ECLI:NL:RBNNE:2024:60

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
LEE 22-1747
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw en realisatie van een zonnepark in strijd met bestemmingsplan en draagvlak

Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een aantal eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw en realisatie van een zonnepark op agrarisch gebied, dat in strijd is met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Buitenvaart II". De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verkregen op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor een periode van 25 jaar. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder het ontbreken van draagvlak en de niet-naleving van de zonneladder, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het afwegingskader van de gemeente geen harde voorwaarden bevatte voor de verlening van de vergunning en dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor voldoende draagvlak in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder voldoende inspanningen heeft verricht om draagvlak te creëren en dat de belangenafweging door verweerder niet onredelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 22/1747
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 9 januari 2024 in de zaak tussen
[eisers] [1] , te [plaats], eisers,
(gemachtigde: mr. J. Koster-Robaard),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder,
(gemachtigde: P. Scharenborg).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouder]
te [plaats], vergunninghouder,
(gemachtigde: J. ten Brinke).
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor de bouw en het realiseren van een zonnepark voor een periode van 25 jaar op perceel [adres] te [plaats].
Tegen het bestreden besluit hebben eisers een beroepschrift bij de rechtbank ingediend.
Vergunninghouder heeft aanvullende stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 24 november 2023. Namens eisers is [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Een aantal eisers heeft de zaak als toehoorder bijgewoond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
G. Rijne. Namens vergunninghouder zijn [naam] en [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. De raad van de gemeente Hoogeveen (hierna: de raad) heeft op 7 december 2017 de Energievisie en het daarvan deel uitmakende “Afwegingskader zonne-energie Hoogeveen” (hierna: het Afwegingskader) vastgesteld.
1.2. De raad heeft op 14 maart 2019 de deelstructuurvisie “Aangepast afwegingskader zonne-energie Hoogeveen” (hierna: het Aangepaste afwegingskader) vastgesteld. Het Aangepast afwegingskader is op 20 maart 2019 bekendgemaakt.
1.3. Vergunninghouder heeft op 18 maart 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark/zonneweide op het perceel [adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.
Deze aanvraag om omgevingsvergunning heeft betrekking op de navolgende activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- het uitvoeren van een werk of werkzaamheden;
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
1.4. Vergunninghouder heeft bij e-mailbericht van 23 april 2020 aan verweerder verzocht om de behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning op te schorten tot 1 januari 2021. Reden voor dit verzoek is gelegen in het feit dat de netbeheerder als gevolg van de congestie op het netwerk niet kan garanderen dat alle opgewekte stroom wordt getransporteerd.
1.5. Op verzoek van vergunninghouder heeft verweerder de beslistermijn verlengd tot
1 januari 2021.
1.6. Verweerder heeft op 9 april 2021 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning genomen.
Verweerder heeft het ontwerpbesluit met de bijbehorende stukken vanaf 22 april 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegd en eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
1.7. Naar aanleiding van het ontwerpbesluit zijn zienswijzen bij verweerder ingediend.
1.8. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft verweerder een reactienota “zienswijzen zonnepark [adres] te [plaats]” opgesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevings-vergunning op grond van de Wabo verleend voor de bouw en het realiseren van een zonnepark op voormeld perceel te [plaats].
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht (waaronder de Wabo) van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
Het geschil
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster heeft kunnen verlenen voor de bouw en het realiseren van een zonnepark op perceel [adres] te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Procedureel
6. De rechtbank stelt vast dat het beroep, voor zover dit is ingediend namens de familie [naam], is ingetrokken, zoals ter zitting door de gemachtigde van eisers is bevestigd.
Toetsingskader
7. Niet in geschil is dat de bouw en het realiseren van een zonnepark in het onderhavige projectgebied in strijd is met het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Buitenvaart II”, omdat het projectgebied een agrarische bestemming heeft.
7.1. Verweerder heeft voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met de artikelen 2.10 en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3, van de Wabo. De beroepsgronden van eisers zijn in het bijzonder hiertegen gericht.
7.2. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [2]
Toepasselijk afwegingskader
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dit geval toepassing heeft gegeven aan het door de raad vastgestelde Afwegingskader van 7 december 2017 en dit Afwegingskader heeft betrokken bij de beoordeling van de door vergunninghouder ingediende aanvraag. Verder stelt de rechtbank vast dat de gronden van beroep met name zien op de toepassing van dit Afwegingskader in dit concrete geval. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het Afwegingskader van toepassing is op de onderhavige aanvraag om omgevingsvergunning. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. De ter zitting door de gemachtigde van eisers gedane verwijzing naar het intrekkingsbesluit van het Aangepaste afwegingskader doet daaraan niet af. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verduidelijkt dat een aanvraag alleen wordt beoordeeld aan de hand van het Aangepaste afwegingskader, indien de aanvraag is ingediend na de inwerkingtreding van het Aangepaste afwegingskader. Dat is in dit geval niet aan de orde. Het Aangepaste afwegingskader is op 20 maart 2019 bekendgemaakt en op 21 maart 2019 in werking getreden terwijl de aanvraag van vergunninghouder dateert van 18 maart 2019.
Heeft verweerder het Afwegingskader juist toegepast?
Draagvlak
9. Eiseres voeren aan dat het vergunde project op onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving kan rekenen. Eisers betogen dat verweerder het onderwerp draagvlak als inspanningsverplichting behandelt, terwijl dit in het Afwegingskader volgens hen als een resultaatsverplichting is geformuleerd. Dat is volgens eisers anders in het Aangepaste afwegingskader. In dit verband wijzen eisers erop dat in het Aangepaste afwegingskader een verplichting is opgenomen voor initiatiefnemer om de dialoog met de omgeving aan te gaan ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het zonnepark in de omgeving. In de visie van eisers heeft verweerder dit in het Aangepaste afwegingskader nadrukkelijk benoemd als inspanningsverplichting. Eisers wijzen er op dat de aanvraag van vergunninghouder echter moet worden beoordeeld aan de hand van het Afwegingskader. Daarin is geen sprake van een inspanningsverplichting maar van een harde eis dat er draagvlak voor het plan is in de omgeving (resultaatsverplichting), aldus eisers. Eisers wijzen erop dat verweerder heeft aangegeven dat vergunninghouder na de ter inzage termijn met meerdere indieners van de zienswijzen overleg heeft gevoerd, die hebben geleid tot aanpassingen van het plan. Eisers geven aan dat verweerder daarmee lijkt te willen onderbouwen dat dit een indicatie is dat sprake is van draagvlak. De indieners van de zienswijzen zijn dit overleg echter aangegaan op advies van verweerder. De argumentatie van verweerder was, dat als de omgevingsvergunning er eenmaal ligt er geen wensen over de inpassing in het gebied meer meegenomen kunnen worden. De indieners hebben tijdens deze gesprekken nadrukkelijk aangegeven dat het feit dat zij met de initiatiefnemer het gesprek voeren, niet betekent dat zij nu kunnen instemmen met de aanleg van het zonnepark, aldus eisers. Onder het Afwegingskader zijn er volgens eisers bovendien voor het realiseren van zonneparken buiten bebouwd gebied nadrukkelijk randvoorwaarden benoemd, namelijk:
- dat het initiatief op draagvlak vanuit de directe omgeving kan rekenen;
- dat aandacht is besteed aan de landschappelijk inpassing van het zonnepark;
- dat met het zonnepark ook maatschappelijke meerwaarde wordt gerealiseerd.
Het feit dat het hebben van draagvlak voor het initiatief is geformuleerd als randvoorwaarde, duidt volgens eisers op een resultaatsverplichting. Nu van voldoende draagvlak geen sprake is, voldoet het aangevraagde project volgens eisers niet aan de eisen die hiervoor in het Afwegingskader zijn gesteld.
9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vaste rechtspraak is dat het beleidsdoel van het verwerven van maatschappelijk draagvlak een inspanningsverplichting betreft. Daarbij heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de AbRvS van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3591). Van een resultaatverplichting is volgens verweerder bij de toepassing van het Afwegingskader geen sprake. In dit verband wijst verweerder erop dat vergunninghouder zich op verschillende manieren heeft ingespannen om draagvlak te creëren en daarmee voldoet aan de op hem rustende inspanningsverplichting. In dit verband wijst verweerder erop dat allereerst in 2019 een informatief en verkennend gesprek met vertegenwoordigers van werkgroep ‘Hollandscheveld Energieneutraal’ heeft plaatsgevonden. De werkgroep liet weten op dat moment niet actief te willen participeren, omdat de prioriteiten bij andere projecten lagen. Vergunninghouder heeft binnen een straal van 1 kilometer rond het zonnepark huis-aan-huis flyers met informatie over het zonnepark en een uitnodiging voor een inloopbijeenkomst verspreid. In dorpshuis het Anker heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Het college geeft aan dat vergunninghouder in 2020, op grond van contacten met omwonenden en de vooroverlegreacties, het parkontwerp verder heeft aangepast. Het Instituut voor Natuureducatie (hierna: IVN), afdeling Hoogeveen is om advies gevraagd. IVN heeft zijn waardering uitgesproken voor de wijze waarop rekening wordt gehouden met de inpassing van het zonnepark in het landschap en met natuurwaarden. Tevens zijn door IVN suggesties gedaan voor verbetering van het parkontwerp, die vervolgens zijn verwerkt in het plan. Met enkele direct omwonenden is gesproken over de aanpassingen van het landschappelijke ontwerp. Vooral de toevoeging van een groenstrook aan zuidwest- en noordzijde is positief ontvangen, aldus verweerder. In 2021 is de werkgroep Hollandscheveld Energieneutraal opnieuw benaderd. De werkgroep heeft echter niet gereageerd op verzoeken om overleg. Het college heeft aan dat initiatiefnemer daarom contact heeft gezocht met een tweetal personen die tijdens de informatiebijeenkomst van juli 2019 kenbaar hebben gemaakt belangstelling te hebben voor een zogenaamd postcoderoosproject. Deze personen zijn bereid gevonden om zitting te nemen in de initiatiefgroep ‘Oprichting Energiecoöperatie Hollandscheveld/Hoogeveen zuid’, aldus verweerder. Doel van deze coöperatie is om een project te ontwikkelen en te exploiteren op grond van de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking (hierna: regeling SCE). Deze regeling vervangt per 1 januari 2021 de regeling Verlaagd Tarief, beter bekend als de postcoderoosregeling. De initiatiefgroep heeft een intentieverklaring getekend met de coöperatie De Groene Belangen. Volgens vergunninghouder is een aantal aanvragen ingediend om met deze coöperatie mee te doen. In het kader van de informatiebijeenkomst voor het zonnepark zal actief bekendheid worden gegeven aan de mogelijkheid om deel te nemen aan de SCE. Voor de uitvoering van dit project zal de initiatiefnemer 5% van het grondoppervlak van het zonnepark beschikbaar stellen. De ter beschikking gestelde grondoppervlakte is circa 1.500 m2 en