ECLI:NL:RBNNE:2024:613

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
23-00769
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake ongeldigverklaring rijbewijs door detentie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van de directie van het CBR, dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Eiser, die in detentie verbleef, had zijn adresgegevens niet tijdig doorgegeven, wat leidde tot de termijnoverschrijding van zijn bezwaar. De rechtbank heeft op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig doorgeven van zijn adresgegevens, ook tijdens zijn detentie. Eiser had een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opgelegd gekregen, maar had deze niet volledig gevolgd, wat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs rechtvaardigde. Eiser stelde dat de penitentiaire inrichting (PI) verantwoordelijk was voor het doorgeven van zijn adreswijziging, maar de rechtbank oordeelt dat de primaire verantwoordelijkheid bij eiser zelf ligt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W. Hendrickx),
en

De directie van het CBR, verweerder

(gemachtigde: M. Ouhbib).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Feiten

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Eiser heeft een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opgelegd gekregen. De cursusdata van de EMG stonden ingepland in maart en april van 2022.
2.2.
Met het besluit van 25 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eisers rijbewijs per 1 april 2022 ongeldig wordt verklaard, omdat hij de EMG niet (volledig) heeft gevolgd.
2.3.
Ten tijde van het besluit stond eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het (woon)adres [adres] . Het besluit is naar dit adres gezonden.
2.4.
In de periode van 4 februari 2022 tot 4 oktober 2022 verbleef eiser in de penitentiaire inrichting (PI) te [penitentiaire inrichting] . Eiser heeft op 10 november 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit. Met het besluit van 29 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft op 9 februari 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit besluit is verweerder niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het bezwaar over de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Eiser voert aan dat een PI de zorgplicht heeft om van een gedetineerde in de BRP de adresgegevens van de PI te laten registreren. Ten tijde van het besluit had de PI van eiser nog geen adreswijziging doorgegeven. Hierdoor kon eiser pas kennis nemen van het besluit nadat zijn detentie op 4 oktober 2022 werd beëindigd en hij weer terug kon keren naar [adres] . Toen eiser een raadsman beschikbaar had gevonden, heeft hij gelijk bezwaar ingediend. Eiser beroept zich op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat eiser zo spoedig mogelijk nadat hij van het besluit kennis heeft genomen (alsnog) bezwaar heeft ingediend, stelt eiser zich op het standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verweerder had het bezwaar daarom inhoudelijk moeten behandelen.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eisers eigen verantwoordelijkheid is om in geval van detentie maatregelen te treffen, zodat hij tijdig op de hoogte wordt gebracht van de inhoud van ontvangen post. Ten tijde van het besluit stond eiser nog niet in de BRP op het adres van de PI [penitentiaire inrichting] ingeschreven. Vast staat dat verweerder het besluit naar het juiste BRP-adres heeft gezonden. Hij mocht er daarom redelijkerwijs van uitgaan dat eiser het besluit van 25 maart 2022 had ontvangen en op de hoogte kon zijn van de inhoud daarvan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verschoonbare reden had om de bezwaartermijn van artikel 6:7 Awb te overschrijden.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is namens eiser erkend dat het primaire besluit op juiste wijze bekend is gemaakt. De vraag ligt vervolgens voor of verweerder de termijnoverschrijding van eisers bezwaarschrift op grond van artikel 6:11 Awb verschoonbaar had moeten achten, gezien de omstandigheden die eiser aanvoert. De rechtbank overweegt dat artikel 2.39 Wet basisregistratie personen (Wet Brp) bepaalt dat een ingezetene zelf verantwoordelijk is voor het tijdig doorgeven van de juiste adresgegevens. Uit artikel 2.40 Wet Brp volgt bovendien dat wanneer de ingezetene in een PI verblijft, hij een briefadres moet kiezen. De primaire verantwoordelijkheid voor een juiste inschrijving in de BRP rust dus op de betrokkene zelf, ongeacht de vraag of er van de PI op dit punt wellicht een actievere houding mocht worden verwacht.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen argumenten heeft aangedragen waaruit blijkt dat hij zelf niet in staat was de adreswijziging door te geven, zoals de wet voorschrijft. Eiser had – nu hij heeft nagelaten zijn BRP-adres te wijzigen - maatregelen kunnen en moeten treffen voor doorzending van zijn post, al dan niet door het inschakelen van derden. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan. Eiser heeft verder geen (bijzondere) omstandigheden gesteld met het oog op de termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de termijnoverschrijding om bezwaar in te stellen niet verschoonbaar is. Verweerder heeft het bezwaar van eiser op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
K.D. Bosklopper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
2 Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
3 Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.40
1. Degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid kan, in afwijking van de artikelen 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.
2 Een instelling wordt slechts aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisregistratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.
3 Onze Minister kan categorieën van instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft:
a. instellingen voor gezondheidszorg;
b. instellingen op het gebied van de kinderbescherming;
c. penitentiaire instellingen.