ECLI:NL:RBNNE:2024:722

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
18-103837-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling in handhavingslocatie COA

Op 5 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft in een periode van enkele maanden vijf geweldsdelicten gepleegd in de handhavings- en toezichtlocatie van het COA in Hoogeveen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor een poging tot doodslag, twee pogingen tot zware mishandeling en twee eenvoudige mishandelingen. De rechtbank verwierp het beroep op vrijwillige terugtred en putatief noodweer, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar en TBS met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van de feiten, waardoor TBS niet kon worden opgelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van slachtoffers, camerabeelden en de gedragingen van de verdachte, die als gewelddadig en onvoorspelbaar werden gekarakteriseerd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers en de omgeving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.103837.23
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.017935.23, 18.027560.23 en 18.179372.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
18.103837.23
hij, op of omstreeks 19 april 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
voornoemde [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt/getrapt en/of met gebalde vuist heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 19 april 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt/getrapt en/of met gebalde vuist heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
18.017935.23
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meermalen op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meermalen op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen;
18.027560.23
hij in of omstreeks 28 januari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] in het gezicht heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] in het gezicht te schoppen en/of stompen;
18.179372.23
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 5] heeft mishandeld door met kracht tegen het gezicht en/of het hoofd te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23, de feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zelf gestopt is met zijn geweldshandelingen en er geen zwaar lichamelijk letsel is opgetreden. Verdachte komt daarom een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred toe.
Ook van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 moet verdachte worden vrijgesproken. Uit de trap die verdachte heeft gegeven is geen opzet op zwaar lichamelijk letsel af te leiden.
Feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23 kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Feit 1
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2023, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2023015415 d.d. 6 februari 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Feit 2
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 17 januari 2023, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023015734 d.d. 6 februari 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
18.103837.23
De door verdachte ter zitting van 20 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Het klopt dat ik het slachtoffer meermalen heb geschopt tegen zijn hoofd en zijn lichaam.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023099250 d.d. 24 april 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik was buiten op de binnenplaats om te roken. Dat was gisteren 19 april 2023. Ik zag een man. Ik keek naar buiten op het plein en opende de deur. Ik sloot de deur en kreeg bij de deur onverwacht een klap in mijn gezicht. Het enige wat ik nog weet is dat deze man tegen mij sprak. Ik begreep de man niet en reageerde dat ik het niet begreep. Ik werd vervolgens wakker in het ziekhuis. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte veel pijn en letsel bij mij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2023, opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Om 19:11 uur kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse aan de [adres] te Hoogeveen. Hier waren de ambulance medewerkers bezig met het slachtoffer welke later bleek te zijn: [slachtoffer 1] . Ik, verbalisant [naam] , zag dat [slachtoffer 1] op de grond lag en een bebloed gezicht had. Ik zag dat hij bloed uitspuugde terwijl de ambulance bezig was met het onderzoek. Ik hoorde dat een van de medewerkers was gaan kijken. Hij trof [slachtoffer 1] met een bebloed gezicht aan en [slachtoffer 1] was op dat moment verminderd aanspreekbaar.
Ook zag hij bloed uit het oor van [slachtoffer 1] komen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2023, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op donderdag 20 april 2023 heb ik camerabeelden bekeken en uitgewerkt. De camerabeelden waren van 19-04-2023 vanaf 18.52.15 uur tot 18.55.26 uur.
Het slachtoffer stapt door de deur, waar de verdachte zojuist vandaan kwam, en komt weer terug. Verdachte slaat het slachtoffer vervolgens direct met een vuistslag in het gelaat.
Het slachtoffer valt achterover op de grond en wordt vervolgens door de verdachte zevenmaal geschopt tegen zijn hoofd. Daarna slaat de verdachte het slachtoffer nog viermaal met zijn rechterhand. Het slachtoffer lijkt bewegingsloos op de grond te liggen. De verdachte trapt nogmaals tegen het hoofd van het slachtoffer. Daarna trapt de verdachte viermaal ter hoogte van de rechterheup van het slachtoffer. De
verdachte buigt zich voorover richting het slachtoffer en schopt nogmaals tegen het lichaam en geeft vervolgens het slachtoffer een klap met zijn rechterhand.
5. De eigen waarneming van deze rechtbank gedaan ter terechtzitting van 20 februari 2024 met betrekking tot de in bewijsmiddel 4 genoemde beelden waarbij de rechtbank de door de verbalisant beschreven geweldshandelingen heeft gezien.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is (minstens) voorwaardelijk opzet vereist. Daarvan is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op (in dit geval) de dood heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg in dit geval de dood van de aangever in het leven roept, is afhankelijk van omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte de aangever meerdere malen met kracht en hard tegen het hoofd heeft geschopt terwijl het slachtoffer kennelijk uitgeschakeld op de grond lag. Uit de beelden blijkt dat verdachte de aangever nogmaals tegen het hoofd trapt, nadat hij bewegingsloos op de grond lijkt te liggen.