afhankelijk van de opstelling kunnen hier ongeveer 500 zonnepanelen worden opgesteld. Deze ruimte zal tevens beschikbaar worden gesteld aan een andere energiecoöperatie gevestigd binnen de gemeente Hoogeveen, die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken en zolang de ruimte nog niet (geheel) is ingevuld. Tevens is vergunninghouder bereid om de aanloopkosten van de initiatiefgroep, zoals extern advies te vergoeden, voor zover deze niet worden gedekt via bestaande regelingen of fondsen. In januari 2021 heeft met de initiatiefnemers van een ander zonnepark afstemming plaatsgevonden. Afgesproken is daar waar het gaat om de maatschappelijke uitvoerbaarheid en participatie, de afspraken en mogelijkheden zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd zodat de omgeving van beide parken eenduidig wordt geïnformeerd en min of meer vergelijkbare vormen van participatie krijgt aangeboden.
9.2. De rechtbank overweegt dat het Afwegingskader in algemene bewoordingen is geformuleerd en geen geboden alsmede verboden bevat. Verder overweegt de rechtbank dat in het beleid van verweerder geen harde randvoorwaarde is neergelegd waaraan de consequentie is verbonden dat de omgevingsvergunning geweigerd moet worden als er geen sprake is van (voldoende) draagvlak. [3] In het Afwegingskader, en meer specifiek het daarin opgenomen stappenplan, ontbreekt een dergelijke consequentie. Daarnaast is in het Afwegingskader niet gedefinieerd wat onder (voldoende) draagvlak moet worden verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een harde randvoorwaarde. Verweerder heeft ter zitting ook onderkend dat van een strak vastgelegd criterium geen sprake is. De rechtbank begrijpt, mede gelet op verweerders toelichting ter zitting, dat de beoordeling van het draagvlak door verweerder wordt ingevuld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval. Daarbij kan bijvoorbeeld van belang zijn hoeveel zienswijzen er zijn ingediend, de inhoud van die zienswijzen, of er sprake is van uitzichtverlies, wat voor inspanningen zijn verricht om draagvlak te verkrijgen en hoe omwonenden dat hebben ervaren. Een dergelijke benadering maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dat van een harde randvoorwaarde geen sprake is.
9.3. De rechtbank overweegt verder dat er geen wettelijke regel is die bepaalt dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling alleen mogelijk is als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. [4] Daarnaast betekent de omstandigheid dat niet iedere omwonende tevreden wordt gesteld, niet dat er onvoldoende draagvlak in de omgeving is. Bij projecten zoals dit zonnepark moet verweerder een afweging maken tussen het belang van een duurzame energievoorziening in het kader van de energietransitie en andere belangen, zoals de belangen van omwonenden. Het door eisers gestelde ontbreken van draagvlak bij omwonenden, zoals verweerder terecht stelt, is in die belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend. [5] Daarnaast zou het ontbreken van een dergelijk draagvlak voor de voorziene ontwikkeling niet maken dat het plan niet zonder meer overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening. [6]
9.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het gestelde ontbreken van draagvlak onder omwonenden in dit geval geen aanleiding hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark op die grond te weigeren. Uit het door de gemachtigde van eisers ter zitting overgelegde overzichtskaartje met hun woonadressen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen enkel draagvlak onder omwonenden bestaat voor het te realiseren zonnepark. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar bewoners van 47 adressen in de nabijheid van het te realiseren zonnepark beroep hebben ingesteld, maar dat daaruit, gelet op het grotere aantal adressen in de directe omgeving van het projectgebied, niet zonder meer volgt dat er geen draagvlak is, als bedoeld in het Afwegingskader. In dit verband acht de rechtbank van belang dat verweerder kan worden gevolgd in zijn stelling dat de eigenaren van de meest nabij het vergunde zonnepark gelegen percelen zich niet onder de eisers bevinden. De ter zitting door de gemachtigde van eisers gedane verwijzing naar een ander project in Hollandscheveld, waarbij een omgevingsvergunning is geweigerd, maakt dit niet anders. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat verweerder aan dat besluit ten grondslag had gelegd dat het draagvlak onder de direct omwonenden nagenoeg volledig ontbrak, hetgeen, wat er verder zij van dat standpunt, thans niet aan de orde is. Verder kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij de uitleg van het criterium draagvlak uit het Afwegingskader worden gevolgd in de nader gegeven toelichting dat bij de beoordeling of er sprake is van (voldoende) draagvlak het zwaartepunt dient te liggen bij de direct omwonenden van het projectgebied. Voor zover eisers betogen dat verweerder op een onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan voormeld criterium omdat draagvlak onder omwonenden als een resultaatsverplichting is opgenomen in het Afwegingskader, oordeelt de rechtbank dat uit de bewoordingen van het Afwegingskader niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een resultaatsverplichting voor wat betreft het criterium draagvlak. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn stelling dat vergunninghouder in dit geval heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting om draagvlak te creëren in de (directe) omgeving van het te realiseren zonnepark in Hollandscheveld. Dit heeft verweerder kunnen afleiden uit de Nota van zienswijzen, de motivering van het bestreden besluit en de onder overweging 9.1. omschreven door vergunninghouder ontplooide initiatieven. Gelet op de voorgaande overwegingen slaagt deze beroepsgrond van eisers niet.
