ECLI:NL:RBNNE:2024:672

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
18-160501-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof en voorbereiding van afpersing met geweld, vordering benadeelde partij

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof, voorbereiding van een straatroof en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. T. Bruinsma, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L.J. van der Heide. De zaak werd behandeld na eerdere zittingen op 29 september en 1 december 2023, en het inhoudelijke onderzoek vond plaats op 6 februari 2024.

De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van goederen van slachtoffer [slachtoffer 1] op 19 mei 2023, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en andere voorwerpen ter voorbereiding van een misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten had bekend en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn licht verstandelijke beperking en antisociale persoonlijkheidsstoornis.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling en meldplicht bij de reclassering. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade. De rechtbank wees de vordering tot schadevergoeding voor een deel toe en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor andere delen van de vordering.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-160501-23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18-059415-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in de [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2024. De strafzaak is eerder behandeld op de zittingen van 29 september en 1 december 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. Bruinsma, advocaat te Lemmer.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een tas/rugzak en/of een OV-kaart en/of een kaartje van de Blauwe Golf en/of een bankpas (van de Rabobank) en/of een ID-kaart en/of een hoeveelheid geld (ongeveer 40 euro) en/of een telefoontoestel en/of een jas en/of een of meer ander(e) goed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door toen aldaar (terwijl verdachte en/of zijn mededader (deels) gezicht bedekkende kleding droegen)
  • die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Dit is een overval. Dit is geen grapje" en/of (daarbij)
  • opzettelijk dreigend een (op een) pistool (gelijkend voorwerp) op het lichaam van die [slachtoffer 1] te richten en/of (vervolgens)
  • in de jaszakken van die [slachtoffer 1] te graaien en/of
  • een door die [slachtoffer 1] gedragen tas en/of jas van het lichaam van die [slachtoffer 1] te rukken en/of te trekken;
2
hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2023 tot en met 30 juni 2023, in elk geval in of omstreeks de periode omvattende de maand juni 2023, te [plaats] en/of te [plaats] en/of een of meer andere plaats(en) in de provincie Friesland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging (artikel 317 jo. 47 en/of artikel 312 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen en/of informatiedragers, te weten een (op een) pistool (gelijkend voorwerp) en/of een mes en/of een schroevendraaier en/of een bivakmuts en/of een of meer telefoontoestel(len) en/of een fiets, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
3
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [plaats] , en/of te [plaats] , in elk geval in de gemeente Smallingerland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk dat het wapen voor wat betreft zijn vorm, afmetingen en kleur, een spekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen, te weten een pistool, heeft vervoerd en/of gedragen en/of voorhanden heeft gehad.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 1, gelet op de aangifte, de historische telefoongegevens en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 2, gelet op de aangifte, de tapgesprekken en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van feit 3, gelet op het aantreffen van het wapen, het proces-verbaal van bevindingen waarin het wapen is beschreven en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
Feit 1 en 3
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 3 kunnen worden bewezen.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 kan worden bewezen. De raadsman heeft gedeeltelijke vrijspraak bepleit voor zover het betreft het ten laste gelegde voorhanden hebben van een pistool, een schroevendraaier en een bivakmuts.

Oordeel van de rechtbank 1

Feit 1
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 1 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
  • de verklaringen van [slachtoffer 1]
  • de bekennende verklaring van verdachte
Feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
- de verklaringen van [slachtoffer 2]
4;
  • het proces-verbaal van bevindingen (samenvatting telefoontaps)
  • he proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon medeverdachte [medeverdachte 1] )
  • de bekennende verklaring van verdachte
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de verdediging als volgt.
Uit jurisprudentie volgt dat een voorwerp, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, kennelijk bestemd is tot het begaan van de beoogde misdrijven als het voldoet aan een drietal maatgevende criteria, te weten:
  • de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen;
  • het gebruik daarvan;
  • het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
De al dan niet alledaagse aard en het gebruik van een voorwerp is op zichzelf niet doorslaggevend, omdat de intentie mag meewegen bij het bewijs van de kennelijke bestemming. Het behoeft niet zeker te zijn dat het voorwerp ook daadwerkelijk voor de uitvoering zal worden gebruikt.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat gedeeltelijke vrijspraak dient te volgen van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een op een pistool gelijkend voorwerp. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte en/of de medeverdachte(n) dit voorwerp ruim voor de ten laste gelegde periode niet meer voorhanden hadden en in de voorbereiding is niet over dit voorwerp gesproken.
Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte een schroevendraaier mee wilde nemen en daartoe aan de medeverdachte vroeg om dit voorwerp van hem te lenen. De schroevendraaier zou gebruikt worden om het slachtoffer [slachtoffer 2] mee te bedreigen dan wel om geweld tegen hem mee te plegen. Door verdachte is immers gezegd: als het moet steek ik hem neer. Een bivakmuts zou gebruikt worden om onherkenbaar bij pinautomaten contant geld van de rekening van [slachtoffer 2] te pinnen. Een bivakmuts is bij het onder 1 bewezen verklaarde feit gebruikt en in de woning van de medeverdachte aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze goederen dan ook kennelijk bestemd tot het begaan van de door verdachte beoogde misdrijven. Dat deze voorwerpen niet bij de aanhouding van verdachte zijn aangetroffen doet hieraan niet af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer tot gedeeltelijke vrijspraak van het ten behoeve van de voorbereiding voor het begaan van de beoogde misdrijven voorhanden hebben van een schroevendraaier en een bivakmuts.
Feit 3
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 3 ten laste gelegde heeft gepleegd, zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring. De rechtbank volstaat, op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen zonder de inhoud ervan weer te geven:
  • het proces-verbaal van doorzoeking
  • de kennisgeving van inbeslagneming
  • het proces-verbaal van bevindingen (beschrijving wapen)
  • de bekennende verklaring van verdachte

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 19 mei 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een rugzak en een OV-kaart en een kaartje van de Blauwe Golf en een bankpas van de Rabobank en een ID-kaart en geld en een telefoontoestel en een jas die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door toen aldaar terwijl verdachte en zijn mededader deels gezicht bedekkende kleding droegen
  • die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Dit is een overval. Dit is geen grapje" en daarbij
  • opzettelijk dreigend een op een pistool gelijkend voorwerp op het lichaam van die [slachtoffer 1] te richten en vervolgens
  • in de jaszakken van die [slachtoffer 1] te graaien en
  • een door die [slachtoffer 1] gedragen tas en jas van het lichaam van die [slachtoffer 1] te trekken.
2
hij in de periode van 28 juni 2023 tot en met 30 juni 2023 in de provincie Friesland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten afpersing in vereniging en/of diefstal met geweld in vereniging (artikel 317 jo. 47 en/of artikel 312 jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen en informatiedragers, te weten een mes en een schroevendraaier en een bivakmuts en telefoontoestellen en een fiets, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad.
3
hij in de periode van 19 mei 2023 tot en met 6 juni 2023 te [plaats] en te [plaats] een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk dat het wapen voor wat betreft zijn vorm, afmetingen en kleur, een sprekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen, te weten een pistool, heeft vervoerd en gedragen en voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2 medeplegen van voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
3 handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat hij zich kan vinden in een gevangenisstraf van in totaal 30 maanden maar daarvan zou een aanzienlijk groter deel voorwaardelijk moeten zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Aan het voorwaardelijk deel zouden de voorwaarden moeten worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte ziet in dat hij zo niet verder kan en wil graag meewerken aan een klinische behandeling. Omdat het in het belang van verdachte is dat de klinische behandeling zo snel mogelijk zal starten, zou het onvoorwaardelijk deel van de straf aanzienlijk korter moeten zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Wel vraagt de raadsman zich af of het geadviseerde en gevorderde contactverbod met de beide slachtoffers wel nodig is.
Oordeel van de rechtbank
Algemeen
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de deskundigen en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 mei 2023 samen met medeverdachten schuldig gemaakt aan een straatroof op [slachtoffer 1] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het slachtoffer bewust en opzettelijk naar een plek in [plaats] laten komen voor deze beroving en verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar de afgesproken locatie gegaan. De locatie is door de drie verdachten vooraf gezamenlijk uitgezocht. Op de
locatie is het slachtoffer, door verdachte onder dreiging van een niet van echt te onderscheiden pistool, beroofd van onder meer zijn telefoon en geld.
Verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer angst aangejaagd en op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen behoefte aan geldelijk gewin en heeft daarbij een ernstige inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een dergelijk feit een grote impact op een slachtoffer heeft en ook nadien nog lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid kan ervaren. Ook veroorzaakt een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid in algemene zin binnen de samenleving. Het feit heeft immers plaatsgevonden op klaarlichte dag en op de openbare weg, zodat willekeurige personen hiervan getuige konden zijn.
Ruim een maand na dit feit heeft verdachte zich samen met anderen bezig gehouden met het voorbereiden van een diefstal met geweld en/of afpersing. De politie heeft dit misdrijf weten te voorkomen door op tijd in te grijpen en verdachte vlak voor de ontmoeting met het beoogde slachtoffer aan te houden. Zoals hiervoor is overwogen is een straatroof een ernstig feit. Dat het bij voorbereiding is gebleven maakt dat niet anders. Een mogelijke uitvoering van de door verdachte beoogde plannen had een diepe impact op het mogelijke slachtoffer kunnen maken.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 15 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens voor gewelds- en vermogensmisdrijven. Bovendien was er sprake van een lopende proeftijd.
Persoon van verdachte
Uit het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 13 november 2023, opgesteld door M.M.J. Linszen, AIOS- psychiatrie onder supervisie van A.W.M.M. Stevens blijkt het volgende.
Geconcludeerd is dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in alcoholgebruik. Verdachte is vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek en licht verstandelijke beperking geneigd tot impulsief handelen. Verdachte is daarbij gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen. Zijn status binnen de vriendengroep is voor verdachte belangrijker dan het leed van het slachtoffer. Vanuit zijn verstandelijke beperking heeft verdachte de korte en lange termijn gevolgen van zijn daden niet goed kunnen afwegen. Het gedrag van verdachte volgt een patroon van bekend crimineel gedrag. Hij is hieraan op jeugdige leeftijd al veelvuldig aan blootgesteld.
Bovendien is hij zelf al veelvuldig in aanraking gekomen met justitie, waardoor de drempel om in dit gedrag terug te vallen laag is. Verdachte herkent de patronen, maar is door de verstandelijke beperking en de persoonlijkheidsproblematiek onvoldoende in staat om zelfstandig tot alternatieve keuzes te komen.
Ingeschat wordt dat de persoonlijkheidsproblematiek en de licht verstandelijke beperking het denken en handelen van verdachte deels heeft bepaald. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 25 oktober 2023, opgesteld door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog blijkt het volgende.
Geconcludeerd is dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis, zijnde een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een lichte verstandelijke beperking en een stoornis in alcoholgebruik, in gereguleerde detentieomgeving in remissie. Verdachte vindt het min of meer geoorloofd om middels diefstal aan geld te komen, is prikkel zoekend en beïnvloedbaar in een context met antisociale anderen. Daarnaast zoekt hij status middels stoer, antisociaal en imponerend gedrag, zoals het plegen van de feiten. Het is niet uit te sluiten dat de identificatie met zijn criminele vader hierbij een rol speelt en dat crimineel gedrag een deel van zijn identiteit vormt. Voorts wordt verdachte als gevolg van zijn onrijpe emotionele ontwikkeling en gewetensontwikkeling tijdens antisociaal gedrag niet of nauwelijks geremd door zijn eigen geweten, door eigen morele corrigerende, remmende gedachten en gevoelens. Hij toont
geen empathie met slachtoffers, eerder een onverschilligheid passend bij zijn antisociale problematiek. Zijn licht verstandelijke beperking speelt een rol in de zin dat hij hierdoor niet goed in staat is om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank acht verdachte op basis van voornoemde deskundigenadviezen ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
Voornoemde deskundigen hebben de kans op herhaling hoog inschat. Er zijn nauwelijks tot geen beschermende factoren. Geadviseerd wordt om verdachte klinisch te laten behandelen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. Eerdere ambulante behandelingen hebben onvoldoende resultaat opgeleverd en, in tegenstelling tot eerder, is verdachte nu gemotiveerd voor een klinische opname.
