ECLI:NL:RBNNE:2024:636

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
193129
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van het perspectiefbesluit en verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 2 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven in een procedure betreffende de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 7 februari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening tot 7 mei 2025. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreigingen die eerder zijn vastgesteld, nog steeds aanwezig zijn en dat de ouders onvoldoende leerbaar zijn om hun opvoedvaardigheden te verbeteren. De kinderrechter heeft ook geoordeeld dat het perspectief van [voornaam minderjarige] momenteel bij de pleegouders ligt, maar dat dit besluit niet voldoende met de ouders is gecommuniceerd. Daarom heeft de kinderrechter ambtshalve een advocaat aan de ouders toegevoegd om hun belangen te waarborgen. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling op 19 maart 2024, waarbij de GI, de ouders, de pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming opnieuw zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/193129 / JE RK 24-4
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
[naam pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI d.d. 21 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 januari 2024;
  • het hulpverleningsplan van [voornaam minderjarige] d.d. 18 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 4 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op de zitting met gesloten deuren op 23 januari 2024. Daarbij zijn gehoord:
- de vader;
- de moeder;
- namens de GI, gezinsvoogd [naam] en [naam] ;
- de pleegouders.
1.3.
De pleegouders hebben op 24 januari 2024 een brief naar de kinderrechter gestuurd. De kinderrechter zal de inhoud van deze brief niet in haar beoordeling betrekken, omdat de brief is ontvangen na afloop van de mondelinge behandeling. Daardoor hebben de ouders en de GI niet op deze brief kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 7 februari 2023 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 februari 2024. Bij diezelfde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 7 februari 2024.

3.De verzoeken

De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] te verlengen voor de duur van één jaar, te weten tot 7 februari 2025. Ook verzoekt de GI om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot haar meerderjarigheid. De GI heeft het verzoek onderbouwd in het verzoekschrift met bijlagen.
3.2.
De GI heeft ter zitting, met instemming van de ouders, desgevraagd de duur van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gewijzigd en beperkt tot de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft de verzoeken ter zitting kort toegelicht en het volgende naar voren gebracht.
3.3.
[voornaam minderjarige] verblijft sinds een jaar in een perspectief biedend pleeggezin, waar zij een stabiele basis heeft en zich positief ontwikkelt. Zij ontvangt van de pleegouders de rust, structuur en stimulans die zij nodig heeft. [voornaam minderjarige] heeft last van slaapproblemen en kan schrikreacties vertonen bij stemverheffingen. Zij zoekt de nabijheid van de pleegouders en laat zich door hen troosten als dat nodig is.
3.4.
De samenwerking tussen de ouders, de pleegouders en de GI is goed. In de afgelopen periode is het aantal omgangsmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de ouders uitgebreid en dat verloopt positief. De ouders doen hard hun best om de omgang prettig te laten verlopen. Ondanks de beste bedoelingen van de ouders wordt door de hulpverlening gezien dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig voor [voornaam minderjarige] te zorgen. De ouders en [voornaam minderjarige] zijn bijvoorbeeld na anderhalf uur omgang uitgeput. Het lukt de ouders dan niet om voldoende aan te sluiten bij de materiële en sociaal-emotionele behoeften van [voornaam minderjarige] . Dit is sinds de negatieve ouderschapsbeoordeling van MeiDy d.d. 29 september 2022 en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 23 januari 2023 niet veranderd. De ontwikkelingsbedreigingen die daarin staan genoemd, zijn onverminderd aanwezig. Daarom heeft de GI er geen vertrouwen in dat de ouders 24 uur per dag voor [voornaam minderjarige] kunnen zorgen. De GI acht een voortzetting van de huidige situatie in het vrijwillig kader niet haalbaar vanwege de problematiek van de ouders en hun visieverschillen op de hulpverlening. De GI is van mening dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing moeten worden verlengd.
Een toetsing van het perspectiefbesluit
3.5.
De GI heeft in januari 2024 het besluit genomen dat het perspectief van [voornaam minderjarige] bij haar pleegouders ligt. De ouders zullen het komende jaar moeten leren hoe zij ‘ouder op afstand’ voor [voornaam minderjarige] kunnen zijn, op een manier die bij hen past. De GI wil daar samen met de ouders aan werken.
3.6.
Het perspectiefbesluit is niet op schrift gesteld en niet met de ouders besproken. De GI heeft hier wel een gesprek met de opa van [voornaam minderjarige] (vader moederszijde) over gehad. De GI is vooralsnog niet voornemens om de Raad te vragen onderzoek te doen naar een maatregel tot beëindiging van het ouderlijk gezag, omdat de samenwerking tussen de ouders, de pleegouders en de GI goed is.
3.7.
De GI verzoekt de kinderrechter om het perspectiefbesluit te toetsen, met als doel om - in het belang van [voornaam minderjarige] - de ouders duidelijkheid te geven. De ouders zullen anders blijven strijden voor een terugkeer van [voornaam minderjarige] naar huis. De GI vindt dat niet in het belang van [voornaam minderjarige] .

