Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde medeplegen van afpersing wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 8 november 2023. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, geen standpunt ingenomen ten aanzien van een eventueel aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 8 november 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 december 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Het slachtoffer is daarbij met kracht tegen zijn mond geslagen - als gevolg waarvan het slachtoffer gebitsschade heeft opgelopen - en onder bedreiging van een vuurwapen door verdachte gedwongen tot afgifte van zijn gouden halsketting.
Tegelijkertijd is het slachtoffer vastgepakt en tegengehouden, waardoor hij aanvankelijk niet heeft kunnen vluchten. De verdachten hebben zich jegens het slachtoffer zodanig dwingend, bedreigend en gewelddadig opgesteld, dat een voor hem zeer bedreigende en angstige situatie is ontstaan, waarin het slachtoffer zich gedwongen heeft gevoeld zijn gouden halsketting ook daadwerkelijk af te geven. Het slachtoffer heeft zich vervolgens op enig moment losgerukt, is gevlucht en over een schutting geklommen, waarbij hij meerdere botfracturen in zijn been heeft opgelopen.
Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dat de afpersing grote impact heeft gehad, en overigens nog steeds heeft, op het slachtoffer blijkt ook uit de door hem ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de onderbouwing van de vordering benadeelde partij.
Verdachte heeft zich bij het plegen van onderhavig feit uitsluitend laten leiden door geldelijk gewin en persoonlijk belang en zich op geen enkele manier bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor gekwalificeerde vermogensdelicten, een veelplegerstatus heeft en op 24 september 2020 reeds een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Oplegging van een ISD-maatregel heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een ernstig strafbaar feit te plegen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 8 november 2023 over verdachte is opgesteld. Uit dit rapport blijkt onder meer dat de verschillende leefgebieden van verdachte, na zijn ISD-maatregel, op dit moment op orde zijn, met uitzondering van het hebben van een zinvolle dagbesteding. In het leven van verdachte zijn meerdere beschermende factoren geconstateerd, zoals ondersteuning door zijn familie, zijn aanmelding voor een WSNP-traject en het afronden van diverse behandelmodules bij Trajectum. Ondanks het voorgaande heeft verdachte blijkens het proces-verbaal van 25 augustus 2023 een terugval gehad in het gebruik van cocaïne en wordt het recidiverisico - mede hierdoor - als hoog ingeschat. Gelet hierop adviseert de reclassering aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, geen drugs zal gebruiken en zal meewerken aan middelencontrole, schuldhulpverlening en het vinden en behouden van dagbesteding. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard alle in voornoemd rapport gestelde voorwaarden na te komen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde voorwaarden worden verbonden.
Ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank daarnaast aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat verdachte voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] . Met dit verbod beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangever en opnieuw een strafbaar feit jegens aangever zal plegen. Voor iedere keer dat verdachte voornoemd verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van 1 week, met een maxima van zes maanden, worden opgelegd. De rechtbank zal in afwijking van de eis van de officier van justitie niet ook een locatieverbod opleggen. De rechtbank ziet de noodzaak hiervan niet. [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt na een ter terechtzitting gedane wijziging - een bedrag van 4.950,98 ter vergoeding van materiële schade en 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] voldoende is onderbouwd en hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat behandeling van de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert en om die reden moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten voor de behandeling door een tandarts, ad
1.178,32, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De hoogte van het gevorderde bedrag is voldoende onderbouwd met een kostenbegroting, welke is overgelegd door een tandarts nadat de benadeelde partij dienaangaande is geconsulteerd en een diagnose is gesteld. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade in zoverre toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade bestaande uit (toekomstig) gederfd inkomen, ad 3.722,66, acht de rechtbank de vordering niet ontvankelijk. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd, ad
7.500,00. Ter onderbouwing is door de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen door verdachten ernstig letsel heeft opgelopen en dientengevolge in een sociaal isolement is geraakt. Voorts is aangevoerd dat voornoemd sociaal isolement grote nadelige gevolgen heeft gehad voor het mentale welzijn van de benadeelde partij. Naast dat zijn levenslust is afgenomen is de benadeelde partij angstig, nerveus en heeft hij minder vertrouwen in de mensen om hem heen.
De rechtbank gaat er zonder meer vanuit dat de benadeelde partij als gevolg van de bedreiging met geweld, het daadwerkelijk op hem uitgeoefende geweld en het ernstige letsel dat hij als gevolg daarvan heeft opgelopen, immateriële schade heeft geleden. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op 2.000,00. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van immateriële schade in de vorm van sociaal isolement als gevolg van het handelen door de verdachten en op welk bedrag deze schade zou moeten worden gewaardeerd, is nader onderzoek nodig, dat naar het oordeel van de rechtbank eveneens tot een onevenredige belasting van het strafgeding zal leiden. De rechtbank acht de vordering daarom in zoverre niet ontvankelijk. Ook voor de vergoeding van deze schade zal de benadeelde partij zich tot de burgerlijke rechter dienen te wenden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Bij onherroepelijk vonnis van 20 augustus 2019 van de politierechter in de rechtbank
Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken, met een proeftijd van drie (3) jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 aart 2021. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 oktober 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Stanpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten
uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: