ECLI:NL:RBNNE:2024:645

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
18-110971-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en wapenbezit door verdachte in relatie tot zijn levenspartner

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn toenmalige levenspartner gedurende een langere periode wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De feiten vonden plaats in de gezamenlijke woning van de verdachte en het slachtoffer in Assen, in de periode van januari tot juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn partner heeft opgesloten door alle deuren op slot te doen en haar geen toegang te geven tot sleutels, waardoor zij geen mogelijkheid had om de woning te verlaten. Dit leidde tot een zeer onwenselijke situatie voor het slachtoffer, die ook leed heeft ervaren, zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring.

Naast de vrijheidsberoving heeft de verdachte ook wapens voorhanden gehad, waaronder een Colt 45 en een spuitbus pepperspray, die hij niet mocht bezitten. De rechtbank heeft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in overweging genomen, evenals zijn leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de geringe kans op recidive en het tijdsverloop, een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel passend is. De rechtbank heeft artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast, wat betekent dat de verdachte niet verder gestraft zal worden voor zijn daden.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.110971.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Veenstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021, in Assen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte
  • de (buiten)deur van zijn, verdachtes, woning (aan de [adres] ) met een sleutel afgesloten en/of geen sleutel aan die [slachtoffer] gegeven en/of
  • die [slachtoffer] tegen haar wil in voornoemde woning vastgehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021, in Assen, in aanmerkelijk mate verwijtbaar heeft gehandeld, immers heeft verdachte in vorengenoemde periode:
  • de (buiten)deur van zijn, verdachtes woning (aan de [adres] ) met een sleutel afgesloten en/of niet aan die [slachtoffer] kenbaar gemaakt waar die sleutel bewaard wordt en/of
  • die [slachtoffer] tegen haar wil in voornoemde woning vastgehouden;
mede ten gevolge waarvan het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid is beroofd;
2
hij op of omstreeks 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, te weten een Colt 45 voorhanden
heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbus pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig de inhoud van de door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota - ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte deze feiten heeft bekend en dat de verdediging ten aanzien van de bewezenverklaring daarvan geen verweer voert.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie Noord-Nederland met BVH-nummer 2021 139669 (Onderzoek NARISSA / NN3R021071), opgemaakt en gesloten op 2 maart 2022 door verbalisant [naam] (hierna: het procesdossier) inhoudend:
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juni 2021 opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 10 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ( [verdachte] ) [verdachte] ) sloot me op in huis. Hij deed alle deuren op slot. Ik had geen sleutels. () Hij sloot me op, zodat ik nergens heen kon. Mijn kinderen moesten door de brievenbus met me praten, ik kon ze niet eens binnen halen. () Hij heeft 5 keer het slot veranderd omdat hij dacht dat ik mannen in huis haalde. () Hij slaapt zelfs met de sleutels. Hij gaat weg en laat me alleen, maar hij doet de deur wel op slot. ()
Met in de bijlage: een brief d.d. 26 augustus 2021 van de huisarts van aangeefster, opgenomen op pagina 18 van het procesdossier.
- een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 25 augustus 2021 opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 20 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
[V = Vraag; en A = Antwoord.]
V: Vanaf wanneer moest u communiceren door de brievenbus?
A: Niet zo lang eigenlijk. Tot ze weggestuurd werden. Toen ging ik bij de brievenbus. V: Was dit vanaf april [2021], toen [naam] was weggestuurd?
A: Eerder.. Hij sloot me altijd op. Maar dat was echt al eerder. V: Vanaf wanneer was dit dan?
A: Ik denk 1 jaar. Maar ook al eerder. [naam] mocht een halfjaar geleden niet meer naar binnen. (...)
- een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 juni 2021 opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 475 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van getuige [naam] :
A: () Wij konden ook niet zo maar naar binnen. We stonden best wel vaak voor een dichte deur. (...) Ze werd al een tijd opgesloten. Zelfs als ik een afspraak had met [naam] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) en ik was eerder dan stond ik vaak voor dichte deur. ()
V: Vanaf wanneer mocht je niet meer in de woning? A: 13 april 2021. (...)
V: Vond je dat [naam] werd opgesloten?
A: Ja. Ik mocht haar ook niet zo maar mee nemen. () V: Waar waren de sleutels?
A: Bij opa (de rechtbank begrijpt: verdachte) altijd. En soms stond ik voor de deur dan moest hij de sleutels zoeken. Hij had alles aan een bos.
V: Had [naam] de mogelijkheid om weg te gaan? A: Nee.
V: Kun je dat toelichten?
