ECLI:NL:RBNNE:2024:715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
C/17/193574 / JE RK 24-98
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijf van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om toestemming te verlenen voor wijziging van het verblijf van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2018 bij haar grootmoeder (beppe) en oom woont, en dat de GI toestemming nodig heeft voor een wijziging van het verblijf, aangezien [minderjarige] al meer dan een jaar door hen wordt opgevoed.

De kinderrechter heeft de situatie van beppe in overweging genomen, die recentelijk is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en nog herstellende is. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is om haar verblijf te wijzigen naar een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, omdat beppe op dit moment niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] adequaat te bieden. De kinderrechter heeft de toestemming voor de wijziging van het verblijf beperkt tot de duur van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, tot 17 april 2024.

De kinderrechter heeft ook de zorgen van de GI over de thuissituatie bij beppe en de oom meegewogen, en heeft geconcludeerd dat [minderjarige] niet verantwoordelijk mag zijn voor het herstel van beppe. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om een ander pleeggezin te zoeken, waarbij de zorg gedeeld kan worden met beppe. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft de verdere behandeling van het verzoek om wijziging van het verblijf aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/193574 / JE RK 24-98
Datum uitspraak: 4 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijf
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[beppe],
hierna te noemen beppe (moederszijde),
wonende in [woonplaats] ,
[de oom],
hierna te noemen de oom (moederszijde),
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verzoekschrift met bijlagen van de GI is binnengekomen bij de griffie op 5 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • beppe, bijgestaan door mr. D.E. de Boer,
  • de oom;
- [naam jeugdzorgwerker 1] en [naam jeugdzorgwerker 2] , namens de GI.
1.3.
De vader en de moeder zijn op juiste wijze opgeroepen, maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont sinds 2018 bij beppe en haar oom.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 april 2023 zowel de ondertoezichtstelling van [minderjarige] als ook de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige] verlengd tot 17 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de kinderrechter toestemming te verlenen om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI aangevoerd dat er zorgen zijn over de thuissituatie van [minderjarige] bij beppe. Beppe is op 12 januari 2024 (na een crisisbeoordeling van de GGZ) opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis GGZ Jelgerhuis. Beppe heeft tijdens een wandeling in december 2023 een piep in haar oor gekregen waar zij veel last van had. Daardoor kreeg beppe niet voldoende rust en kon zij niet goed slapen. Beppe was angstig en wilde niet meer leven. Toen dit op 12 januari 2024 bekend werd bij de huisarts/GGZ is zij direct opgenomen. Op 14 februari 2024 is beppe met ontslag naar huis gegaan, waar zij verder kan herstellen met begeleiding van de GGZ. Vanwege de opname van beppe heeft de GI op dat moment besloten om [minderjarige] naar het gezinshuis te brengen, waar zij al jaren eens in de twee weken en tijdens de schoolvakanties logeert. Daar verblijft zij nu nog steeds. [minderjarige] heeft kort geleden wel weer een nachtje bij beppe en de oom gelogeerd. De GI vindt de thuissituatie bij beppe nog te kwetsbaar en is van mening dat beppe de zorg voor [minderjarige] op dit moment niet op zich kan nemen. Zij moet eerst werken aan haar eigen herstel en zij heeft op dit moment niet de ruimte om te kijken wat [minderjarige] nodig heeft. Daarnaast bestaat het risico dat beppe [minderjarige] met haar eigen problematiek en emoties belast, waardoor [minderjarige] voor beppe gaat zorgen en geen kind kan zijn. Bovendien waren er voor de opname ook al zorgen over de thuissituatie bij beppe. Beppe en de oom zijn licht verstandelijke beperkt. [minderjarige] functioneert op normaal begaafd niveau en overstijgt beppe en de oom op cognitief gebied, waardoor zij onvoldoende tot ontwikkeling komt. Bij het gezinshuis wordt gezien dat [minderjarige] moeite heeft om een eigen identiteit te ontwikkelen. De GI maakt zich zorgen dat wanneer [minderjarige] volledig bij beppe en de oom blijft wonen zij zich niet voldoende kan ontwikkelen. De GI wil [minderjarige] daarom overplaatsen naar een ander pleeggezin. De GI ziet dat beppe en de oom belangrijk zijn voor [minderjarige] en wil daarom toewerken naar een deeltijdplaatsing waarbij er een verdeling komt van de taken tussen beppe en het (nieuwe) pleeggezin. [minderjarige] zal dan meer bij het nieuwe pleeggezin verblijven dan bij beppe. Het gezinshuis is geen optie, omdat beppe, de oom en de gezinshuisouders een zeer stroeve samenwerking hebben en [minderjarige] hier last van heeft. De relatie tussen beppe/de oom en de gezinshuisouders zal niet verbeteren. De GI zal de komende periode op zoek gaan naar een pleeggezin en zal beppe en de oom in dit proces betrekken.

