ECLI:NL:RBNNE:2024:688

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23-031921
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag van een voormalig verpleegkundige tegen het verstrekken van gevoelige gegevens door een praktijkondersteuner

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin een voormalig verpleegkundige van het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, hierna te noemen klager, een beklag indiende tegen het verstrekken van gevoelige gegevens door de praktijkondersteuner van de huisarts, [naam 1]. De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard, omdat er geen zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig waren die het doorbreken van het verschoningsrecht van de praktijkondersteuner rechtvaardigden. De zaak betreft een strafrechtelijk onderzoek naar klager, die verdacht wordt van het voortijdig beëindigen van het leven van COVID-patiënten. De officier van justitie had eerder een vordering ingediend om gevoelige gegevens van [naam 1] te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat de gevorderde gegevens niet cruciaal waren voor de waarheidsvinding. De rechtbank benadrukte dat het verschoningsrecht niet absoluut is, maar dat er zware motiveringseisen gelden voor het doorbreken ervan. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gevorderde gegevens nieuwe of aanvullende informatie zouden bevatten die van doorslaggevend belang zou zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank gelastte de teruggave van de verzegelde envelop met de gevorderde gegevens aan [naam 1].

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Assen
parketnummer: 18-070577-23
raadkamernummer: 23-031921
datum: 29 februari 2024
beslissing van de meervoudige raadkamer voor strafzaken d.d. 29 februari 2024 op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingediend door:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [adres] ,
mr. R.G. Knegt, advocaat te Leeuwarden, hierna te noemen: klager.
Procedure
Bij beslissing van 21 april 2023 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen klager met voormeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gericht aan [naam 1] , Praktijkondersteuner Huisarts (POH).
De vordering van 21 april 2023 ziet op de volgende gegevens:
Het intakeverslag en alle gespreksverslagen van de gesprekken die gevoerd zijn tussen mevrouw [naam 1] en klager [klager] .
Op 17 juli 2023 heeft [naam 1] per e-mail laten weten geen gevolg te zullen geven aan de vordering.
Op 22 september 2023 heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris laten weten dat zij de vordering handhaaft, zodat daarop moet worden beslist.
Bij beslissing van 26 september 2023 heeft de rechter-commissaris het bezwaar tegen de machtiging gegrond verklaard, en geoordeeld dat eerst geprobeerd moet worden om
[naam 1] als getuige door de politie te laten horen.
Op 23 november heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris bericht, onder bijvoeging van een brief van [naam 1] , dat [naam 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat haar beroepsgeheim en verschoningsrecht haar beletten om als getuige te worden gehoord en dat de officier van justitie haar vordering handhaaft.
Bij beslissing van 11 december 2023 heeft de rechter-commissaris een bevel tot afgifte afgegeven van de in de vordering genoemde gegevens, in een gesloten en verzegelde envelop, aan het kabinet van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.
Op 21 december 2023 is op grond van artikel 552a Sv, in samenhang met de artikelen 126nf Sv, 96a Sv, derde lid, en 98 Sv een klaagschrift ingediend door [naam 1] .
Op 27 december 2023 is, op dezelfde gronden, ook een klaagschrift ingediend door en namens klager.
In het verweerschrift van 22 januari 2024 heeft de officier van justitie haar standpunt gehandhaafd.
Het klaagschrift is op 15 februari 2024 door de raadkamer behandeld, waarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie, mr. D. Roggen;
  • [naam 1] (PHO);
  • de raadsvrouw van [naam 1] , mr. J.M. Janson;
  • klager;
  • de raadslieden van klager, mr. T. van der Goot en mr. R.G. Knegt.