4.De standpunten van de belanghebbenden

De ouders

4.1.
De ouders stemmen in met de verlenging van de ondertoezichtstelling en hebben moeite met de verzochte duur van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders vinden dat er de komende maanden moet worden gewerkt aan een terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij hen, door de omgang stapsgewijs uit te breiden. De zorgen die volgen uit de ouderschapsbeoordeling van MeiDy en het raadsrapport zijn volgens de ouders achterhaald. De ouders hebben hard aan zichzelf gewerkt en zijn in staat het belang van [voornaam minderjarige] voorop te stellen. Dat de GI onlangs het besluit heeft genomen dat [voornaam minderjarige] tot haar meerderjarigheid bij de pleegouders opgroeit, heeft hen overvallen. De ouders hebben dit namelijk voor het eerst gelezen in het verzoekschrift en een nadere toelichting pas ter zitting gehoord.
De pleegouders
4.2.
De pleegouders staan achter beide verzoeken van de GI. Zij hebben aangegeven dat het momenteel goed gaat met [voornaam minderjarige] en dat de onderlinge verstandhouding met de ouders ook goed is. De omgang tussen de ouders en [voornaam minderjarige] verloopt positief.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling

5.1.
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen wanneer aan de wettelijke vereisten genoemd in artikel 1:255 BW wordt voldaan.
5.2.
De kinderrechter is, op basis van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting, van oordeel dat de ontwikkelingsbedreigingen die tot de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] hebben geleid ook nu nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is dat de maatregel van de ondertoezichtstelling wordt verlengd.
5.3.
De kinderrechter deelt de door de GI geschetste zorgen en overweegt dat [voornaam minderjarige] al veel heeft meegemaakt in haar jonge leven, waaronder (emotionele) verwaarlozing en een instabiele opvoedomgeving. Daardoor laat [voornaam minderjarige] gedrag zien waar zorgen over bestaan. Ondanks dat de ouders hard hun best doen en hun situatie als stabiel ervaren, wordt door de hulpverlening gezien dat zij onvoldoende leerbaar zijn om hun opvoedvaardigheden te vergroten. Bij de ouders en [voornaam minderjarige] zijn verschillende hulpverleners betrokken om te werken aan de concrete ontwikkelingsbedreigingen. De kinderrechter is het met de GI eens dat een voortzetting van de huidige situatie in het vrijwillig kader niet haalbaar is, vanwege de problematiek van de ouders en hun visieverschillen op de hulpverlening. De regie en de ondersteuning van een jeugdbeschermer is daarom naar het oordeel van de kinderrechter het komende jaar nodig.
5.4.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] zijn:
- de ouders zijn ondanks intensieve hulpverleningstrajecten onvoldoende in staat om
zelfstandig invulling te geven aan de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] ;
- de ouders zijn emotioneel onvoldoende beschikbaar voor [voornaam minderjarige] ;
- de interactie tussen de ouders, die grote visieverschillen hebben op hulpverlening en het meewerken daaraan.
5.5.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengen voor de duur van één jaar, te weten tot 7 februari 2025, omdat zij niet de verwachting heeft dat de genoemde ontwikkelingsbedreigingen binnen die periode zijn weggenomen.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Ook kan de kinderrechter op grond van artikel 1:265c BW een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige verlengen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding.
5.7.
De kinderrechter is van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is en overweegt daartoe als volgt.
5.8.
De kinderrechter onderschrijft de visie van de GI dat een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de ouders op dit moment niet haalbaar is. Uit de ouderschapsbeoordeling van MeiDy d.d. 29 september 2022 en het rapport van de Raad d.d. 23 januari 2023 is naar voren gekomen dat de ouders onvoldoende in staat zijn om zelfstandig invulling te geven aan de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige] . Sinds die tijd zijn er geen wezenlijke veranderingen geweest die maken dat nu anders zou moeten worden geoordeeld. Om [voornaam minderjarige] de stabiele opvoedsituatie te bieden die zij nodig heeft, groeit zij op in het pleeggezin en dit komt haar ontwikkeling duidelijk ten goede.
5.9.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt over het perspectief van [voornaam minderjarige] , omdat is gebleken dat de visie van de ouders verschilt met die van de GI en de pleegouders. Dat zorgt voor onrust bij de ouders en de pleegouders wat zijn weerslag heeft op [voornaam minderjarige] . De kinderrechter acht dat niet in haar belang.
5.10.