A: De deuren zaten op slot. En als wij er waren dan was opa er ook. Hij is soms van 09:00 uur tot 17:00 uur weg. ()
V: Hoe communiceerde [naam] met de buitenwereld? A: Niet.
V: Had zij beschikking over iets?
A: Nee ze had geen laptop, computer, telefoon niets. (...)
- een proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte d.d. 22 september 2021 opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 644 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V: Er zijn getuigen geweest die verklaren dat ze met [slachtoffer] wilden praten bij de voordeur maar dat deze deur altijd op slot zat. Wat weet u daarvan?
A: Ja, dat is mij ook wel eens opgevallen. Deze deur zat altijd op slot en [slachtoffer] kon er niet bij. Hij veranderde iedere keer de sloten. Ik vroeg hem waarom hij dit deed. Hij zei dan dat er mannen binnen kwamen als hij weg was. ()
V: Weet u ook of [slachtoffer] de beschikking had over een sleutel van de voordeur? A: Nee dat denk ik niet. (...)
V: Maar als ik het zo samenvat, wordt [slachtoffer] eigenlijk opgesloten?
A: Ja als je de deur op slot doet en ze kan er niet uit, dan zit je opgesloten. () V: Waarom deed [verdachte] dan de deur op slot?
A: Als hij weg ging, was hij bang dat [slachtoffer] de deur open kon doen als iemand aanbelde. V: Hoe vaak is dit voor gekomen?
A: De laatste keer was in april geloof ik. V: Van dit jaar?
A: Ja.
V: Weet u ook nog de eerste keer? () Is dit al een jaar geleden? Of langer of korter? A: Nee ik denk dan eerder een halfjaar.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
[slachtoffer] heeft op 17 juni 2021 aangifte gedaan. Zij vertelde onder meer dat zij gedurende langere tijd van haar vrijheid is beroofd door haar toenmalige partner [verdachte] (verdachte). Dit zou zijn begonnen in 2009 na haar revalidatie van een hersenbloeding, waarbij zij aan de linkerzijde verlamd is gebleven.
Eenmaal thuis werd zij opgesloten. [slachtoffer] verklaart hierover dat [verdachte] alle deuren op slot deed en dat zij geen sleutels had. Er was veel ruzie en zij werd door [verdachte] beschuldigd van het in huis halen van mannen. Ze werd opgesloten, zodat ze nergens heen kon. Als hij weg ging, deed hij de deur op slot. De laatste maanden mocht ook haar familie haar niet meer bezoeken.
Uit de bij de aangifte gevoegde medische gegevens blijkt onder meer dat de huisarts aangeeft dat er in 2016 was gewaarschuwd voor overbelasting van de mantelzorg. Ook was sprake van enigszins zorgmijdend gedrag bij zowel [verdachte] als [slachtoffer] . Benoemd wordt dat [slachtoffer] in 2016 al om een eigen woning vraagt in verband met ruzies en dat zij en [verdachte] niet met elkaar spraken. Ook wordt dan al aangegeven dat [slachtoffer] het huis niet uit kan, omdat [verdachte] de sloten had vervangen.
Nichtje [naam] geeft aan dat haar tante [slachtoffer] vanaf het begin was opgesloten. Verdachte had stemmingswisselingen en hij ging slecht om met [slachtoffer] . Ook verklaart [naam] dat zij in april 2021 werd weggestuurd door verdachte en geen toegang kreeg tot [slachtoffer] . Ze zouden dingen achter zijn rug om doen. [slachtoffer] zat opgesloten in de schuur aan huis. [slachtoffer] had niet de mogelijkheid van huis weg te gaan. Soms was [verdachte] hele dagen weg en [slachtoffer] had geen laptop, computer of telefoon.
[medeverdachte] ( [medeverdachte] ) [medeverdachte] bevestigt de verklaringen van [slachtoffer] en [naam] dat [slachtoffer] geen sleutel van de woning had en dat [verdachte] altijd de deur op slot deed als hij de woning verliet.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zijn toenmalige levenspartner [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. Dit was gedurende langere tijd, maar in elk geval in het tenlastegelegde eerste halfjaar van 2021 in hun toen gezamenlijke woning aan de [adres] in Assen.
