ECLI:NL:RBNNE:2024:721

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/17/192554 / KG ZA 23-200
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding inzake zorgregeling en omgangsafspraken na echtscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die in het verleden gehuwd zijn geweest en samen kinderen hebben. De man vorderde nakoming van de omgangsafspraken zoals vastgelegd in een ouderschapsplan, waarin was afgesproken dat de kinderen wekelijks van donderdagmiddag tot zondag bij hem zouden verblijven. De vrouw voerde verweer en stelde dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd moest verklaren en de zaak naar de rechtbank Rotterdam moest verwijzen, omdat de kinderen daar wonen.

De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, omdat de omgang bij de man thuis in [woonplaats] moet worden uitgevoerd. De man stelde dat er spoedeisendheid was, omdat hij geen omgang had met de kinderen, terwijl de vrouw betwistte dat de afspraken uit het ouderschapsplan nageleefd konden worden, gezien de afstand en hun financiële situatie.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de voorzieningenrechter dat er onduidelijkheid bestond over de gemaakte afspraken en dat het in het belang van de kinderen niet realistisch was om de omgangsafspraken uit het ouderschapsplan te handhaven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de man moesten worden afgewezen, omdat er geen noodzaak was voor een ordemaatregel in kort geding, gezien de complexiteit van de zaak en de aanstaande bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Kort-gedingnummer: C/17/192554 / KG ZA 23/200
vonnis van de voorzieningenrechter in het kort-geding d.d. 24 januari 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.E.M. Elbertse, kantoorhoudende te Pijnacker.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 een conceptdagvaarding van de man, ingekomen bij de griffie op 28 november 2023;
 een conclusie van antwoord van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 27 december 2023;
 de betekende dagvaarding met producties van de man, ingekomen bij de griffie op 3 januari 2024.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 8 januari 2024. Verschenen zijn:
 de man, bijgestaan door mr. R.A. Schütz (waarnemend voor mr. A.J. de Boer);
 de vrouw, bijgestaan door mr. L.E.M. Elbertse;
 [medewerker Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De man en de vrouw hebben ter zitting allebei gebruik gemaakt van de diensten van een tolk in de Arabische taal. Voor de man trad S. Dijkman op als tolk en voor de vrouw J. Laban.