Meerwaarde
10. Eisers betogen dat het realiseren van maatschappelijke meerwaarde ook een voorwaarde is waaraan initiatiefnemer moet voldoen. Volgens eisers is het onduidelijk op welke wijze het initiatief aan deze randvoorwaarde voldoet. Voor zover bekend bij de buurtbewoners is er geen maatschappelijke meerwaarde voor het dorp, aldus eisers. Verder wijzen eisers erop dat uit de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van dit onderwerp kan worden afgeleid dat er gesprekken zijn geweest over het opzetten van een postcoderoos-project en in dat kader het oprichten van een Energiecoöperatie. Dit is volgens eisers echter niet concreet van de grond gekomen. Ook voorziet het plan niet in een recreatieve of andere voorziening die maatschappelijke meerwaarde biedt voor de directe omgeving. Eisers concluderen dat het plan van initiatiefnemer en daarmee de aanvraag voor de omgevingsvergunning ook op dit punt niet voldoet aan de eisen die in het Afwegingskader zijn gesteld voor de aanleg van een zonnepark in het buitengebied.
10.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aan de hand van het kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het Afwegingskader toegelicht dat het projectgebied is gelegen binnen het landschapstype “veen open”. Verder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren gebracht dat het criterium maatschappelijke meerwaarde uitsluitend van toepassing is bij een zonnepark dat direct aansluit op een dorpsstructuur, hetgeen in dit geval niet aan de orde is. Gelet daarop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het criterium van maatschappelijke meerwaarde in dit geval niet van toepassing is.
10.2. Uit de bij het Afwegingskader behorende kaartmateriaal en in het bijzonder de overzichtskaart van de gebieden (bijlage 3) leidt de rechtbank af dat het onderhavige projectgebied gelegen is binnen het landschapstype dat is aangeduid met “veen open”. Dit brengt met zich dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het te realiseren zonnepark kan worden aangemerkt als gelegen in het landschap (“veen open”) en dat deze kan worden beoordeeld aan de hand van de paragraaf in het Afwegingskader over zonneparken die zijn gekoppeld aan het landschap. Hieruit volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat het criterium maatschappelijke meerwaarde uit het Afwegingskader in dit geval niet van toepassing is. Om die reden slaagt deze beroepsgrond van eisers niet.
Zonneladder
11. Eisers voeren aan dat verweerder heeft miskend dat niet is voldaan aan de stappen uit de zonneladder. Eisers betogen dat in het geval dat de aanvraag onder het regime van het Aangepaste afwegingskader was gevallen, verweerder de aanvraag niet meer had hoeven toetsen aan de zonneladder. In dit verband wijzen eisers erop dat verweerder in het Aangepaste afwegingskader het niet meer heeft over stappen en een hiërarchische toetsing maar over een drie sporenbeleid: het beschikbare geschikte dakoppervlak (spoor 1) en bebouwd gebied (spoor 2) en daarnaast ruimte voor de ontwikkeling van zonneparken buiten bebouwd gebied (spoor 3). Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het gezien de urgente en omvangrijke opgave noodzakelijk is op alle drie sporen tegelijk in te zetten. Naar de mening van eisers gaat dit echter in deze zaak niet op omdat het project moet worden beoordeeld aan de hand van het Afwegingskader. Daarin is aangegeven dat de aanvraag moet worden getoetst aan de zonneladder en dat de initiatiefnemer gemotiveerd moet aantonen dat het plaatsen van panelen op naastgelegen daken of binnen bebouwd gebied geen optie is.
