ECLI:NL:RBNNE:2024:785

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
23/347
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot railfietsen op het Holtingerveld

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld, dat zijn handhavingsverzoek op 20 april 2022 had afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser op 24 januari 2023 niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser stelde dat hij nog procesbelang had omdat hij schade had geleden door de besluitvorming van de gemeente en overlast had ondervonden van de aanwezigheid van het smalspoor en het draaipunt. Echter, de rechtbank oordeelt dat het smalspoor inmiddels niet meer in gebruik is en dat de activiteiten waarvoor eiser handhaving verzocht, definitief zijn beëindigd. Hierdoor kon het doel van eiser met zijn bezwaar niet meer worden bereikt.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser geen causaal verband heeft aangetoond tussen de gestelde schade en de besluitvorming van het college. De rechtbank wijst erop dat de kosten die eiser heeft gemaakt in verband met procedures over een gebiedsverbod, voortvloeien uit zijn eigen gedragingen. Daarom is er geen procesbelang en is het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J. Vos)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld

(gemachtigde: M. Groen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [exploitant] uit [woonplaats] (exploitant railfietsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving tegen het fietsen op de rails door het Holtingerveld.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 20 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 heeft het college het bezwaar van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont op het adres [adres] in [woonplaats]. Nabij zijn woning was tot aan het najaar van 2022 een smalspoor aanwezig dat door bezoekers van het Holtingerveld gebruikt kon worden om te railfietsen. Aan het einde van het spoor bevond zich een draaipunt waar de railfietsen werden omgedraaid zodat de gebruikers terug konden fietsen.
2.1.
Eiser heeft op 9 januari 2022 een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot het verleggen van het eindpunt van het tracé en overschrijding van de geluidsnormen.
2.2
Met het besluit van 20 april 2022 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
2.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
2.4.
Het college heeft op 24 januari 2023 alsnog een besluit op bezwaar genomen. Hierbij is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Verder heeft het college voor het niet tijdig beslissen op bezwaar een dwangsom aan eiser toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
.Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Het college heeft in het bestreden besluit gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft. Het smalspoor wordt namelijk niet langer gebruikt en is door de exploitant van het railfietsen verwijderd.
5.1.
Eiser stelt dat hij nog wel procesbelang heeft omdat hij schade heeft geleden door de besluitvorming van de gemeente en overlast heeft ondervonden van de aanwezigheid van het smalspoor en het draaipunt. Voor het verleggen van het draaipunt gold volgens eiser een vergunningplicht, omdat voor het draaipunt een fundering is aangelegd. Over het bezwaar van eiser is een hoorzitting gehouden bij de bezwaaradviescommissie, maar daar heeft eiser nooit een verslag van ontvangen. Ook is dit advies niet betrokken bij het bestreden besluit. De onduidelijkheid en onzorgvuldigheid van het college heeft ertoe geleid dat eiser om opheldering heeft gevraagd bij vergunninghouder toen het draaipunt in gebruik werd genomen. Vervolgens is hem een gebiedsverbod opgelegd. Eiser heeft kosten gemaakt voor de hiermee gepaard gaande procedures, die kosten lopen inmiddels op tot een bedrag van € 10.000,-. Daarnaast is de staat van de toegangsweg naar de woning van eiser zeer slecht. Dit komt onder andere door de graafwerkzaamheden die hebben plaatsgevonden voor de aanleg van het draaipunt en door gebruikers van het railfietsen is de duiker in de afwateringssloot dicht getrapt waardoor het water niet meer goed wordt afgevoerd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Het gaat er daarbij om te beoordelen of het doel dat de belanghebbende met het bezwaar voor ogen staat, ook met het bezwaar kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het smalspoor inclusief het draaipunt inmiddels niet meer in gebruik is en is verwijderd. De activiteiten waarvoor eiser bij het college om handhaving heeft verzocht zijn dus definitief beëindigd. In zoverre kon wat eiser met zijn bezwaar beoogde, namelijk handhavend optreden van het college tegen deze activiteiten, niet meer worden bereikt. Voor zover eiser stelt dat de weg is beschadigd door de graafwerkzaamheden en het gebruik van het draaipunt, overweegt de rechtbank dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat er een direct verband bestaat tussen de gestelde slechte staat van de weg en de voormalige aanwezigheid van het smalspoor en draaipunt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser wenst dat de gemeente als wegbeheerder onderhoud aan de weg pleegt omdat de weg nu niet goed begaanbaar is, valt dit buiten de omvang van deze procedure en kan de rechtbank hier geen oordeel over geven.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak kan procesbelang ook bestaan indien iemand stelt schade te hebben geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. [1] Daartoe is vereist dat de betrokkene tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming is geleden.
5.5.
Eiser stelt schade te hebben geleden in de vorm van de kosten die zijn gemaakt in verband met de procedures over het gebiedsverbod. Het gebiedsverbod is echter door de rechtbank opgelegd in verband met gedragingen van eiser. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen causaal verband tussen de besluitvorming van het college en de kosten die eiser heeft moeten maken in verband met zijn gedragingen. Ook op deze grond had eiser dus geen procesbelang bij de procedure.
5.6.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:615).