Standpunten partijen

Standpunt klager
De raadsman van klager heeft aangevoerd dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het beroepsgeheim toelaatbaar maken. Daarbij is mede verwezen naar de uitspraak van de raadkamer van deze rechtbank d.d. 20 juli 2023. Van een stevige verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit is volgens de raadsman niet langer sprake, nu de rechtbank en het gerechtshof hebben geoordeeld dat geen sprake (meer) is van ernstige bezwaren ter zake van één of meer levensdelicten. De gevorderde gegevens zijn volgens de raadsman bovendien niet cruciaal voor het aan het licht brengen van de waarheid, aangezien deze gegevens zien op de persoon van klager en daarmee niet kunnen bijdragen aan het onderzoek naar de concrete verdenkingen. Bovendien is er geen informatie bekend over de inhoud van de gesprekken die klager heeft gevoerd met [naam 1] , zodat er ook geen aanwijzingen zijn dat deze informatie van doorslaggevend belang is voor het strafrechtelijk onderzoek. Ook in het geval deze informatie zou lijken op de informatie waarvan de GGZ stelt dat klager die heeft verstrekt, dan ontbreekt evengoed enige objectieve steun in het dossier.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd.
Niet betwist wordt dat de gevorderde gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en het (afgeleide) verschoningsrecht van [naam 1] . Volgens de officier van justitie moet het beroepsgeheim in deze situatie echter worden doorbroken. Er is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het gaat om een verdenking van zeer ernstige strafbare feiten en er is sprake van een ernstig geschokte rechtsorde, waardoor het Openbaar Ministerie de verplichting heeft om diepgravend onderzoek te doen. Deze ernstige verdenking is ontstaan door uitlatingen die klager zou hebben gedaan tegenover zorgverleners die werkzaam zijn bij de GGZ, nadat hij hiernaartoe is doorverwezen door [naam 1] . Voor deze medewerkers van de GGZ zijn de betreffende uitlatingen aanleiding geweest om het verschoningsrecht te doorbreken, waardoor deze informatie voor een groot gedeelte bekend is bij het onderzoeksteam. Dat is anders in onderhavige kwestie, aangezien over de inhoud van de gesprekken die klager met [naam 1] heeft gevoerd geen enkele informatie bekend is. Op basis van verklaringen van klager, zijn partner en de inhoud van een telefoongesprek met [naam 2] van het [instelling] ( [instelling] ), kan wel worden vastgesteld dat klager tegenover [naam 1] als eerste het hele verhaal heeft verteld. De gevorderde gegevens, in combinatie met overige onderzoeksresultaten, kunnen daarom bijdragen aan de waarheidsvinding. Daarmee zijn de gevorderde gegevens volgens de officier van justitie van doorslaggevende betekenis voor het strafrechtelijk onderzoek. Het is bovendien niet mogelijk om deze gegevens op een andere manier te verkrijgen. De officier van justitie heeft voorts benadrukt dat niet het gehele medische dossier van klager wordt opgevraagd, maar dat de vordering bewust beperkt is tot het intakeverslag en alle gespreksverslagen zodat de doorbreking van het verschoningsrecht beperkt blijft.