2.De relevante feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is mondeling door deze rechtbank uitgesproken op 13 december 2018. De echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
 [A] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
 [B] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
 [C] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] );
 [D] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ).
2.3.
Partijen oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat door hen is getekend op 2 mei 2018. Voor zover hier relevant, zijn partijen overeengekomen dat de kinderen wekelijks van donderdagmiddag uit school tot en met zondag 16:00 uur bij de man verblijven. De man haalt de kinderen op uit school en de vrouw haalt de kinderen op zondag bij de man op. Als er op zondag geen bus rijdt, dan wordt de overdracht verschoven naar de maandagochtend.
2.5.
De vrouw is met toestemming van de man - onder enkele voorwaarden - verhuisd naar de regio [plaats] . Deze door de gestelde voorwaarden zijn op schrift gesteld. Bij de daarbij vermelde namen van partijen zijn handtekeningen geplaatst. Van deze voorwaarden zijn twee versies. In de versie van 9 januari 2019 is opgenomen dat het ouderschapsplan wordt nageleefd zoals afgesproken en dat wanneer de vrouw een woning in [plaats] vindt, zij ook binnen twee maanden een woning voor de man zal vinden. Als dat niet lukt dan moet de vrouw terugkomen en huisvesting in een straal van 20 km van het woonadres van de man vinden. In de versie van 11 maart 2019 is alleen als voorwaarde opgenomen dat het ouderschapsplan moet worden nageleefd.
2.6.
De vrouw heeft in april 2023 een procedure over door de man te betalen kinderalimentatie aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. De man heeft op 15 juni 2023 een zelfstandig verzoek ingediend, waarin hij de rechtbank verzoekt te bepalen dat de omgang, zoals omschreven in het ouderschapsplan moet worden nagekomen en dat de vrouw de kinderen telkens haalt en brengt, zoals overeengekomen in de overeenkomst van 11 maart 2019. Er is nog geen mondelinge behandeling gepland in deze zaak.
2.7.
De man heeft, via zijn advocaat, de advocaat van de vrouw op 24 november 2023 aangeschreven en heeft nakoming van de gemaakte omgangsafspraken verzocht.
2.8.
De man heeft de kinderen in oktober 2022 voor het laatst gezien.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert de voorzieningenrechter om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zo mogelijk uitvoerbaar met behulp van de sterke arm van politie en justitie:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgang, zoals vastgesteld in het door beide partijen ondertekende ouderschapsplan, inhoudende dat, nu de man eigen woonruimte heeft, er omgang dient plaats te vinden (elke) donderdag van school tot zondag, waarbij de man opmerkt dat wat hem betreft de donderdag na school, vrijdag na school kan worden tot zondag;
II. het gevorderde toe te wijzen op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag c.q. keer dat de vrouw in gebreke blijft om na betekening van het te wijzen vonnis aan het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 10.000,-;
III. met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt zich primair op het standpunt dat de voorzieningenrechter zich relatief onbevoegd moet verklaren en de zaak naar de rechtbank Rotterdam moet verwijzen. Als de rechtbank de zaak toch inhoudelijk behandelt, dan is de vrouw van mening dat vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
4.1.
De man stelt dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is, omdat de omgang ten uitvoer moet worden gelegd bij de man thuis in [woonplaats] . De man heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 23 november 1917 (vindplaats NJ 1918/6).
4.2.
De vrouw stelt dat de zaak op grond van artikel 110 lid 2 Rv naar de rechtbank Rotterdam moet worden verwezen, nu de kinderen daar in de omgeving wonen.
4.3.
In de door de man genoemde rechtspraak van de Hoge Raad is aangenomen dat (ook) bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de voorlopige voorziening moet worden getroffen. Uit meer recente jurisprudentie, waaronder de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 november 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:10401) volgt dat deze regel nog immer van toepassing is. De nu gevorderde voorziening zou bij de man thuis - in [woonplaats] en dus in het arrondissement van deze rechtbank - ten uitvoer moeten worden gelegd. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om van de zaak kennis te nemen en daarop te beslissen.
Spoedeisendheid
4.4.
De eisende partij moet in een kortgedingprocedure feiten en omstandigheden stellen die maken dat een voorlopige of bewarende voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is en dat niet kan worden gevergd dat de beslissing in een bodemprocedure wordt afgewacht.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man de spoedeisendheid van zijn vordering voldoende heeft gesteld, nu hij heeft gesteld dat hij - in tegenstelling tot de afspraken die partijen hebben gemaakt - geen omgang heeft met de kinderen. De voorzieningenrechter zal de man daarom ontvangen in zijn vordering.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een kort geding procedure een ordemaatregel betreft. Een kort geding leent zich dan ook niet voor diepgaand onderzoek naar de feiten en de omstandigheden van het geval.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat er al lange tijd geen contact is geweest tussen de man en de kinderen. Sinds de verhuizing van de vrouw en de kinderen in 2019 naar de regio [plaats] hebben de man en de kinderen elkaar slechts enkele keren gezien. Er is de afgelopen jaren vrijwel niets gebeurd om hier verandering in te brengen, ook vanuit de man niet. De man stelt dat partijen ten tijde van de verhuizing hebben afgesproken dat het ouderschapsplan ook na de verhuizing nageleefd zou worden, maar de vrouw herkent deze afspraken niet en betwist dat zij deze afspraken heeft ondertekend. Het zou volgens de vrouw absoluut niet realistisch zijn om dit af te spreken, nu partijen allebei zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. De kosten voor het halen en brengen bij de frequentie van de omgang zoals in het ouderschapsplan is opgenomen kunnen zij niet dragen, gelet op de forse reisafstand tussen partijen. In de visie van de vrouw hebben partijen afgesproken dat er na de verhuizing twee keer per maand contact zal zijn tussen de man en de kinderen, waarbij de man de ene keer de kinderen haalt en brengt en de vrouw de andere keer de kinderen haalt en brengt. De vrouw stelt dat aan deze afspraken vervolgens geen uitvoering is gegeven, omdat de man als voorwaarde stelt dat de vrouw hem een vergoeding betaalt voor de verzorgingskosten als de kinderen bij hem zijn. De vrouw kan dat niet betalen. De man betwist dat hij een vergoeding van de vrouw vraagt als de kinderen een weekend bij hem verblijven. Dit heeft hij alleen gevraagd wanneer de kinderen een periode langer dan 15 dagen bij hem verbleven.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat er onduidelijkheid bestaat over wat partijen precies hebben afgesproken over hoe de omgang eruit zou gaan zien na de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar de regio [plaats] . Ook is het niet duidelijk wat in het belang van de kinderen is met betrekking tot het contact met de man, nu zij de man lange tijd niet hebben gezien. De voorzieningenrechter overweegt verder dat op basis van wat ter zitting is besproken geconcludeerd kan worden dat nakoming van de afspraken uit het ouderschapsplan in feite niet te realiseren is, onder meer omdat sprake is van een (zeker ook voor de kinderen) forse reisafstand en omdat partijen allebei een bijstandsuitkering hebben en zij het halen en brengen (onder meer in financiële zin) niet kunnen regelen.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet in het kader van deze procedure al met al geen ruimte om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de afspraken uit het ouderschapsplan dat door partijen is ondertekend op 2 mei 2018. Uit het feit dat namens de man ter zitting is aangegeven dat hij ook akkoord kan gaan met een omgang van eens per veertien dagen waarbij bovendien andere dagen en tijdstippen gehanteerd moeten worden dan in het ouderschapsplan is overeengekomen, blijkt al dat deze kwestie in een bodemzaak verder uitgekristalliseerd zal moeten worden. Er valt niet in te zien waarom dit nu - terwijl er ruim een jaar geen contact is geweest tussen de man en de kinderen en het ouderschapsplan na de verhuizing van de vrouw en de kinderen naar de regio [plaats] nimmer is nageleefd - met spoed hersteld moet worden. Bovendien vergt het mogelijk nader onderzoek, al dan niet door de Raad, om te bepalen wat in het belang van de kinderen is, omdat er geruime tijd geen contact is geweest tussen de man en de kinderen. Dit is te complex en te vergaand om in kort geding te behandelen.
4.10.
Tijdens de zitting is geprobeerd om tot andere afspraken te komen over de omgang, zodat het contact tussen de man en de kinderen hervat kan worden, maar er worden over en weer (praktische) barrières opgeworpen, waardoor dit niet is gelukt. De vrouw heeft wel aangeboden om de kinderen in de voorjaarsvakantie van 2024 naar de man te brengen en weer op te halen. Dit gegeven, in combinatie met de bodemzaak die eraan komt bij de rechtbank Rotterdam en wat verder in dit vonnis is overwogen, maakt dat de voorzieningenrechter geen noodzaak ziet om nu een ordemaatregel te treffen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen dan ook afwijzen.

5.Beslissing

De voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vorderingen af
5.2.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, voorzieningenrechter, bijgestaan door
mr. A.J. van Dijk als griffier en openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
(
fn: 871)