Dat de verdachte met kracht heeft geschopt blijkt ook uit het ontstane letsel bij de aangever.
Aangever spuugde bloed uit, had pijn en een bebloed gezicht en was vlak na het gebeuren verminderd aanspreekbaar. Ook kwam er bloed uit zijn oor.
De rechtbank overweegt dat het meerdere malen met forse kracht met geschoeide voet schoppen tegen het (onbeschermde) hoofd van een persoon die op de grond ligt de aanmerkelijke kans oplevert dat de dood van die persoon intreedt. Bij deze omstandigheden is het een algemene ervaringsregel dat dit soort geweld kan leiden tot onder meer schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van onder meer de nekwervels, die de dood kunnen veroorzaken. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van enige contra-indicaties is niet gebleken. Dat van het slachtoffer geen nadere medische informatie is ontvangen maakt dat niet anders. De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever.
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
18.027560.23
De door verdachte ter zitting van 20 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Voordat ik het slachtoffer trapte, ben ik eerst opgestaan.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 januari 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023025680 d.d. 29 januari 2023, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte tegen de man die mij heeft mishandeld in mijn kamer. Door hem heb ik een gebroken neus. Op zaterdag 28 januari 2023 was ik op mijn kamer op de HTL in Hoogeveen. Ik ging op mijn bed liggen, deed mijn oordopjes in en sloot mijn ogen om naar de muziek te luisteren. Ik werd opgeschrikt door een hevige pijn in mijn gezicht en neus.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 januari 2023, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb die man geraakt op zijn neus en op zijn lip. Ik schopte met mijn schoen.
18.179372.23
De door verdachte ter zitting van 20 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend: Het klopt dat het slachtoffer en ik samen op die trap buiten stonden.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 januari 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023017072 d.d. 21 april 2023, inhoudend als verklaring van [naam] :
Ik verblijf op het asielzoekerscentrum te Hoogeveen. Op 19 januari 2023 liep ik vooraan op de trap naar beneden, [verdachte] liep achter mij en stond dus enkele treden hoger. Ik zag vervolgens dat [verdachte] met zijn voet schopte in de richting van mijn gezicht. Ik voelde dat het een harde schop betrof en ik voelde dat deze tegen de linkerzijde van mijn kaak aan kwam. Ik voelde hierdoor direct een flinke pijn aan mijn hoofd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
20 januari 2023, opgenomen op 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, was belast met de taak van het uitkijken van beelden naar aanleiding van een mishandeling op 19 januari 2023 aan de [adres] te Hoogeveen.
Ik zag dat [verdachte] de persoon betrof die hoger op de trap stond ten aanzien van de andere persoon. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechter voet / been een schoppende beweging maakte richting de andere persoon. Ik zag dat hij hierbij het hoofd van de andere persoon raakte.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij beide aangevers had.
De rechtbank dient vervolgens na te gaan of bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat de aangevers als gevolg van de schop tegen hun hoofd zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop tegen het hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand zwaar lichamelijk letsel oploopt. Deze omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van de schop, de plek op het hoofd waar wordt geschopt of in het feit dat er met geschoeide voet wordt geschopt. Ook de positie van verdachte ten opzichte van de aangever ten tijde van het schoppen tegen het hoofd kan zon omstandigheid opleveren.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om beide aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Door de aangevers met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd schoppen vanuit een hogere positie ten opzichte van het slachtoffer bestond niet alleen in zijn algemeenheid, maar ook in deze specifieke gevallen, een aanmerkelijke kans dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen tegen/op het hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank ten aanzien van parketnummer 18.027560.23 betrokken dat verdachte stond en dat de aangever op een bed lag en door de trap werd verrast.
Ten aanzien van parketnummer 18.179372.23 heeft de rechtbank bij dit oordeel betrokken dat verdachte en de aangever op een trap stonden en dat de aangever een paar treden lager stond dan verdachte.
Door te schoppen zoals hierboven beschreven, heeft verdachte ook telkens bewust deze aanmerkelijke kans aanvaard. Verdachte heeft aldus in beide zaken het voorwaardelijk opzet gehad op voornoemd gevolg.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23, feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18.103837.23
hij op 19 april 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer 1] meermalen heeft geschopt en met gebalde vuist heeft gestompt op het hoofd en het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
18.017935.23
1.
hij op 16 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] eenmaal tegen het gezicht te stompen;
2.
hij op 17 januari 2023 te Hoogeveen [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd te stompen;
18.027560.23
hij op 28 januari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 4] in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
18.179372.23
hij op 19 januari 2023 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht tegen het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
18.103837.23