11.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het aannemen van een te afwachtende houding in de energietransitie maatschappelijk niet verantwoord is. In dit verband wijst verweerder op dat energie die op een groene manier wordt opgewekt, in het algemeen belang is. Verder wijst verweerder op paragraaf 1.3 van de ruimtelijke onderbouwing waarin staat vermeld dat uit recente analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de nationale doelstellingen niet gehaald worden als er op korte termijn geen versnelling van de energietransitie plaatsvindt. De gemeente Hoogeveen wil in 2040 CO2-neutraal zijn. In 2017 werd er circa 428.800 ton CO2 uitgestoten in de gemeente. Uit ‘De Groene Draad, Uitvoeringsplan Duurzamer Hoogeveen 2017-2021’ en de gemeentelijke klimaatmonitor blijkt dat de gerealiseerde CO2- afname in verhouding tot de noodzakelijke reductie marginaal is. Dit komt onder meer omdat het aandeel hernieuwbare energie binnen het totale energieverbruik achterblijft. In 2018 ging het om 5,0% (voor de Drentse gemeenten bedroeg dit gemiddeld 9,2%). Dit betekent volgens verweerder dat ook de gemeente Hoogeveen nog een forse opgave heeft om de gewenste terugdringing van CO2-emissie te realiseren. Deze parafrasering maakt volgens verweerder duidelijk dat het maatschappelijk onverantwoord is om, gelet op de klimaatdoelstellingen, een te afwachtende houding aan te nemen. Gelet daarop zet verweerder in op het opwekken van duurzame energie op daken (stap 1) en zoveel mogelijk op andere plaatsen in het bebouwde gebied (stap 2). Met deze stappen is verweerder naar eigen zeggen enkele jaren zeer intensief bezig, in de vorm van tal van projecten en regelingen gericht op het stimuleren van bedrijven, inwoners, organisaties en verenigingen. Hoewel de laatste jaren het aantal zonnepanelen op daken en binnen de bebouwde kom aanzienlijk is toegenomen, voert verweerder aan dat stap 3 (buiten de bebouwde kom) ook nodig is om energieneutraal te worden. In de visie van verweerder is de urgentie van de energietransitie dermate hoog dat tegelijkertijd wordt ingezet op voormelde drie stappen en geen afwachtende houding wordt aangenomen tot de capaciteit van stap 1 en stap 2 volledig zijn benut.
11.2. Met betrekking tot de stappen van de zonnelader van het Afwegingskader overweegt de rechtbank als volgt. In het Afwegingskader heeft de gemeenteraad de ambitie uitgesproken om in 2040 klimaatneutraal te zijn. In het Afwegingskader zijn de wijzen uiteengezet waarop in de gemeente Hoogeveen deze ambitie volgens de raad moet worden gerealiseerd. Daarbij is vermeld dat in eerste instantie de voorkeur uitgaat naar het opwekken van zonne-energie met gebouwgebonden installaties en vervolgens naar zonneparken in bestaand stedelijk gebied. In het bestreden besluit, in de nota van zienswijzen, is uiteengezet dat het noodzakelijk is om ook de mogelijkheid van zonneparken in buitengebied te benutten en daarbij geen afwachtende houding aan te nemen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, gelet op het energie-transitieplan, er ten tijde van het bestreden besluit vanuit is uitgegaan dat niet kan worden gewacht tot de mogelijkheden tot het leggen van zonnepanelen op daken zijn uitgeput alvorens over te gaan op zonneparken in buitengebieden. Dat standpunt acht de rechtbank niet onredelijk. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook de gemachtigde van eisers ter zitting heeft erkend dat niet is uitgesloten dat stappen van de zonneladder mogen worden overgeslagen. De gemachtigde van vergunninghouder heeft ter zitting bovendien onweersproken gesteld dat op de daken van alle bedrijfsgebouwen van vergunninghouder zonnepanelen zijn geplaatst. Wat betreft de mogelijkheid van zonneparken in bestaand stedelijk gebied heeft verweerder toegelicht dat de beschikbare terreinen bestemd zijn als bedrijventerrein en dat politiek de keuze is gemaakt om deze terreinen daarvoor beschikbaar te houden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door de raad beoogde productie van zonne-energie niet uitsluitend kan worden gerealiseerd met behulp van gebouwgebonden installaties en zonneparken in bestaand stedelijk gebied en dat de stappen 1 en 2 van de zonneladder zijn doorlopen. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Open karakter van het landschap
12. Eisers betogen dat het vergunde zonnepark onder het bestemmingsplan “Buitenvaart II” valt. Volgens eisers heeft het gebied tussen de Hollandscheveldse Opgaande en de Langedijk op grond van het bestemmingsplan een open agrarische bestemming en heeft het een karakteristiek open landschap. In dit verband wijzen eisers erop dat in de voorbereidingsfase van het bestemmingsplan al in 2000 in samenspraak met de omwonenden de keus is gemaakt voor een zogenaamd ‘twee-kernen model’ waarbij het genoemde gebied een ‘open landschapskamer’ ofwel een ‘landschappelijke vide’ zou blijven. In dit verband heeft verweerder volgens eisers naar voren gebracht dat in het afwegingkader is beschreven aan welke voorwaarden en richtlijnen een zonnepark moet voldoen voor de inpassing in het landschap van het veengebied zoals de Hollandsche Wijken. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat een zonnepark zichtbaar zal zijn vanuit de omgeving. Om die reden zijn opstellingen van maximaal 1,8 meter toegestaan en moet er een logisch, gestructureerd patroon van panelen worden gemaakt. In de visie van eisers gaat verweerder daarmee voorbij aan de specifieke kenmerken van het gebied. Met de aanleg van het zonnepark gaat de landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle landschapskamer teniet, aldus eisers. In dit verband wijzen eisers erop dat om dezelfde reden de recent aangelegde verlengde Mr. Cramerweg in dit gebied verlaagd (onder het maaiveld) is aangelegd om daarmee de negatieve effecten van de weg op het open landschap zoveel mogelijk te verminderen. Ook dit vindt volgens eisers zijn grondslag in het de milieueffectrapportage van 2001. In de visie van eisers is het dan ook niet logisch en bestuurlijk inconsequent dat verweerder toestaat dat op het terrein Langedijk 31 dat naast de Mr. Cramerweg ligt, een zonnepark wordt gerealiseerd.
