om flexibele uren te draaien, waardoor zij de zorg voor [minderjarige] (en nu ook [naam 3] ) goed kan combineren met haar werk.
Volgens de vrouw kan de [partner] niet verhuizen vanwege het feit dat zijn oudste twee kinderen, met wie hij een weekendregeling heeft, ook regelmatig op andere momenten bij hem zijn en er een verhuisafspraak in het ouderschapsplan tussen hem en zijn ex-vrouw is gemaakt om niet meer dan 15 kilometer van de hoofdverblijfplaats van de kinderen vandaan te wonen. Ook heeft de [partner] een eigen exportbedrijf in [plaats 1] en moet hij binnen 30 minuten beschikbaar kunnen zijn voor douanecontroles, ook op onverwachte momenten. Tenslotte beschikt de [partner] in [plaats 1] over een fijne woning met grond, die ruim genoeg is voor het samengestelde gezin en de dieren van de [partner] . De woning van de vrouw in [woonplaats 1] is hiervoor te klein. De vrouw stelt de verhuizing inmiddels goed te hebben voorbereid en doordacht. Omdat de meeste spullen van de vrouw en [minderjarige] zich al in de woning van de [partner] bevinden, is verhuizen nu een eenvoudige stap. [minderjarige] is inmiddels ook geworteld in [plaats 1] . Hij heeft daar zwemles gevolgd, voetbalt daar regelmatig en heeft ook vriendjes in het dorp. De wens van de vrouw om naar [plaats 1] te verhuizen is al heel lang bij de man bekend. De vrouw is bereid de gevolgen van de verhuizing voor de man te compenseren, zowel door het halen en brengen van [minderjarige] voor een groot deel voor haar rekening te nemen, als door wijziging van de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] iedere vrijdag op zaterdag bij de man kan zijn voor voetbaltraining/-wedstrijden. Daarnaast is de vrouw bereid de man te compenseren in extra vrije (marge-)dagen en feestdagen. De vrouw is van mening dat de gevolgen van de verhuizing met deze regeling beperkt zijn, omdat de man feitelijk zijn tijd met [minderjarige] al op veel momenten aan derden uitbesteedt, waaronder aan de vrouw. Onder aan de streep verschilt de voorgestelde regeling volgens de vrouw dus niet veel meer van de contactmomenten die de man nu feitelijk met [minderjarige] doorbrengt. Een andere manier waarop de vrouw de man tenslotte heeft geprobeerd tegemoet te komen is door een andere - niet christelijke – basisschool voor te stellen.
Standpunt van de man
5.2.5.
De man heeft onder meer betwist dat de [partner] niet in de gelegenheid zou zijn om te verhuizen naar (de omgeving van) [woonplaats 2] . Ook refereert de man aan de beschikking van het Hof, waarin is bepaald dat de gevolgen van de handelwijze van de vrouw voor haar eigen rekening en risico moeten komen. De man wil de vrouw een nieuw gezinsleven niet ontzeggen, maar stelt dat [minderjarige] en ook hijzelf op dit moment veel last hebben van de keuzes van de vrouw. Hij stelt dat de vrouw veel vaker met [minderjarige] in [plaats 1] is dan zij omschrijft, ook doordeweeks. [minderjarige] moet hierdoor niet alleen veel reizen, wat belastend is voor zijn jonge leeftijd, maar loopt ook speelafspraken en activiteiten in [woonplaats 2] mis. Verder betwist de man dat hij [minderjarige] dusdanig vaak zou uitbesteden dat geen sprake meer is van een co-ouderschap. Hij meent juist in het belang van [minderjarige] te handelen door hem op de woensdagmiddag bij zijn opa en oma te laten verblijven en op de donderdagmiddag met vriendjes op de BSO (al is hij daar nooit geweest omdat de vrouw hem ongevraagd heeft opgehaald) en door hem af en toe een logeerpartijtje te laten hebben.
De beoordeling
5.2.6.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de huidige situatie voor alle betrokkenen zeer onwenselijk is. De rechtbank heeft gezien dat de vrouw in die zin haar best heeft gedaan om uitvoering te geven aan de beschikking van het Hof, dat zij met [minderjarige] in [woonplaats 1] is blijven wonen en daar doordeweeks verblijft. Ook is begrijpelijk dat de vrouw na de geboorte van [naam 3] samen wil leven met de [partner] en met hem de zorg voor [naam 3] wil delen. [minderjarige] maakt ook onderdeel uit van dit nieuwe gezin. De vrouw is, ondanks dat is bepaald dat het leven van [minderjarige] zich hoofdzakelijk in [woonplaats 2] zou moeten blijven afspelen, het nieuwe gezinsleven van [minderjarige] in [plaats 1] verder blijven vormgeven. Inmiddels heeft [minderjarige] volgens de vrouw zijn spullen, slaapkamer, vriendjes, etc. ook in [plaats 1] en voelt hij zich er thuis. Dit wordt ook ondersteund door een door de man overgelegde productie, waaruit blijkt dat [minderjarige] in een vriendenboekje van een vriendje in [woonplaats 2] als woonplaats niet [woonplaats 2] of [woonplaats 1] , maar “ [plaats 1] ” heeft ingevuld. Dit betekent dat [minderjarige] op dit moment feitelijk in drie huizen en in een dubbel gescheiden situatie leeft. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat dit niet in zijn belang is. Dit maakt het voor [minderjarige] noodzakelijk dat de situatie verandert.
