ECLI:NL:RBNNE:2024:644

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
18-110969-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verduistering en witwassen in de zaak van verdachte met betrekking tot PGB-gelden

Op 28 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verduistering en witwassen van PGB-gelden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 14 februari 2024. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. F.H. Kappelhof, werd beschuldigd van het wederrechtelijk toeeigenen van geldbedragen die toebehoorden aan haar broer en schoonzus, die beiden hulpbehoevend waren. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, omdat het opmerkelijke rekeningverloop niet voldoende bewijs bood voor de beschuldigingen. De verdediging stelde dat de verdachte handelde met toestemming van de betrokkenen en dat er geen sprake was van wederrechtelijke toeeigening.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel het rekeningverloop opmerkelijk was, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de PGB-gelden zonder toestemming had overgeboekt. De verklaringen van de verdachte en de betrokkenen ondersteunden haar standpunt dat de overboekingen in overleg waren gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen van verduistering of witwassen, en sprak de verdachte vrij. Tevens werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van 2.000 euro aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat er geen belang van strafvordering was dat zich daartegen verzette.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.110969.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2021, te Assen, althans in Nederland, opzettelijk zich geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , wederrechtelijk heeft toegeëigend, welke geldbedragen zij als gemachtigde en/of beheerder en/of vertegenwoordiger en/of budgethouder, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2021, te Assen, althans in Nederland, een totaalbedrag van 58.432 euro, te weten:
  • een bedrag van 32.957 euro, waarvan het geldbedrag is opgenomen van de rekening van [slachtoffer 2] en/of is gestort op de rekening van verdachte en/of vervolgens (deels) is overgemaakt naar diverse andere rekeningen van verdachte en/of
  • een bedrag van 25.475 euro, waarvan het geldbedrag is opgenomen van de rekening van [slachtoffer 1] en/of is gestort op de rekening van verdachte en/of vervolgens (deels) is overgemaakt naar diverse andere rekeningen van verdachte,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir vrijspraak gevorderd van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De officier van justitie voert daartoe aan dat weliswaar sprake is van een opmerkelijk rekeningverloop, waarbij er veel (grote en kleine) geldbedragen worden overgeboekt van de rekeningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (aangeefster) naar de rekeningen van verdachte [verdachte] , maar dat dit niet kan leiden tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verduistering omdat, gelet op de verklaringen in het dossier, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de overboekingen zonder toestemming van haar broer [slachtoffer 2] heeft gedaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde witwassen komt de officier van justitie tot dezelfde conclusie nu het gaat om dezelfde geldbedragen. Het overboeken c.q. het toe-eigenen van die geldbedragen is, gelet op de verklaringen hierover, niet wederrechtelijk. Of die gelden bij het verkrijgen door [slachtoffer 2] wellicht van misdrijf (PGB fraude) afkomstig waren, volgt niet uit de stukken. Dit niet is onderzocht en de officier van justitie heeft ook de overtuiging niet. Gelet hierop vraagt de officier van justitie de rechtbank om verdachte integraal vrij te spreken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft haar broer ( [slachtoffer 2] ) en haar schoonzus ( [slachtoffer 1] ) geholpen zoals dat in de Molukse gemeenschap gebruikelijk is. Alles is in overleg gegaan met haar broer en er is geen sprake van dat zij zich wederrechtelijk gelden heeft toegeëigend. Er zijn door de uitkeringsinstantie geen (PGB)gelden teruggevorderd.
De raadsman sluit zich voor het overige aan bij hetgeen de officier van justitie in dit kader naar voren heeft gebracht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) heeft in december 2008 een beroerte gekregen waardoor zij hulpbehoevend werd. Zij werd, na een periode van revalidatie in een zorginstelling, thuis verzorgd door haar partner [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), die daarbij hulp kreeg van familieleden onder wie verdachte en haar echtgenoot [naam] ( [naam] ). Ten behoeve van (mantel)zorg voor aangeefster is in 2011 een PGB aangevraagd en verleend.
Verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering dan wel witwassen, gepleegd in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2021 te Assen. Gedurende deze periode zou een totaalbedrag van bijna 60.000,00 aan PGB-gelden (wederrechtelijk) naar de rekeningen van verdachte zijn overgemaakt.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken blijkt dat sprake is van een opmerkelijk rekeningverloop
1, waarbij er veel - zowel grote als kleine - geldbedragen worden
overgeboekt van de rekeningen van aangeefster en [slachtoffer 2] naar de rekeningen van verdachte.