De beoordeling van het klaagschrift

Verschoningsgerechtigde en versnelde beklagprocedure
De rechtbank stelt vast dat aan [naam 1] verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv.
Beoordelingskader
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel te vatten. De Hoge Raad heeft wel enkele meer algemene factoren benoemd die bij de beoordeling van de uitzonderlijkheid van de omstandigheden een rol (kunnen) spelen, zoals de aard en zwaarte van de delicten, de aard en de omvang van de gegevens, de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen en de mate waarin de betrokken belangen van klager worden geschaad, indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.
Omdat het een uitzondering op de hoofdregel betreft, wijst de Hoge Raad erop dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit (vgl. HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273) en dat voor de uitzondering zware motiveringseisen gelden (vgl. HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622).
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het (nog altijd) gaat om een verdenking van zeer ernstige strafbare feiten, namelijk dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan het voortijdig beëindigen van het leven van ongeveer twintig COVID-patiënten, die verpleegd werden op de afdeling van het [instelling] ( [instelling] ) waar klager op dat moment werkzaam was.
De rechtbank stelt verder vast dat deze verdenking is gebaseerd op uitlatingen die klager op verschillende momenten en in verschillende gesprekken zou hebben gedaan tegenover drie zorgverleners die allen werkzaam zijn bij de GGZ, nadat klager hier door [naam 1] naartoe is doorverwezen. Door de officier van justitie wordt thans van [naam 1] gevorderd het intakeverslag en alle gespreksverslagen te verstrekken van de gesprekken die gevoerd zijn tussen [naam 1] en de klager.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kennisneming van de gevorderde gegevens, naar hun aard en omvang bekeken, strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid en, zo ja, of dit meebrengt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken.
Daarbij is het volgende van belang.
GGZ Drenthe heeft gelet op de uitlatingen die klager tegenover medewerkers van haar had gedaan, besloten haar geheimhoudingsplicht te doorbreken en de Raad van Bestuur van het [instelling] (hierna: [instelling] ) hiervan door middel van een brief in kennis te stellen. Dit heeft geresulteerd in een aangifte van het [instelling] tegen klager. In het thans lopende opsporingsonderzoek zijn de betreffende
medewerkers door de politie als getuige gehoord over hetgeen klager aan hen zou hebben verteld. De officier van justitie heeft op deze wijze reeds de beschikking gekregen over de nodige informatie over hetgeen klager (in vertrouwen) aan de betreffende medewerkers van GGZ Drenthe heeft verteld. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het [instelling] alle medische informatie met betrekking tot patiënten die zijn overleden in de tijd dat klager daar werkzaam was, met politie en justitie heeft gedeeld.
Voorafgaand aan de gesprekken die klager met medewerkers van GGZ Drenthe heeft gevoerd, heeft klager meerdere gesprekken gevoerd met [naam 1] in haar functie als praktijkondersteuner bij de huisarts. Uit het klaagschrift van [naam 1] blijkt dat [naam 1] ten tijde van het contact met klager geen reden zag om haar beroepsgeheim te doorbreken. Zij stelt daartoe zorgvuldige afwegingen te hebben gemaakt, waarvoor tevens juridisch advies is ingewonnen. [naam 1] stelt daarnaast dat zij niet meer of andere gegevens heeft dan de gegevens die al tot de beschikking staan van politie en justitie en dat de gevorderde gegevens met name zien op de mentale gesteldheid van klager. De rechtbank stelt met betrekking tot de inhoud van de gesprekken die klager met [naam 1] heeft gevoerd vast dat niet meer bekend is dan dat klager ook hier zijn verhaal heeft gedaan en dat deze gesprekken kennelijk voor [naam 1] aanleiding zijn geweest klager door te verwijzen naar GGZ Drenthe. Dat klager in de betreffende gesprekken ook andere of meer details zou hebben gedeeld die van doorslaggevende betekenis kunnen zijn voor de waarheidsvinding is onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de bij [naam 1] gevorderde gegevens andere, nieuwe of aanvullende informatie bevatten die zodanig cruciaal is dat gesproken kan worden van een zeer uitzonderlijke situatie waarin de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht dat [naam 1] toekomt. De enkele mogelijkheid dat de gevorderde gegevens informatie zouden kunnen bevatten waarin aanknopingspunten zouden kunnen worden gevonden voor nader onderzoek, dat wil zeggen meer of anders dan het onderzoek dat thans al is of wordt uitgevoerd, is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend.
De rechtbank heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de gevorderde gegevens, evenals de uitlatingen waarop de verdenking is gebaseerd, uit dezelfde bron afkomstig zijn en dat, gelet op de huidige stand van het lopende onderzoek, niet is gebleken dat deze uitlatingen worden ondersteund door enig ander objectief bewijs, terwijl kennisneming van de betreffende gevoelige gegevens de (privacy)belangen van verdachte in aanmerkelijke mate zou kunnen schaden.
Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank het beklag gegrond en zal zij een daarbij behorende last tot teruggave geven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag gegrond;
- gelast de teruggave aan [naam 1] van de verzegelde envelop met daarin de gevorderde gegevens die in bewaring wordt gehouden bij het kabinet van de rechter-commissaris te Assen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. G.H. Boekaar, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 februari 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.