De rechtbank is er echter - ook in de door de vrouw geschetste gewijzigde omstandigheden - niet van overtuigd dat een afweging van alle betrokken belangen maakt dat [minderjarige] naar [plaats 1] zou moeten verhuizen. Dit licht zij hieronder toe.
5.2.7.
De reden dat de vrouw het noodzakelijk vindt om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen, is dat de [partner] daar woont. De vrouw heeft in de onderhavige procedure nader toegelicht waarom de [partner] aan [plaats 1] gebonden zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende onderbouwd. Ten eerste is de zorgregeling tussen de [partner] en zijn kinderen uit zijn eerdere huwelijk een weekendregeling, waaraan ook vanuit een andere woonplaats gevolg zou kunnen worden gegeven. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat en in hoeverre [naam 1] en [naam 2] buiten deze regeling om regelmatig bij de [partner] op bezoek komen. Indien de [partner] op een afstand van meer dan 15 kilometer van de hoofdverblijfplaats van zijn kinderen zou gaan wonen, schrijft de zorgregeling slechts voor dat er overleg dient plaats te vinden. Gesteld noch gebleken is dat dit overleg niet tot een oplossing zou kunnen leiden.
Daarnaast vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de [partner] niet meer dan 30 minuten van zijn exportbedrijf af zou kunnen wonen in verband met douanecontroles. Zo is niet gemotiveerd hoe vaak deze controles plaatsvinden, waarom dit -voor zover het al buiten werktijd is- niet tijdig gepland zou kunnen worden, dat (en waarom) hiervoor een tijdslot van 30 minuten zou gelden en dat de [partner] deze controles niet zou kunnen uitbesteden. Tijdens de mondelinge behandeling is toegelicht dat deze controles in geval van afwezigheid van de [partner] door de vader van de [partner] worden waargenomen, waaruit de rechtbank concludeert dat het mogelijk is dit uit te besteden. Tenslotte gaat de rechtbank voorbij aan het argument van de vrouw dat haar huidige woning in [woonplaats 1] te klein is voor een samengesteld gezin en de dieren van de [partner] . Immers, niet valt in te zien waarom zij en de [partner] niet samen een ruimere woning dichter bij [woonplaats 2] zouden kunnen vinden. Kortom, de noodzaak om naar [plaats 1] te verhuizen is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan.
5.2.8.
Een verhuizing naar [plaats 1] zal, ook in de gewijzigde omstandigheden die door de vrouw zijn aangevoerd, veel nadelen voor [minderjarige] en de man met zich meebrengen.
5.2.9.
De vrouw heeft gesteld dat [minderjarige] zich in [plaats 1] steeds meer thuis is gaan voelen en dat hij daar al wat mensen kent. Nog daargelaten de vraag of het juist zou zijn om hier gewicht aan toe te kennen, omdat de vrouw [minderjarige] zonder toestemming van de man en de rechtbank in [plaats 1] op zwemles en voetbal heeft gedaan, neemt dit niet weg dat [minderjarige] al zijn hele leven in [woonplaats 2] woont en daar dus geworteld is. Een verhuizing zou betekenen dat [minderjarige] wordt losgemaakt uit zijn vertrouwde omgeving, waar hij altijd heeft gewoond en waar hij op school en op voetbal zit. Ook wonen zijn familie (van beide zijden) en zijn vrienden in [woonplaats 2] , terwijl in [plaats 1] alleen de familie van de [partner] woont.
5.2.10.
De verzochte verhuizing zal daarnaast naar het oordeel van de rechtbank een grote impact hebben op de continuïteit van de zorg en opvoeding van [minderjarige] . [minderjarige] en de man hebben er belang bij dat het co-ouderschap wordt voortgezet, zoals ook door de Raad geadviseerd. Gelet op de afstand tussen [woonplaats 2] en [plaats 1] (47 kilometer volgens google maps) is dit niet mogelijk wanneer [minderjarige] naar [plaats 1] verhuist. De vrouw heeft geprobeerd de man tegemoet te komen door een zorgregeling aan te bieden waarbij [minderjarige] , naast de helft van de vakanties en feestdagen en een weekend in de 14 dagen, ook de andere week van vrijdag op zaterdag bij de man kan zijn, met ruimte voor extra (mid)dagen en waarbij de vrouw [minderjarige] brengt. Echter, dit betekent alsnog een forse vermindering van de tijd dat [minderjarige] bij de man kan zijn, nog los van het feit dat de man als gevolg van de afstand minder betrokken kan zijn bij het dagelijks leven van [minderjarige] dan op dit moment het geval is.