4.De standpunten

Het standpunt van beppe

4.1.
Beppe wil dat het verzoek wordt afgewezen. Het gaat inmiddels weer goed met haar en zij heeft [minderjarige] veel liefde te geven. Zij vindt dat [minderjarige] direct weer terug naar huis kan en bij haar familie moet zijn, omdat ze al zoveel verlieservaringen heeft gehad. Beppe heeft verteld dat zij zoveel liefde uit [minderjarige] haalt dat zij zonder haar niet wordt genezen. De advocaat vraagt zich namens beppe af of het op dit moment in het belang van [minderjarige] is om de verblijfplaats te wijzigen nu [minderjarige] al lange tijd bij beppe woont. Beppe staat er ook voor open om het gezinshuis nog een kans te geven en te kijken of zij er onderling uit kunnen komen. De situatie van voor de opname kan dan worden hersteld, waarbij [minderjarige] bij beppe verblijft en één keer per twee weken en in de vakanties bij het gezinshuis logeert. De advocaat stelt voor om de wijziging van het verblijf pas te bespreken bij de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zodat op dat moment een definitieve beslissing kan worden genomen.
Het standpunt van de oom
4.2.
Ook de oom is het niet eens met het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] . Hij heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij en beppe er weliswaar mee hebben ingestemd dat [minderjarige] tijdelijk naar het gezinshuis zou gaan, maar als logeeradres en niet als deeltijdplaatsing. Ook kan hij achter een ander pleeggezin staan als dit alleen voor de weekenden is. Verder heeft de oom naar voren gebracht dat hij het belangrijk vindt dat [minderjarige] gelukkig is en hij vindt haar nu niet gelukkig.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265i Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de GI de toestemming van de kinderrechter nodig voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste één jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Op grond van artikel 1:265i, lid twee BW wordt de toestemming door de kinderrechter slechts afgewezen, indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht.
5.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat [minderjarige] gedurende ten minste één jaar door beppe en de oom wordt opgevoed en verzorgd, nu zij al sinds 2018 bij hen woont. Dat betekent dat de GI de toestemming van de kinderrechter nodig heeft voor een wijziging van het verblijf van [minderjarige] . De kinderrechter is van oordeel dat de wijziging van het verblijf van [minderjarige] (voor nu) toegewezen moet worden. Buiten kijf staat dat [minderjarige] veel van beppe en de oom houdt en zij ook van haar. Maar dit betekent niet dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij nu terug gaat naar beppe. Beppe is nog maar kort geleden vanuit het Jelgerhuis naar huis gegaan en zij is nog herstellende en afhankelijk van medicatie en de hulp van de GGZ. De kinderrechter is van oordeel dat beppe als gevolg van haar eigen problematiek [minderjarige] op dit moment niet kan bieden wat zij nodig heeft. De kinderrechter deelt de visie van de GI dat [minderjarige] niet verantwoordelijk mag zijn voor het herstel van beppe. [minderjarige] is een kind en moet een kind kunnen zijn.
5.3.
De kinderrechter zal deze toestemming wel in duur beperken tot het einde van de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 17 april 2024. Dit doet de kinderrechter omdat het gaat om een oplossing voor de geestelijke problemen bij beppe, waarvan nu nog niet gezegd kan worden dat die blijvend zijn. De komende tijd is het de bedoeling dat [minderjarige] zo veel als nodig in het huidige gezinshuis verblijft. De GI beslist over het logeren bij beppe en hoe dit verder wordt opgebouwd.
5.4.
De kinderrechter begrijpt dat er, los van de huidige crisissituatie, al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij beppe. Daarom wil de GI dat zij in een ander pleeggezin gaat wonen, waarbij de zorg gedeeld wordt met beppe. Haar hoofdverblijfplaats moet dan bij het andere pleeggezin zijn. De komende periode zal de GI op zoek gaan naar een ander pleeggezin voor [minderjarige] .
5.5.
De kinderrechter geeft nu alleen toestemming voor de wijziging van het verblijf vanwege de crisissituatie bij beppe tot 17 april 2024. Of die toestemming langer moet duren en of er toestemming komt voor het wonen in een ander pleeggezin, zal in de zaak over de (inmiddels bij apart verzoekschrift verzochte) verlening van een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing (na 17 april 2024) beoordeeld moeten worden. De kinderrechter zal het verzoek daarom voor het overige aanhouden tot de zitting van de meervoudige kamer op [zittingsdatum] , waar ook de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing worden behandeld.
5.6.
Omdat er nu enkel een machtiging tot uithuisplaatsing is die ziet op een pleegzorgplaatsing, moet er ook een andere machtiging tot uithuisplaatsing komen. Het verlenen van toestemming op grond van artikel 1:265i BW betekent namelijk niet dat er ook toestemming is (een machtiging) voor verblijf op een locatie die niet onder pleegzorg valt. Ter zitting is dit besproken en de kinderrechter begrijpt het verzoek van de GI aldus, dat ook bedoeld is te verzoeken een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling (artikel 1:265b BW). De kinderrechter zal deze verlenen. Deze machtiging bestaat naast de machtiging tot uithuisplaatsing die op 6 april 2023 is verleend, omdat [minderjarige] ook deels bij beppe verblijft (voorziening voor pleegzorg).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de GI toestemming voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] tot 17 april 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (het huidige gezinshuis) voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 17 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing op het verzoek om toestemming voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] voor het overige aan tot de zitting van de meervoudige kamer op [zittingsdatum] .
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024, in aanwezigheid van B. Kuik als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.