Primair: poging tot doodslag

18. 017935.23

Feit 1: mishandeling

Feit 2: mishandeling

18.027560.23

Primair: poging tot zware mishandeling

18.179372.23

Primair: poging tot zware mishandeling

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Vrijwillige terugtred
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte met betrekking tot het primair en subsidiair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 vrijwillig zou zijn teruggetreden waardoor de strafbaarheid aan het handelen van verdachte is ontvallen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep moet worden verworpen.
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en zo ja in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen.
Hiervoor heeft de rechtbank in de zaak met parketnummer 18.103837.23 vastgesteld dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen een aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de
aangever daardoor zou komen te overlijden. In de zaak met parketnummer 18.027560.23 heeft de rechtbank vastgesteld dat de door verdachte gegeven trap een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het feit dat verdachte in beide zaken op enig moment is gestopt met zijn geweldshandelingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als vrijwillige terugtred. Verdachte stopte pas met het plegen van geweld nadat hij al geweldshandelingen had verricht die een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood (parketnummer 18.103837.23) en een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (parketnummer 18.027560.23) met zich brachten. Aldus was er ten tijde van het stoppen met de geweldshandelingen in beide zaken reeds sprake van een zogenaamde voltooide poging. Van enig optreden van verdachte dat naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg te beletten is, zo al denkbaar, niet gebleken. Het enkele stoppen met het plegen van geweld is daarvoor uiteraard niet voldoende.
Bij dit samenstel van feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor de aanname van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Putatief noodweer
In de zaak met parketnummer 18.103837.23 (poging doodslag) heeft de verdediging subsidiair een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdachte mocht, gelet op het feit dat de aangever verdachte eerder had bedreigd en verdachte de aangever eerder met een mes in zijn hand had gezien, redelijkerwijs menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep moet worden verworpen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Dat de aangever verdachte op 19 april 2023 kort voor het bewezenverklaarde feit bedreigd heeft en/of op dat moment een mes of een ander scherp voorwerp bij zich had, is op grond van de stukken in het dossier - in het bijzonder de camerabeelden - niet aannemelijk geworden. Ook verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 april 2023 geen mes of ander scherp voorwerp bij de aangever heeft gezien.
Bij verdachte heeft in redelijkheid niet de veronderstelling kunnen bestaan dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie, waarin hij zich op dat moment mocht of moest verdedigen tegen een aanval of een onmiddellijke dreiging daarvan. De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer.
Ook zijn er voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23, feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en tot een ongemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
Met betrekking tot de gevorderde TBS met dwangverpleging heeft de officier van justitie aangevoerd dat aan de criteria voor het opleggen van TBS wordt voldaan. Er is sprake van een strafbedreiging van 4 jaar of hoger en er wordt voldaan aan het gevaarscriterium.
