ECLI:NL:RBNNE:2024:629

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
18-123798-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van gevaar op de weg door verkeersfout tijdens achteruitrijden

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 16 februari 2023. De verdachte, geboren in 1945, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door roekeloos en onoplettend rijgedrag. Tijdens de zitting op 13 februari 2024 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. G. Meijer, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en sprak haar vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte door haar gedrag gevaar op de weg had veroorzaakt, wat wel bewezen werd geacht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van het proces-verbaal van de VerkeersOngevallenAnalyse en de omstandigheden van het ongeval, waarbij de verdachte een fietser, mevrouw [slachtoffer 3], had aangereden tijdens het achteruitrijden.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van 1.000 euro en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen, de zoon en dochter van het slachtoffer, werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank tot de conclusie kwam dat de verdachte niet schuldig was aan een misdrijf, maar aan een overtreding. De rechtbank hield rekening met de ernst van de verkeersfout en de gevolgen daarvan voor zowel de verdachte als de nabestaanden.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.123798.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Meijer, advocaat te Veendam .
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 februari 2023 te [plaats]
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de [adres] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- als bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert, te weten achteruit rijden
en/of uit een uitrit de weg oprijden, een voorbijkomende fietser niet voor te laten gaan
  • tijdens het uitrijden van de uitrit onvoldoende in te sturen en/of rechts te houden
  • niet te remmen, maar gas te geven, en/of
  • tegen een voorbij komende fietser aan te botsen/rijden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 3] ) werd gedood
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 februari 2023 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres] ,
  • bij het uitvoeren van een bijzonder manoeuvre, te weten achteruit rijden en/of uit een uitrit de weg oprijden, een voorbijkomende fietser geen voorrang heeft verleend
  • tijdens het uitrijden van de uitrit onvoldoende heeft ingestuurd en/of rechts heeft gehouden
  • niet heeft geremd, maar gas heeft gegeven, en/of
  • tegen een voorbij komende fietser is aangebotst/gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Voorafgaand aan het ongeval heeft verdachte een bijzondere manoeuvre verricht door achterwaarts de oprit af te rijden waarbij ze mevrouw [slachtoffer 3] als voorbijkomende fietser niet voor heeft laten gaan. Op grond van het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA) en de positie waarin de auto is aangetroffen in de middenberm, is komen vast te staan dat verdachte tijdens het uitrijden van de oprit onvoldoende heeft ingestuurd en rechts heeft gehouden. Vervolgens heeft verdachte, toen zij de fietser opmerkte, niet geremd maar gas gegeven en is zij tegen mevrouw [slachtoffer 3] aangereden ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer 3] is overleden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet is gebleken dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte een enkele verkeersfout heeft gemaakt door als gevolg van een schrikreactie op het gaspedaal te trappen in plaats van op de rem.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. De rechtbank dient te beoordelen of er in dit geval sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 16 februari 2023 als bestuurder van een personenauto achterwaarts van haar oprit de [adres] is opgereden, waarbij ze mevrouw [slachtoffer 3] als voorbijkomende fietser niet voor heeft laten gaan. De rechtbank volgt de conclusie van het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse en het aanvullend proces-verbaal Forensisch onderzoek plaats delict dat het vrijwel zeker is dat verdachte mevrouw [slachtoffer 3] heeft aangereden terwijl zij fietste, gelet op de schade aan de achterzijde van het voertuig van verdachte en de schade aan de fiets
van mevrouw [slachtoffer 3] . Op het moment dat verdachte mevrouw [slachtoffer 3] opmerkte, heeft verdachte niet geremd maar juist gas gegeven en is zij tegen mevrouw [slachtoffer 3] aangereden waardoor mevrouw [slachtoffer 3] is komen te overlijden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of verdachte daarbij heeft gehandeld met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens het aanvullend proces-verbaal Forensisch onderzoek plaats delict past de schade aan de achterzijde van de auto niet bij een aanrijding met een langzaam achteruit rijdend voertuig. Dat betekent dat verdachte het gaspedaal al had ingedrukt op het moment dat zij mevrouw [slachtoffer 3] aanreed. Een verkeerd bediend gaspedaal (gas geven in plaats van remmen) is meer passend bij een schriksituatie op een plotselinge confrontatie met een andere weggebruiker. De rechtbank is van oordeel dat verdachte uit een schrikreactie het gaspedaal in plaats van de rem heeft ingetrapt. Deze schrikreactie is veroorzaakt door de direct daaraan voorafgaande onjuiste inschatting over de wegpositie van mevrouw [slachtoffer 3] . Deze inschattingsfout, onmiddellijk gevolgd door een schrikreactie, levert naar het oordeel van de rechtbank geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. Het gedrag van verdachte is niet zodanig geweest, dat geoordeeld moet worden dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank op grond van het vorenstaande bewezen dat de verdachte door haar gedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW, waarbij mevrouw [slachtoffer 3] is aangereden.