12.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de locatie van het beoogde zonnepark aan de [adres] in het gebied “Hollandsche Wijken” ligt, waarover het bestemmingsplan
“Bedrijventerrein Buitenvaart II” zegt dat het behoud van openheid voorop staat. Verweerder heeft aan de hand van het Afwegingskader beoordeeld of van dit bestemmingsplan kan worden afgeweken voor de realisatie van een zonnepark. In het Afwegingskader staat beschreven waar en op welke wijze de gemeente bereid is medewerking te verlenen aan zonneparken die vrij liggen in het buitengebied. In dit Afwegingskader staan ook de voorwaarden en richtlijnen voor inpassing van zonneparken in het landschap van het veengebied, zoals de Hollandsche Wijken, omschreven, aldus verweerder. Volgens verweerder staat in de veengebieden de openheid centraal. Verweerder acht het daarom van belang dat er zicht over het veld mogelijk moet blijven waarbij de horizon gezien kan worden. Om deze reden zijn opstellingen tot maximaal 1,8 meter hoog toegestaan en dient er een logisch, gestructureerd patroon van panelen te worden gemaakt. De randen van de panelenvelden zijn afgestemd op de lijnen in het landschap. Daarbij wordt vastgehouden aan bestaande perceelsgrenzen en verkaveling. In de visie van verweerder is in deze zaak de impact van het vergunde zonnepark op het open agrarisch gebied beperkt:
- de hoogte van de panelen, de afschermende beplanting en de hekwerken komen niet boven 1,8 meter. Zeker van enige afstand is de impact op de openheid van het landschap daarom beperkt;
- Vanaf de zuidzijde is de openheid onderbroken door de bestaande bomen langs de Langedijk, vanaf de westzijde door de grondwal langs de Hollandschedijk.
Naar de mening van verweerder doet het beoogde zonnepark, hoewel het zichtbaar is in het open gebied, geen onaanvaardbare afbreuk aan het behoud van het open karakter van het landschap en voldoet deze qua inpassing in het landschap ook aan het Afwegingskader.
12.2. De rechtbank overweegt dat voor zover eisers stellen dat het vergunde zonnepark niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, dat tussen partijen niet ter discussie staat. Dat leidt echter niet tot een gegrond beroep. Verweerder heeft immers met het bestreden besluit afgeweken van de geldende planregels. Verweerder heeft daarbij een belangenafweging gemaakt en geoordeeld dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij projecten zoals dit zonnepark moet het bevoegde bestuursorgaan onder meer een afweging maken tussen het belang van een duurzame energievoorziening in het kader van de energietransitie en de belangen van omwonenden. Zoals hiervoor onder 9.2. tot en met 9.4. is overwogen, is het ontbreken van draagvlak bij een aantal van de direct omwonenden in die belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend. Gelet op de door verweerder genoemde inspanningen van de initiatiefnemer om draagvlak te verwerven en gegeven het beperkte aantal zienswijzen tegen dit project, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege het ontbreken van voldoende draagvlak voor het project voor het project geen omgevingsvergunning mocht worden afgegeven. Verder overweegt de rechtbank dat de ruimtelijke onderbouwing vermeldt dat op grond van een analyse van het landschap, de bestaande ecologische waarden en de ruimtelijke kenmerken van het zonnepark een visie is geformuleerd over de gewenste landschappelijk inpassing. Deze visie is uitgewerkt in een landschapsplan. Het landschapsplan maakt deel uit van de ruimtelijke onderbouwing die onderdeel is van verleende omgevingsvergunning. Uit dit landschapsplan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen afleiden dat de impact van het te realiseren zonnepark op het open agrarisch gebied niet onaanvaardbaar is. De projectlocatie is in het Afwegingskader niet aangemerkt als een uitzonderingsgebied waar geen zonnepark kan worden gerealiseerd. Van strijd met de voorwaarden voor inpassing van het zonnepark in het landschap van het veengebied uit het Afwegingskader is de rechtbank niet gebleken. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat de hoogte van de panelen, de afschermende beplanting en de hekwerken niet boven 1,8 meter uitkomen, dat vanaf de zuidzijde de openheid is onderbroken door de bestaande bomen langs de Langedijk en dat vanaf de westzijde de openheid is onderbroken door de grondwal langs de Hollandschedijk. In hetgeen door eiseres is aangevoerd waaronder ook de ter zitting getoonde impressie van de gevolgen van de realisatie van het zonnepark voor het open landschap, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat met het landschapsplan is voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Evenmin bestaat er grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing in dit geval niet voldoet aan de daaraan op grond van de wettelijke bepalingen te stellen eisen. Deze grond van eisers slaagt niet.