Opvallend daarbij is dat het vaak lijkt te gaan om vaste afschrijvingen of dat er
wordt overgeboekt naar de rekeningen van verdachte op momenten van roodstand of dreigende roodstand. Ook wordt er soms juist geld teruggeboekt als er wat meer op de rekeningen van verdachte stond. Uit dit alles volgt dat verdachte kon beschikken over de rekeningen van aangeefster en van [slachtoffer 2] .
Ter terechtzitting heeft verdachte, evenals bij haar eerdere verhoren bij de politie, het haar ten laste gelegde stellig ontkend. Zij heeft daartoe onder meer verklaard
2dat zij aangeefster jarenlang met de beste bedoelingen heeft verzorgd en geholpen, onder meer met de financiële administratie. Zo heeft
verdachte geholpen om de PGB voor aangeefster aan te vragen en was zij gemachtigd om over de rekeningen van aangeefster en [slachtoffer 2] te beschikken. Dit alles geschiedde in overleg met aangeefster en [slachtoffer 2] . Ook het overmaken van geldbedragen van de rekeningen van aangeefster en [slachtoffer 2] naar een rekening van verdachte gebeurde in overleg met [slachtoffer 2] . Het enige wat verdachte naar haar zeggen anders had moeten doen, was het specificeren waar de overgemaakte bedragen voor bestemd waren.
De verklaringen van verdachte over deze gang van zaken worden ondersteund door de verklaringen van aangeefster, [slachtoffer 2] en [naam] .
Aangeefster heeft verklaard
3dat haar schoonzus [verdachte] over de rekeningen kon beschikken en dat zij -aangeefster- regelmatig handtekeningen zette (voor machtigingen). Zij vertrouwde [verdachte] en [naam] daarin. [slachtoffer 2] beheerde de bankrekeningen voor haar sinds zij ziek was, aldus aangeefster.
[slachtoffer 2] heeft verklaard
4dat [verdachte] over de rekeningen kon beschikken en dat als [verdachte] om geld vroeg, zij dit kreeg als hij het had. Zo doen eenvoudige mensen dat, zegt hij erbij.
Ook [naam] heeft verklaard
5dat [slachtoffer 2] vaak toestemming gaf aan [verdachte] om geldbedragen over te maken als zij dat nodig had. Ook verklaart hij dat zij toegang hadden tot rekeningen van aangeefster en [slachtoffer 2] om dingen te betalen.
Hoewel het rekeningverloop, zoals hiervoor reeds overwogen, opmerkelijk is te noemen, is de rechtbank, gelet op de hiervoor vermelde verklaringen, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de (PGB)gelden zonder toestemming van [slachtoffer 2] heeft overgeboekt en dat zij zich deze gelden daarmee wederrechtelijk heeft toegeëigend. Nu [slachtoffer 2] de rekeningen van aangeefster beheerde, aangeefster daar toestemming voor had gegeven en aangeefster zelf verder geen zicht op haar rekeningen hield, terwijl de uitgaven in elk geval ook ten dele ten behoeve van aangeefster zijn gedaan, komt de rechtbank niet tot bewezenverklaring van verduistering.
Ook het witwassen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu het gaat om dezelfde geldbedragen en de rechtbank het overboeken c.q. het zich toe-eigenen van die geldbedragen niet wederrechtelijk acht. Of de PGB-gelden bij het verkrijgen door [slachtoffer 2] wellicht van misdrijf (PGB fraude) afkomstig waren, is niet nader onderzocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging kunnen komen dat verdachte het primair of subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp (met goednummer G1436971)
6, te weten een geldbedrag van 2.000,00, moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 2.000,00 (goednummer G1436971).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. H. Supèr, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2024.
Mr. H. Supèr is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Zoals onder meer blijkt uit de als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2021 gevoegde
rekeningafschriften zoals opgenomen op pagina 282 e.v. van het proces-verbaal van politie Noord- Nederland (onderzoek NARISSA / NN3R021071) opgemaakt en gesloten op 2 maart 2022 door verbalisant [naam] (hierna: het procesdossier);
2 De verklaring van verdachte [verdachte] zoals opgenomen op pagina 524 e.v., 535 e.v. en 585 e.v. van
het procesdossier;
3 De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] zoals opgenomen op pagina 10 e.v. met bijlagen en pagina
20 e.v. van het procesdossier;
4 De verklaring van [slachtoffer 2] zoals opgenomen op pagina 499 e.v. van het procesdossier;
5 De verklaring van [naam] zoals opgenomen op pagina 633 e.v. en 644 e.v. van het procesdossier;
6 Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 november 2021 zoals opgenomen op pagina 265 e.v. van het
procesdossier.