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 16.02.2023.13.00.2691, d.d. 11 april 2023, los gevoegd bij het dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Forensisch onderzoek plaats delict, nummer PL0100-2023042297, los gevoegd bij het dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 16 februari 2023 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [adres] ,
  • bij het uitvoeren van een bijzonder manoeuvre, te weten achteruit rijden en uit een uitrit de weg oprijden, een voorbijkomende fietser geen voorrang heeft verleend
  • tijdens het uitrijden van de uitrit onvoldoende heeft ingestuurd en rechts heeft gehouden
  • niet heeft geremd, maar gas heeft gegeven, en
- tegen een voorbij komende fietser is gereden,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiairovertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van 6 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet leren leven met de wetenschap dat door een fout van haar iemand om het leven is gekomen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel de oplegging van een beperkte geldboete een passende reactie vormt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport van 30 augustus 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding die inhoudt dat zij gevaar heeft veroorzaakt op de weg. Terwijl verdachte achterwaarts in haar auto van de oprit reed, heeft zij het slachtoffer
- de voorbijkomende fietser mevrouw [slachtoffer 3] - geen voorrang verleend. Op het moment dat verdachte het slachtoffer opmerkte, heeft zij uit een schrikreactie niet geremd maar gas gegeven. Verdachte is tegen het slachtoffer gereden, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Verdachte heeft de gevolgen van haar handelen uiteraard niet gewild. Feit is echter wel dat het slachtoffer door de desastreuze verkeersfout van verdachte is komen te overlijden. Dit leed is voor de nabestaanden onherstelbaar. Voor verdachte geldt dat zij die last de rest van haar leven met zich mee zal moeten dragen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In deze zaak acht de rechtbank bewezen dat de verkeersfout van verdachte geen misdrijf maar een overtreding oplevert. Dit heeft als gevolg dat de op te leggen straf lager is dan door de officier van justitie is geëist. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte ondanks haar jarenlange verkeersdeelname als bestuurder van een auto nooit eerder vanwege een (verkeers)delict met justitie in aanraking geweest. Uit het reclasseringsrapport van 30 augustus 2023 volgt dat verdachte haar leven op orde heeft. Toezicht of interventies zijn volgens de reclassering niet nodig en bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat het ongeval, het overlijden van het slachtoffer en het leed van de nabestaanden ook verdachte erg hebben aangegrepen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een geldboete van 1.000,00 opleggen en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van 6 maanden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , de zoon van [slachtoffer 3] vordert een (restant) schadevergoeding van 2.500,00.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van affectieschade.
2. [ [slachtoffer 2] , de dochter van [slachtoffer 3] vordert een (restant) schadevergoeding van 2.500,00.
Het gevorderde bedrag bestaat uit de vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partijen hebben daarnaast vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toegewezen bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Nu de raadsman vrijspraak heeft gepleit van het primair ten laste gelegde misdrijf heeft hij verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit) van oordeel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen. In het besluit is vastgelegd welke nabestaanden recht hebben op een vergoeding en hoe hoog deze vergoeding is per categorie. De rechtbank constateert dat de gevorderde affectieschade is gebaseerd op het bedrag dat is vastgesteld voor een overlijden door misdrijf. Nu de rechtbank tot een vrijspraak komt van het ten laste gelegde misdrijf (artikel 6 WVW) en tot een bewezenverklaring komt van een overtreding (artikel 5 WVW), zullen de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel
ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van 1.000,00(zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Ten aanzien van het subsidiaire feit voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van 6 maanden.
Verklaart de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ieder hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. J. Faber en mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2024.
mr. J. Faber en mr. H.M. Lenting zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.