Conclusie
13. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eisers ongegrond. Dat betekent dat de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op:

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
(…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. (…),
b. (…),
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12,
(…),
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.11
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat,
(…),
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Artikel 2.20a
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor voor het verlenen van de omgevingsvergunning een verklaring vereist is als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd indien de verklaring is geweigerd.
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist,
2. (…),
3. De verklaring kan slechts worden gegeven of geweigerd in het belang dat in de betrokken wet of algemene maatregel van bestuur is aangegeven,
4. Het bestuursorgaan dat de verklaring geeft, bepaalt daarbij dat aan de omgevingsvergunning de daarbij aangegeven voorschriften die nodig zijn met het oog op het belang, bedoeld in het derde lid, worden verbonden,
5. (…).
Bestemmingsplan “Bedrijventerrein Buitenvaart II”
Aan het perceel is op grond van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Buitenvaart II” de bestemming “Agrarisch gebied B” toegekend.
Artikel 8 Agrarisch gebied B, open agrarisch gebied (Agb)
Doeleindenomschrijving
1. De op de plankaart voor “Agrarisch gebied B, open agrarisch gebied (Agb)” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke - en natuurwaarden;
c. bescherming en veiligstelling van archeologische waarden;
d. water;
e. recreatief medegebruik;
f. voet- en fietspaden;
g. nutsvoorzieningen, met dien verstande dat hoofdgastransportleidingen zijn toegestaan voor zover aangegeven op de plankaart;
h. ruwwaterleidingen;
i. versterking van landschappelijke - en natuurwaarden door het verbreden van de als zodanig op de plankaart aangegeven waterlopen;
alsmede de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken.
Bouwvoorschriften
2. Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. De maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 meter;
(…),
d. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
e. Het bouwen van (tunnel)kassen is niet toegestaan.
Strijdig gebruik
3. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
a. staanplaatsen voor onderkomens;
b. sport-, wedstrijd- en/of speelterrein;
c. opslag van goederen;
d. aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
e. (hout)teelt;
f. het kweken van houtachtige en kruidachtige gewassen, voor zover de gronden niet zijn aangeduid met “kwekerij toegestaan”.
Artikel 19 Aanlegvergunning
1. Ten behoeve van de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden en het behoud van het agrarisch karakter van de bestemmingen “Agrarisch gebied A, kleinschalig agrarisch gebied (Aga)” en “Agrarisch gebied B, open agrarisch gebied (Agb)” , de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden en het behoud van het natuurlijke karakter van de bestemmingen “Groenvoorzieningen (G)” en “Bos (B)”, het behoud en het herstel van de aanwezige landschappelijke waarden binnen de bestemming “Verkeersdoeleinden (V)” en de bescherming van transportleidingen is het verboden om zowel op of in de gronden van genoemde bestemmingen als binnen een zone van 5 meter ter weerszijden van de op de plankaart opgenomen aanduiding “transportleiding I” alsmede binnen een zone van 4 meter ter weerszijden van de op de plankaart opgenomen aanduiding “transportleiding II” en van “transportleiding III” (ruwwaterleiding) zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgrondingen of ophoging;
3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
4. diepploegen;
5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
2. Het onder lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leidingen en de veiligheid daarvan.
3. Aan de in lid 1 genoemde aanlegvergunning kunnen voorschriften worden verbonden ten behoeve van de bescherming van de in lid 1 genoemde bestemmingsdoelstellingen.
(…),
6. De in lid 1 genoemde aanlegvergunning wordt niet verleend voordat voorafgaand aan het besluit omtrent verlening schriftelijk advies is ingewonnen bij de provinciaal archeoloog van de provincie Drenthe.
Artikel 23 Gebruiksvoorschriften
1. Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken anders te gebruiken dan in overeenstemming met de aangegeven bestemming.
(…).
Het Afwegingskader
In het Afwegingskader is onder meer vermeld:
"
Voor het toestaan van zonneparken worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- waar mogelijk inzetten op multifunctioneel ruimtegebruik;
- zo veel mogelijk koppeling tot stand brengen tussen de plek waar de energie wordt opgewekt en verbruikt;
- omvang van een zonnepark sluit in maat en schaal aan bij de omgeving;
- een zonnepark is altijd ingepast in de omgeving;
- zonnepark-initiatieven vanuit de dorpen (met maatschappelijk draagvlak en meerwaarde) hebben voorrang op initiatieven van derden;
- geen zonneparken in landschappelijk, natuurlijk of cultuurhistorisch waardevol gebied.