Het standpunt van de vrouw dat het contact tussen de man en [minderjarige] op dit moment ook niet meer bedraagt dan een (ruime) weekendregeling omdat de man [minderjarige] vaak zou uitbesteden, volgt de rechtbank niet. In de eerste plaats staat het de man naar het oordeel van de rechtbank vrij om [minderjarige] in de tijd die hij bij hem is -binnen zekere grenzen- uit te besteden. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling onderbouwd dat dit niet vaker is dan ongeveer twee middagen in de week en dat hij het ook in het belang van [minderjarige] zelf vindt om tijd door te brengen met zijn familie en vriendjes. De rechtbank heeft daarnaast op basis van de door de vrouw overgelegde gegevens, die door de man zijn betwist, ook feitelijk niet kunnen vaststellen dat de man [minderjarige] dusdanig vaak zou hebben uitbesteed dat de aangeboden zorgregeling hiermee in lijn is. Het door de vrouw overgelegde schema lijkt, voor zover dit al leesbaar en juist is, ook slechts een periode van enkele maanden te betreffen, waarin de vrouw vanwege zwangerschapsverlof volledig beschikbaar is geweest.
5.2.11.
Zoals hierboven vermeld, staat het iedere ouder en dus ook de vrouw en de [partner] vrij om hun leven te leiden op een door hen te kiezen wijze. Zij en de [partner] hebben er samen voor gekozen om te trouwen en om hun gezin verder uit te breiden met [naam 3] . Daarbij was bekend dat [minderjarige] gebonden is aan [woonplaats 2] en dat de vrouw geen toestemming had om zich met [minderjarige] in [plaats 1] te vestigen. Eerder bepaalde het Hof dat de gevolgen van de keuzes van de vrouw voor haar eigen rekening en risico moeten komen. De uitkomst van belangenafweging die het hof heeft gemaakt moet, ook na een weging van de (gewijzigde) omstandigheden de vrouw in deze procedure naar voren heeft gebracht, naar het oordeel van de rechtbank dezelfde zijn. Een verhuizing van [minderjarige] naar [plaats 1] zou immers betekenen dat de gevolgen van de keuzes van de vrouw en de [partner] bij [minderjarige] en de man komen te liggen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] moet worden afgewezen.
Conclusie verzoeken van de vrouw
5.2.12.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats 1] dan ook afwijzen. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw om [minderjarige] te mogen inschrijven op een basisschool in [plaats 1] geen verdere bespreking behoeft.
5.3.
Zelfstandig verzoek hoofdverblijf bij de man
5.3.1.
Namens de man is verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Hij heeft hiertoe -kort gezegd- gesteld dat de vrouw heeft laten zien dat zij ondanks rechterlijke uitspraken vast is blijven houden aan haar wens om met [minderjarige] in [plaats 1] te wonen. Dit zorgt voor onrust bij [minderjarige] en niet is te voorzien dat hier verandering in zal komen. De vrouw heeft zich verweerd tegen dit verzoek. Zij heeft gesteld dat zij altijd de hoofdopvoeder van [minderjarige] is geweest en dat dit niet zonder meer mag veranderen. Zij is nagenoeg fulltime beschikbaar voor [minderjarige] , terwijl de man door zijn werk veel weg is. De belangen van [minderjarige] en [naam 3] staan voor haar voorop en als zij geen toestemming voor de verhuizing krijgt, zal zij een andere oplossing zoeken.
5.3.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. Net als de Raad en overigens ook de man en de vrouw zelf, is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij in drie huizen verblijft. [minderjarige] heeft belang bij een leven in [woonplaats 2] , en wonen in maximaal twee huizen. Dit lijkt echter niet mogelijk te zijn wanneer [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vrouw houdt. Hoewel de vrouw heeft gesteld dat zij, wanneer geen toestemming voor verhuizing met [minderjarige] wordt verleend, een andere oplossing in het belang van [minderjarige] zal zoeken, heeft zij niet kunnen uitleggen welke oplossing zij dan voor ogen heeft. De vrouw heeft duidelijk gesteld dat een verhuizing van de [partner] naar (de omgeving van) [woonplaats 2] geen optie is. Bovendien heeft de vrouw inmiddels een baan in [plaats 2] , waar zij na haar bevallingsverlof zal beginnen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in deze situatie geen einde aan de onwenselijke situatie waarin [minderjarige] verkeert valt te verwachten.