De rechtbank overweegt dat het verweer van de verdediging - dat geen sprake was van vrijheidsberoving nu de achterdeur nooit was afgesloten en aangeefster dus de woning te allen tijde kon verlaten - op geen enkele wijze wordt ondersteund en overigens zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2024;
het procesdossier inhoudend:
  • een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2021 opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 227 van het procesdossier, inhoudend een omschrijving van het vuurwapen en van de pepperspray;
  • een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 september 2021 opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 499 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van de verdachte.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 juni 2021, in Assen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft verdachte
  • de buitendeur van zijn, verdachtes, woning aan de [adres] met een sleutel afgesloten en geen sleutel aan die [slachtoffer] gegeven en
  • die [slachtoffer] tegen haar wil in voornoemde woning vastgehouden;
2
hij op 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging
geschikt was, namelijk een voorwerp dat een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, te weten een Colt 45 voorhanden
heeft gehad;
3
hij op 21 september 2021 te Assen een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een spuitbus pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 onder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel wordt opgelegd. De officier van justitie ziet in de verklaringen van de getuigen, de verklaringen van verdachte zelf, in het advies van de reclassering en in de opmerkingen van de huisarts voldoende aanwijzingen om de feiten in verminderde
mate aan verdachte toe te rekenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank, indien zij tot een veroordeling komt voor één of meer van de ten laste gelegde feiten, rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een hoogbejaarde man van bijna 80 jaar. Hij heeft ouderdomsklachten en diabetes. De reclassering heeft het vermoeden geuit dat er op dit moment problemen spelen op het gebied van het psychosociaal functioneren en er sprake is van verwardheid en vergeetachtigheid. De raadsvrouw acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf niet passend. Er is geen sprake van relevante documentatie. Voorts dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de zaak dateert van 2021. De redelijke termijn van 2 jaar is inmiddels ver overschreden. Dit moet volgens de raadsvrouw leiden tot strafvermindering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of strafoplegging in het onderhavige geval op zijn plaats is, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 14 augustus 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn (toenmalige) partner van haar vrijheid beroofd en beroofd gehouden. Aangeefster, die in december 2008 een hersenbloeding heeft gehad en sedertdien, als gevolg daarvan, kampt met fysieke problemen, heeft jarenlang zeer weinig bewegingsruimte gekregen van verdachte. Zij werd geïsoleerd, er werd op geregelde tijden vóór haar beslist, en zij kreeg niet alleen de sleutel van de voordeur niet, maar was ook verstoken van andere middelen om contact te onderhouden met de buitenwereld.
Al met al volgt uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een zeer onwenselijke situatie waardoor aangeefster leed is aangedaan, zoals ook blijkt uit de namens aangeefster ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft verdachte wapens voorhanden gehad die hij niet voorhanden mocht hebben. Dat is gevaarzettend en ongewenst.
Gezien de ernst van de feiten, waarbij de rechtbank in het bijzonder het oog heeft op het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, is in beginsel een strafoplegging op zijn plaats. De rechtbank acht het echter raadzaam te bepalen dat in onderhavige zaak aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daarbij is het volgende van belang.
Het handelen van verdachte lijkt, zo verklaren zijn familieleden, enerzijds voort te komen uit een vorm van onmacht aan de kant van verdachte en anderzijds uit psychische/psychiatrische problematiek bij verdachte. Meerdere familieleden verklaren over symptomen die doen denken aan wanen. De huisarts waarschuwt in 2016 al voor overbelasting naar aanleiding van de door verdachte te verlenen mantelzorg ten behoeve van aangeefster.
Verdachte is inmiddels op hoge leeftijd. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat verdachte, tijdens het gesprek met de reclassering, verward en vergeetachtig overkomt en niet lijkt te begrijpen wat er gebeurt. Communicatie met verdachte is lastig. De rechtbank heeft dit, tijdens de ondervraging van
verdachte ter terechtzitting, zelf ook geconstateerd.
De problemen op het gebied van het psychosociaal functioneren van verdachte zijn -hoewel niet nader onderzocht- voor de rechtbank aanleiding om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De reclassering heeft voorts aangegeven dat een gevangenisstraf of een taakstraf niet uitvoerbaar zijn. De kans op herhaling wordt gering geacht nu aangeefster en verdachte (sinds juni 2021) uit elkaar zijn en apart wonen. Er was sprake van een vrij specifiek en uniek delict scenario, voortkomend uit een (in aanvang affectieve) relatie die na de hersenbloeding van aangeefster in december 2008, gaandeweg is veranderd in een mantelzorgrelatie die voor verdachte een te grote verantwoordelijkheid is gebleken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zijn leeftijd en daarmee samenhangende lichamelijke en geestelijke beperkingen, de specifieke omstandigheden waaronder feit 1 primair is gepleegd, de geringe kans op recidive, alsmede het tijdsverloop, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat in de onderhavige zaak kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of een maatregel. De rechtbank zal daarom artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toepassen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a, 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze
rechtbank op 28 februari 2024.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.