ECLI:NL:RBNNE:2024:783

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
23/1210
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van rechtswege verleende omgevingsvergunning en weigering van de omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Hofman Holding B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de intrekking van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het exploiteren van een winkel in schoenen, bovenkleding en mode-artikelen op Industriepark 11 te Leek. Eiseres had op 14 januari 2022 een aanvraag ingediend voor deze omgevingsvergunning, die op 19 april 2022 van rechtswege werd verleend. Echter, op 18 mei 2022 trok het college deze vergunning in en weigerde op 23 juni 2022 de aanvraag opnieuw. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde de bezwaren ongegrond met het besluit van 16 januari 2023.

De rechtbank oordeelt dat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet kon intrekken op basis van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank stelt vast dat de motivering van het college voor de intrekking onvoldoende is, aangezien de vestiging van een schoenenwinkel niet automatisch leidt tot ontoelaatbaar ernstige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De rechtbank concludeert dat het college niet bevoegd was om de vergunning in te trekken en dat het besluit van 23 juni 2022 nietig is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de eerdere besluiten, waardoor de van rechtswege verleende vergunning herleeft. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1210

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

Hofman Holding B.V., uit Leutingewolde, eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier

(gemachtigde: S.M. Evenhuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het exploiteren van een winkel in schoenen, bovenkleding en mode-artikelen op het adres Industriepark 11 te Leek en het alsnog weigeren van de aanvraag voor deze omgevingsvergunning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 januari 2023 op de bezwaren van eiseres is het college bij deze besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaar van het perceel op het adres Industriepark 11 te Leek.
2.1.
Op grond van het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan ‘Groot Winkelplein Leek’ geldt op deze locatie de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 5’.
2.2.
Op 14 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een winkel in schoenen, bovenkleding en mode-artikelen op dit perceel.
2.3.
Met het besluit van 19 april 2022 is een omgevingsvergunning van rechtswege verleend met toepassing van artikel 3.9, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.4.
Met het besluit van 18 mei 2022 heeft het college de van rechtswege verleende vergunning ingetrokken.
2.5.
Met het besluit van 23 juni 2022 heeft het college de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een omgevingsvergunning geweigerd.
2.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
2.7.
Eiseres heeft haar bezwaren op 7 november 2022 kunnen toelichten bij een hoorzitting bij de commissie behandeling bezwaarschriften van de gemeente (hierna: de commissie). De commissie heeft op 12 januari 2023 advies uitgebracht aan het college.
2.8.
Het college heeft met het bestreden besluit van 16 januari 2023, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de besluiten van 19 april 2022 en 18 mei 2022 in stand gelaten.
2.9.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de intrekking van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning en de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Tussen partijen is in geschil of het college de van rechtswege verleende vergunning terecht heeft ingetrokken. De gronden van eiseres zien niet inhoudelijk op het reële besluit waarin de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd.
6. Eiseres stelt dat het college de van rechtswege verleende vergunning niet kon intrekken. Op grond van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) wordt een van rechtswege verleende vergunning ingetrokken indien de vergunde activiteit ontoelaatbare ernstige gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Dit soort gevolgen zijn blijkens de parlementaire geschiedenis pas in uitzonderlijke situaties aan de orde. Het college heeft de vergunning ingetrokken omdat de activiteit in strijd is met het vigerende beleid. Dit is onvoldoende reden om in te kunnen trekken.
6.1.
Het college stelt dat de vestiging van een schoenenwinkel zou leiden tot ontoelaatbaar ernstige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. De vestiging van een schoenenwinkel is in strijd met het detailhandelsbeleid, dat nieuwe detailhandel buiten de kern niet toelaat. Vestiging van de schoenenwinkel zou leiden tot een ontwrichting van de detailhandelsstructuur en leegstand van winkels in het centrum.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het college in eerste instantie niet binnen de beslistermijn van acht weken een besluit heeft genomen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning van 14 januari 2022. Het college heeft daarom terecht een van rechtswege verleende vergunning verleend. De vraag ligt nu voor of het college bevoegd was de van rechtswege verleende vergunning in te trekken.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet kon intrekken op grond van het ten tijde van het bestreden besluit geldende artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo. Volgens dit artikel trekt het bevoegd gezag een van rechtswege verleende vergunning in, indien sprake is van ‘ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving’. Zoals ook door eiseres naar voren is gebracht blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat daar slechts in zeer uitzonderlijke situaties sprake van is. [1] De motivering van het college voor de intrekking houdt in dat de vestiging van een schoenenwinkel op een industrieterrein niet past binnen het detailhandelsbeleid en dat dit zou leiden tot een ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Het college heeft echter niet gemotiveerd hoe de vestiging van één schoenenwinkel leidt tot een ontwrichting van de gehele detailhandelsstructuur en leegstand van winkels. Dat de vestiging van een schoenenwinkel niet binnen het detailhandelsbeleid past is onvoldoende om te kunnen spreken van ontoelaatbaar ernstige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. In zoverre slaagt het beroep.
6.4.
Nu het college de van rechtswege verleende vergunning niet kon intrekken en dus reeds sprake was van een van rechtswege verleende vergunning, was het college niet langer bevoegd om op 23 juni 2022 alsnog een reëel besluit te nemen en de omgevingsvergunning te weigeren. Uit rechtspraak van de AbRvS volgt dat dit niet betekent dat het alsnog genomen weigeringsbesluit nietig is. [2] Echter, nu eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit had het college het besluit van 23 juni 2022 bij het bestreden besluit van 16 januari 2023 moeten herroepen. Dat heeft het college nagelaten. Ook in zoverre slaagt het beroep.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het college de van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet kon intrekken. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door de besluiten van 18 mei 2022 en 23 juni 2022 te herroepen. Dit betekent dat de van rechtswege verleende vergunning van 19 april 2022 herleeft.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 januari 2023;
- herroept de besluiten van 18 mei 2022 en 23 juni 2022;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.33
1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover:
(…)
e. deze van rechtswege is verleend, indien deze betrekking heeft op een activiteit die ontoelaatbaar ernstige nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of dreigt te hebben en toepassing van artikel 2.31, eerste lid, aanhef en onder c, daarvoor redelijkerwijs geen oplossing biedt;
(…)
Artikel 3.9
(…)
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
(…)
Artikel 6.1.
(…)
4. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van een overeenkomstig artikel 3.9, derde lid, van rechtswege verleende vergunning opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
(…)

Voetnoten

1.Zie
2.AbRvS 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3762.