5.3.3.
Tegelijkertijd heeft de man gemotiveerd aangegeven dat hij bereid en beschikbaar is om [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem in [woonplaats 2] te laten hebben. De man heeft gesteld dat hij zijn werk zodanig kan inrichten dat [minderjarige] in de regel niet meer dan 2 middagen in de week na school door anderen hoeft te worden opgevangen, waarvan maximaal één middag BSO.
5.3.4.
Aangezien de vrouw stelt dat zij haar nieuwe gezin met de [partner] niet in (de omgeving van) [woonplaats 2] kan vestigen, zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij vader bepalen. [minderjarige] heeft dan de zekerheid dat hij in (de omgeving van) [woonplaats 2] blijft wonen en daar op school blijft. Tegelijkertijd biedt het de vrouw meer ruimte om met de [partner] samen te leven en de zorg voor [naam 3] te delen.
5.4.
Wijziging van de zorgregeling
5.4.1.
De man heeft, wanneer [minderjarige] bij hem zijn hoofdverblijf heeft, verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] een weekend in de twee weken bij de vrouw doorbrengt vanaf de zaterdagmiddag na voetbal. De vrouw heeft gesteld dat dit een te grote verandering is ten opzichte van de huidige situatie. De rechtbank deelt in zoverre de visie van de vrouw dat de vrouw met de door de man voorgestelde regeling te weinig tijd met [minderjarige] heeft. Zowel de man als de vrouw hebben aangevoerd dat hun onderlinge communicatie -op de verhuiskwestie na- in principe goed is. De rechtbank ziet dan ook aanleiding een minimum zorgregeling vast te stellen, die partijen in overleg verder kunnen aanpassen of invullen. Als uitgangspunt zal worden bepaald dat [minderjarige] ieder weekend bij de vrouw zal verblijven van zaterdag direct na voetbal tot maandagochtend naar school. In de weken buiten het voetbalseizoen zal een minimale omgangsregeling gelden waarbij de vrouw [minderjarige] een weekend in de twee weken bij zich heeft vanaf vrijdagmiddag direct na school tot maandagochtend naar school, waarbij zij in de andere week [minderjarige] een nader overeen te komen (mid)dag met overnachting bij zich heeft. De vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden verdeeld. De rechtbank merkt verder op dat zij het vanwege de afstand niet in het belang van [minderjarige] acht dat hij in de regel meer dan drie keer per 14 dagen heen en weer reist tussen [woonplaats 2] en [plaats 1] . Het centrum van de activiteiten van [minderjarige] dient in [woonplaats 2] te blijven. Tenslotte merkt de rechtbank op dat het uitgangspunt is dat het halen en brengen van [minderjarige] tussen partijen gelijk dient te worden verdeeld, waarbij de voorkeur er naar uit gaat dat de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment is, [minderjarige] op het aangewezen tijdstip brengt naar de andere ouder.
5.4.2.
De rechtbank begrijpt dat de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van [minderjarige] een verandering betreft die een grote impact op alle betrokken partijen zou kunnen hebben en dat het tijd nodig heeft om dit in te passen in hun levens. De rechtbank wil bewerkstelligen dat [minderjarige] een rustige overgang naar de man zal kunnen hebben. De rechtbank zal daarom aan de feitelijke wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van [minderjarige] een termijn van vier weken verbinden.
5.5.
Overige verzoeken
Proceskosten
5.5.1.
De man heeft verzocht om een veroordeling van de vrouw in de proceskosten. Hij heeft gesteld dat de vrouw misbruik maakt van haar procesrecht, door hetzelfde feitencomplex waarover het Hof reeds heeft geoordeeld, binnen een half jaar weer aan de rechtbank voor te leggen. De rechtbank heeft in het bovenstaande onder meer geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van misbruik van procesrecht door de vrouw. De rechtbank zal op de voet van artikel 237, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van de vrouw af;
6.2.
bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben en veroordeelt partijen om hieraan binnen vier weken na de onderhavige beschikking uitvoering te geven;
6.3.
stelt een zorgregeling vast waarbij [minderjarige] met ingang van de dag waarop hij zijn hoofdverblijf bij de man heeft (tenminste) ieder weekend bij de vrouw zal verblijven van zaterdag na voetbal tot maandagochtend naar school en in de weken buiten het voetbalseizoen een weekend in de twee weken van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school en in de andere week een nader te bepalen (mid)dag met overnachting, met inachtneming van het bovenstaande. De vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden verdeeld;
6.4.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.Th. van Wijk, mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman en mr. M.C. van Woudenberg, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024, in aanwezigheid van de griffier.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
fn: AVo / 616