Uit het reclasseringsadvies van 1 december 2023, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker van het Leger de Heils blijkt dat verdachte in Friesland geregistreerd staat als veelpleger. Eerder ingezette hulpverlening in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf hebben geleid tot het wonen bij Zorggroep Aventura, een behandeling bij ForFact en dagbesteding bij Niemand aan de Zijlijn.
Door de reclassering wordt de kans op herhaling ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag tot gemiddeld. Geadviseerd is de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met slachtoffers.
Uit een mail van 6 februari 2024 van de reclassering blijkt dat verdachte na een intake is geaccepteerd bij [instelling] en op de wachtlijst is geplaatst.
LOVS oriëntatiepunten
Voor de bepaling van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS). Deze oriëntatiepunten worden in Nederland door strafrechters gebruikt om te voorkomen dat straffen in soortgelijke zaken te zeer uiteenlopen.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS van straatroof met licht geweld of verbale bedreiging met, gelet op de documentatie, veelvuldige recidive. Hiervoor geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden.
De rechtbank zal daarnaast rekening houden met de volgende strafvermeerderende factoren: medeplegen en het bij de bedreiging gebruikte op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De strafmaat bij een voorbereidingshandeling wordt bepaald aan de hand van het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld. Dit wordt bij de voorbereiding met de helft verminderd. De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS zoals hiervoor genoemd.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor het voorhanden hebben, dragen en overdragen van een wapen van categorie I.7 uit van een geldboete van 550,00.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsstraf de enige passende straf is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank wat betreft de hoogte van de straf aansluiting zoekt bij de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank heeft geen redenen om daarvan in aanzienlijke mate af te wijken. De rechtbank overweegt dat verdachte ten opzichte van de medeverdachten een grotere rol heeft gespeeld bij de bewezen verklaarde feiten en verdachte eerder is veroordeeld. Daar staat tegenover dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van de vrijheidsstraf, te weten 12 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren om verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen en de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Verdachte heeft aangegeven open te staan voor een klinische behandeling. De rechtbank acht het ook in het belang van de maatschappij dat verdachte zich laat behandelen, dit om te voorkomen dat verdachte in de toekomst opnieuw in de fout zal gaan. Mede gelet op de relatief jonge leeftijd van verdachte acht de rechtbank het niet wenselijk als de behandeling nog een lange tijd op zich zou laten wachten.
Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden acht de rechtbank een contactverbod met slachtoffers niet nodig. Bijzondere voorwaarden worden immers opgelegd om de kans op herhaling te beperken. Uit de stukken blijkt niet van een specifieke ten aanzien van de slachtoffers bestaande kans op herhaling.
Bovendien blijkt niet dat verdachte na het feit contact met de slachtoffers heeft gezocht.
Overwegingen ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet in de beschikbare rapportages onvoldoende aanknopingspunten voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Dit is een zeer verstrekkende maatregel die levenslang toezicht voor ernstige zeden- en geweldsdelinquenten mogelijk maakt. Verdachte zal gedurende de proeftijd van drie jaren langdurig toezicht en begeleiding krijgen en uit de rapportages blijkt niet expliciet waarom dit een te korte tijd zou zijn om toezicht te houden op verdachte. De rechtbank wijst de vordering strekkende tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel dan ook af.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.687,70, bestaande uit 1.187,70 aan materiële schade en 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van 240,00 aan materiële schade ( 40 voor de jas en 200 contant geld) en 500,00 aan immateriële schade. Voor het overige heeft de officier van justitie gevorderd de benadeelde
partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadeposten voor de telefoon, de jas en ID-kaart kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van het geldbedrag heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat
200,00 is gestolen in plaats van de door de benadeelde gevorderde 220,00. De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring voor de schadepost sleutelbos, omdat niet uit het dossier blijkt dat sleutels zijn weggenomen zodat er geen rechtstreeks verband is met het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit deze te matigen tot 200,00.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. Zoals hiervoor uit de bewezenverklaring blijkt immers dat van de benadeelde een aantal goederen zijn gestolen, waaronder een telefoon, een rugzak, een jas, een ID-kaart en contant geld.