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat er ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bij verdachte. Daaraan doet niet af dat de psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) niet hebben kunnen bevestigen of uitsluiten dat er bij verdachte sprake is van psychopathologie. Uit hun rapportages komen voldoende onderbouwde aanwijzingen naar voren voor het bestaan van een stoornis bij verdachte. Het bestaan van een stoornis wordt volgens de officier van justitie voldoende ondersteund door wat de gedragsdeskundigen wel hebben kunnen vaststellen over verdachte en door andere feiten en omstandigheden met betrekking tot de persoon van verdachte. Zo is er sprake van een delictpatroon. Verdachte reageert telkens buitensporig gewelddadig op vermeend onrecht. Uit het rapport van het PBC blijkt dat er bij verdachte sprake is van achterdocht en wantrouwen en het denken van verdachte lijkt paranoïde gekleurd te zijn.
Daarnaast is er sprake van opvallend gedrag, bijvoorbeeld preoccupatie met de kleur rood en het moeite hebben met mensen van een bepaalde etniciteit.
Ook de reclassering maakt zich zorgen over het psychosociale functioneren en de psychische gesteldheid van verdachte. Verdachte wil het met de reclassering vooral hebben over zijn eigen slachtofferschap.
Hieruit blijkt dat verdachte geen enkel inzicht heeft in zijn eigen handelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen TBS aan verdachte kan worden opgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een stoornis bij verdachte niet kan worden vastgesteld op basis van de stukken in het dossier. Daarnaast is het recidivegevaar niet onderbouwd door de reclassering. Uit het rapport van het PBC blijkt juist dat verdachte na de hem ten laste gelegde feiten geen andere geweldsfeiten meer heeft gepleegd in de P.I. en in het PBC.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de rapportages van het PBC, de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de aangever vanuit het niets meermalen met geschoeide voet met kracht tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen. Dit gebeurde terwijl de aangever weerloos - en op het laatst ogenschijnlijk bewusteloos- op de grond lag. Verdachte liet hem vervolgens bewusteloos achter. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het geweld heeft zich afgespeeld in de handhavings- en toezichtlocatie van het COA in Hoogeveen en kan voor een gevoel van onveiligheid zorgen bij de bewoners en medewerkers. Als enige reden voor zijn aanval heeft verdachte ter zitting verklaard dat het slachtoffer hem een tijd daarvoor was gepasseerd terwijl hij een mes in zijn hand had. Het is voor de rechtbank oninvoelbaar waarom verdachte hierin, zonder dat sprake was van enige bedreigende situatie zoals uit de camerabeelden blijkt, reden heeft gezien om het slachtoffer volledig uit het niets met grof geweld te lijf te gaan.
Voorafgaand aan deze poging tot doodslag heeft verdachte zich in diezelfde handhavings- en toezichtlocatie binnen een periode van twee weken schuldig gemaakt aan vier geweldsfeiten, te weten twee pogingen tot zware mishandeling en twee mishandelingen.
Verdachte heeft eerst op 16 januari 2023 en 17 januari 2023 twee medebewoners van de handhavings- en toezichtlocatie mishandeld door hen tegen het hoofd te stompen.
Daarna heeft verdachte op 19 januari 2023 en 28 januari 2023 twee andere medebewoners met kracht tegen hun hoofd geschopt. Verdachte heeft zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting de aangevers. Telkens lijkt sprake van een voor de slachtoffers onverwachte geweldsexplosie.
Dat zij hierbij relatief gering letsel hebben opgelopen, is dan ook niet aan verdachte te danken geweest en is simpelweg geluk geweest. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 januari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) over de verdachte van 29 januari 2024 opgemaakt door de
GZ-psycholoog M. Hulshof en de psychiater H.S. Roelfsema (hierna: de deskundigen). De deskundigen concluderen in hun rapport het volgende.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. Hij sprak niet inhoudelijk verdiepend met de onderzoekers, nam geen deel aan het programma op de afdeling en gaf geen (schriftelijke) toestemming voor het verstrekken van informatie door derden. Op de afdeling liet hij zich weinig zien, waardoor de observaties beperkt zijn gebleven.