De kinderrechter overweegt dat de uithuisplaatsing van een minderjarige in beginsel een tijdelijk karakter heeft. De wetgever gaat er vanuit dat de GI in het kader van de uitvoering van de maatregel nagaat of de minderjarige terug naar huis kan en zo ja, onder welke voorwaarden. Op het moment dat na verloop van tijd de conclusie is dat terugplaatsing niet meer haalbaar is binnen een voor het kind aanvaardbare termijn, kan de uithuisplaatsing een permanent karakter krijgen. De beslissing waarbij de GI tot deze conclusie komt wordt het 'perspectiefbesluit' genoemd.
5.11.
Ondanks dat de noodzaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing vast staat, gaat het de kinderrechter op dit moment te ver om ook te bepalen dat het perspectief van [voornaam minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. De kinderrechter overweegt dat [voornaam minderjarige] zeer jong is en dat op de zitting is gebleken dat het perspectiefbesluit niet inhoudelijk met de ouders is gecommuniceerd maar alleen met de opa van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter acht deze gang van zaken onwenselijk en kan zich goed voorstellen dat de ouders zich, mede vanwege hun eigen beperkingen, overvallen hebben gevoeld door het verzoek en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen. De ouders hebben er ter zitting blijk van gegeven zich onvoldoende de gevolgen van de toetsing van het perspectiefbesluit door de kinderrechter te realiseren.
5.12.
De kinderrechter constateert dat het perspectiefbesluit een zeer ingrijpend karakter heeft. Het door de GI genomen besluit heeft namelijk tot gevolg dat tot de meerderjarigheid van [voornaam minderjarige] niet meer wordt toegewerkt naar een terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de ouders. In dat opzicht zijn de gevolgen in grote lijnen gelijk aan die van een gezagsbeëindiging, waarbij de ouders zich in het kader van een bij de overheid lopende pilot kosteloos kunnen laten bijstaan door een advocaat.
5.13.
In dit geval gaat het om de toetsing van een perspectiefbesluit en niet over een gezagsbeëindiging. De ouders komen daardoor op basis van voormelde pilot niet in aanmerking voor een toegewezen advocaat. De kinderrechter overweegt echter dat de gevolgen van een perspectiefbesluit de belangen van de ouders rechtstreeks en diep raken. De ouders hebben geen juridische bijstand van een advocaat. De rechtbank is van oordeel dat door de gang van zaken het belang van de ouders thans onvoldoende behartigd wordt en dat deze waarborg wel gecreëerd kan worden door ambtshalve een advocaat aan de ouders toe te voegen.
5.14.
Ondanks dat een wettelijke grondslag voor een ambtshalve toevoeging van een advocaat aan de ouders in het geval van een toetsing van een perspectiefbesluit ontbreekt, is de kinderrechter van oordeel dat een dergelijke toevoeging op grond van artikel 6 EVRM wordt vereist. De kinderrechter baseert dit oordeel onder meer op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM), Nenov tegen Bulgarije, 6 juli 2009, 33738/02 en een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 22.12.2023 (ECLI:NL: RBZWB:2023:9325), waarin is overwogen:
“dat de specifieke omstandigheden van een zaak in ogenschouw genomen moeten worden en dat het gebrek aan rechtsbijstand tot gevolg kan hebben dat een partij de mogelijkheid wordt ontnomen om tot een doeltreffende verdediging te komen, terwijl het voorliggende geschil tot een aanzienlijke verzwakking van de verhouding tussen die partij en diens kinderen zou kunnen leiden en dus inbreuk zou kunnen maken op een wezenlijk element van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Onder die omstandigheden is de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces ook een waarborg voor het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven”.
5.15.
Gelet op het vorengaande zal de rechtbank, met analoge toepassing van artikel 817, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de toevoeging van mr. M.R. Rauwerda (advocaat te Leeuwarden) aan de ouders bevelen. Zij heeft zich telefonisch bereid verklaard de ouders van juridische bijstand te voorzien.
5.16.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] voor drie maanden verlengen, omdat de huidige machtiging geldt tot 7 februari 2024, en het resterende verzoek (waaronder de toetsing van het perspectiefbesluit) aanhouden tot de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank op 19 maart 2024 om 13:00 uur. De kinderrechter zal de GI, de ouders en de pleegouders opnieuw oproepen en ook de Raad voor de zitting uitnodigen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] tot 7 februari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 7 mei 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de beslissing voor het overige aan tot de zitting van
de meervoudige kamer op 19 maart 2024 om 13:00 uur, waarvoor partijen en de Raad voor de Kinderbescherming nog een nadere oproep zullen ontvangen;
6.5.
geeft last aan de Raad voor Rechtsbijstand aan de ouders toe te voegen: advocaat
mr. M.R. Rauwerda, kantoorhoudende te Leeuwarden;
6.6.
bepaalt dat de griffier onverwijld een afschrift van de gedingstukken toezendt aan advocaat mr. M.R. Rauwerda.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.J.M. Plat, kinderrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.