Ten aanzien van de post telefoon ontbreekt een onderbouwing van het gevorderde schadebedrag. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoon, een Samsung Galaxy A20, ten tijde van het bewezenverklaarde een jaar oud was. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade van de gestolen telefoon op
100,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Ten aanzien van de post Quechua tas overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier blijkt dat de benadeelde deze heeft teruggekregen van de politie. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de post jas ontbreekt eveneens en onderbouwing van het gevorderde schadebedrag. Uit de bewezenverklaring volgt dat een jas van de benadeelde is gestolen. Niet blijkt dat de benadeelde deze heeft teruggekregen, zodat deze kosten voor toewijzing vatbaar zijn. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag, zodat het gevorderde bedrag van
40,00zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ID-kaart overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de politie de ID- kaart heeft afgegeven aan de gemeente Leeuwarden (p. 409). De rechtbank heeft daarom geen redenen om te twijfelen aan de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor het aanvragen van een nieuwe ID- kaart. Deze kosten zijn voor toewijzing vatbaar en de rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de kosten van
70,35daarom toewijzen.
Ten aanzien van de post contant geld 220,00 overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat zowel de benadeelde (p. 253) als medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 233) hebben verklaard dat een geldbedrag van 220,00 van de benadeelde is gestolen. De rechtbank heeft daarom geen redenen om te
twijfelen aan de hoogte van het gevorderde bedrag, zodat het gevorderde bedrag van
220,00zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de post sleutelbos overweegt de rechtbank dat uit het dossier afgeleid zou kunnen worden dat sleutels van de benadeelde zijn gestolen, omdat hij heeft verklaard dat hij na de straatroof via een openstaande balkondeur zijn woning in kon komen (p. 240). Hieruit blijkt dat de benadeelde partij kennelijk de sleutel van zijn woning kwijt was. Enige rechtstreekse relatie met het bewezenverklaarde volgt echter niet evident uit het dossier. Daarbij komt voorts dat deze schade en de kosten voor het vervangen van sloten niet nader zijn onderbouwd, zodat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet- ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Concluderend zal de rechtbank een totaal van
430,35aan materiële schade toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd, maar heeft daartoe enkel zelf de geestelijke gevolgen beschreven.
De rechtbank overweegt dat indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde zal daartoe voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is, nu geen enkele onderbouwing is overgelegd.
De rechtbank overweegt voorts dat geen onderbouwing nodig is, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in dit geval meebrengt dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat van een aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. De rechtbank acht geen redenen aanwezig om de hoogte van de gevorderde immateriële schade te matigen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gevorderde
500,00aan immateriële schade moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachten deze al hebben betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 18 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 23 maart 2022 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 7 april 2022. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 19 september 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Zij heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij deze vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezen verklaarde feiten heeft begaan tijdens de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 46, 47, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • veroordeelde heeft binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd de eerste meldplicht bij de reclassering Leger des Heils. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • veroordeelde laat zich opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Berkelland in Rekken of soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de Divisie Individuele Zaken (DIZ). De opname start bij het ingaan van de proeftijd. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • aansluitend aan klinische behandeling verblijft veroordeelde in een nader te indiceren instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na een klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , feit 1:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 930,35 (zegge: negenhonderddertig euro en vijfendertig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk ten aanzien van de post sleutelbos. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij af, ten aanzien van:
  • de post telefoon voor het meer gevorderde dan de toegewezen 100,00;
  • de post Quechua tas.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 930,35 (zegge: negenhonderddertig euro en vijfendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2023 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 430,35 aan materiële schade en 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 18 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.059415-22:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 23 maart 2022, te weten:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. T.M.L. Wolters en
mr. M.E. Joha, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2024.
1. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpaginas, zijn dit paginas uit het dossier van de politie
Fryslân, Districtsrecherche met proces-verbaal nummer 2023171769, doorgenummerd 1 tot en met 409. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal.
2 Paginas 238, 239, 248 en 253.
3 Paginas 98, 99, 100, 101 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2024.
4 Paginas 255 e.v.
5 Pagina 276 e.v.
6 Pagina 321 e.v.
7 Paginas 64, 65, 66, 67, 70, 84, 85, 86 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari
2024.
8 Pagina 371.
9 Pagina 372.
10 Paginas 346, 347 en 348.
11 Pagina 87 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 februari 2024.