Ook het milieuonderzoek is zeer beperkt, doordat er geen gegevens van referenten beschikbaar waren en er nauwelijks informatie over de levensloop van verdachte beschikbaar was. Voorts is ook de dossierinformatie beperkt gebleven, waardoor onderzoekers zich geen volledig beeld hebben kunnen vormen over alle incidenten in de afgelopen periode. Door de beperkingen van het onderzoek is niet duidelijk of er bij verdachte sprake is van psychopathologie. Daarnaast hebben onderzoekers niet met verdachte kunnen spreken over de ten laste gelegde feiten. Er is onvoldoende zicht gekomen op het psychisch functioneren van verdachte met daarbinnen mogelijke psychopathologie met eventueel van
hieruit voortkomende beperkingen in zijn afwegingen in denken, voelen en handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast is er geen zicht gekomen op het recidiverisico. Onderzoekers kunnen daarom geen advies geven over interventies die het eventuele op psychopathologie gebaseerde recidiverisico zou kunnen verminderen en ook niet binnen welke juridische kaders dit eventueel zou moeten plaatsvinden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 12 februari 2024, opgesteld door mevrouw [naam] . Uit dit rapport blijkt het volgende. De reclassering is door het ontbreken van een gedragsdeskundig advies en de niet-meewerkende houding van verdachte aan een gesprek, niet in staat om delictgerelateerde factoren te benoemen, het recidiverisico in te schatten en de noodzaak en mogelijkheden van interventies in een justitieel kader te adviseren ter inperking van het recidiverisico. Dat recidiverisico kan als aanwezig worden verondersteld bij een bewezenverklaring. De observaties binnen het PBC geven een zorgelijk beeld van verdachte. Hij wordt onpeilbaar genoemd en er wordt een grote mate van wantrouwen, oninvoelbaar gedrag en rigiditeit geobserveerd. Verdachte wilde niet met de reclassering in gesprek en verleende ook geen toestemming om nadere informatie hieromtrent op te vragen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Nu de deskundigen geen advies hebben kunnen geven over de toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde poging tot doodslag (en de andere geweldsdelicten) gaat de rechtbank in beginsel uit van volledige toerekenbaarheid van de bewezenverklaarde feiten aan verdachte. Het dossier biedt onvoldoende handvat om anders te oordelen.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Geen TBS met dwangverpleging
De bewezenverklaarde poging tot doodslag is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, Sr oplegging van TBS mogelijk is. Uit het PBC rapport blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van TBS met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de maatregel van TBS niet mogelijk. Het is aan de rechter, die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen.
Voor de beoordeling van de noodzaak en wenselijkheid van het opleggen van de TBS-maatregel kan de rechtbank in het geval van een weigerende observandus kijken naar rapporten of adviezen betreffende eerdere onderzoeken waaraan verdachte wel bereid was om medewerking te verlenen en die zich in het dossier bevinden.
Nu de rechtbank niet over dergelijke rapporten beschikt, acht de rechtbank onvoldoende grond aanwezig om tot het oordeel te komen dat bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de poging tot doodslag. De rechtbank zal dan ook geen TBS met dwangverpleging aan verdachte opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.103837.23, feiten 1 en 2 onder parketnummer 18.017935.23, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.027560.23 en het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18.179372.23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.