Deze uitgangspunten hebben geleid tot de gemeentelijke zonneladder. De zonneladder brengt hiërarchie aan in het beoordelen van de geschiktheid van locaties voor het winnen van zonne-energie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier soorten locaties:

0. Uitzonderingsgebieden;

1. Op daken;

2. Binnen bebouwd gebied;

3. Buiten de bebouwde kom.

Initiatiefnemers van een zonnepark moeten de keuze voor hun locatie motiveren aan de hand van de zonneladder. Voor initiatieven buiten de bebouwde kom moet dus gemotiveerd worden aangetoond dat het plaatsen van panelen op naastgelegen daken of binnen bebouwd gebied geen mogelijkheid is."
Het Afwegingskader vermeldt met betrekking tot een zonnepark, vrij liggend in het landschap, het volgende:
"
Elk zonnepark zal een verandering van het landschapsbeeld met zich brengen. Daarom wordt een maximummaat voor het totaal aan zonneparken in het landelijk gebied gehanteerd. Deze maat is afhankelijk van het landschapstype (zie voor deze gebieden de overzichtskaart die als bijlage 3 in dit afwegingskader is opgenomen). In vrijwel alle gebieden wordt er vanuit gegaan dat maximaal 20% van de totale oppervlakte per landschapstype mag worden benut als zonnepark. In deze optelling worden ook de eventuele zonneparken bij bedrijventerreinen en dorpen meegerekend.
Voor de maat van 20% wordt een uitzondering gemaakt voor de oude veldontginningsgronden rond de dorpen Pesse, Fluitenberg en Zwartschaap. Vanwege de maat en schaal van de oude veldontginningen, ligt de grens binnen die gebieden op maximaal 10% van de totale oppervlakte van het landschapstype zand oude veldontginningen dat mag worden gebruikt als zonnepark.
De realisatie van een zonnepark wordt ook als een kans gezien om het landschap
een impuls te geven. Daarom geldt als randvoorwaarde voor de realisatie van een
zonnepark in het landelijk gebied het volgende:
“Als een zonnepark vrij liggend in het landschap van Hoogeveen wordt gerealiseerd, moet er een blijvende landschappelijke impuls aan het gebied worden gegeven. Daarnaast geldt als randvoorwaarde dat het zonnepark geen afbreuk doet aan aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden (zoals vastgelegd in de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart) en aan aanwezige natuurwaarden. Voor de aanleg van een zonnepark vindt in elk geval geen grootschalige bomenkap plaats.”
Om een blijvende landschappelijke impuls te kunnen geven aan het landschap is in voorkomende gevallen een goede landschappelijke inpassing van groot belang. De manier waarop dat het best passend is, is afhankelijk van het landschapstype. Binnen de gemeente Hoogeveen zijn grofweg twee typen landschappen te onderscheiden die ieder een andere inpassing vragen.(…)"

Bijlage eisers

1. [naam], te [plaats], eisers sub 1.;
2. [naam], te [plaats], eiseres sub 2.;
3. [naam], te [plaats], eisers sub 3.;
4. [naam], te [plaats], eisers sub 4.;
5. [naam], te [plaats], eisers sub 5;
6. [naam], te [plaats], eisers sub 6;
7. [naam], te [plaats], eisers sub 7.;
8. [naam], te [plaats], eisers sub 8.;
9. [naam], te [plaats], eisers sub 9.;
10. [naam], te [plaats]
,eiser sub 10.;
11. [naam], te [plaats], eiser sub 11.;
12. [naam], te [plaats], eisers sub 12.;
13. [naam], te [plaats], eisers sub 13.;
14. [naam], te [plaats], eisers sub 14.;
15. [naam], te [plaats], eisers sub 15.;
16. [naam], te [plaats], eisers sub 16.;
17. [naam], te [plaats], eiser sub 17.;
18. [naam] te [plaats], eiser sub 18.;
19. [naam] te [plaats], eisers sub 19.;
20. [naam], te [plaats]
,eisers sub 20
.;
21. [naam], te [plaats], eisers sub 21;
22. [naam], te [plaats], eiseres sub 22.;
23. [naam], te [plaats], eiseres sub 23.;
24. [naam], te [plaats], eiseres sub 24.;
25. [naam], te [plaats], eiser sub 25.;
26. [naam], te [plaats], eiseres sub 26.;
27. [naam], te [plaats], eiser sub 27.;
28. [naam], te [plaats], eisers sub 28.;
29. [naam], te [plaats], eisers sub 29.;
30. [naam] te [plaats], eisers sub 30.;
31. [naam], te [plaats], eisers sub 31.;
32. [naam], te [plaats], eisers sub 32.;
33. [naam], te [plaats], eisers sub 33.;
34. [naam], te [plaats], eisers sub 34.;
35. [naam], te [plaats], eisers sub 35.;
36. [naam], te [plaats], eiseres sub 36.;
37. [naam], te [plaats], eisers sub 37.;
38. [naam], te [plaats], eisers sub 38.;
39. [naam], te [plaats], eiseres sub 39.;
40. [naam], te [plaats], eiseres sub 40.;
41. [naam], te [plaats], eisers sub 41.;
42. [naam], te [plaats], eisers sub 42.;
43. [naam], te [plaats], eisers sub 43.;
44. [naam], te [plaats], eisers sub 44.;
45. [naam], te [plaats], eisers sub 45.;
46. [naam], te [plaats], te [plaats], eiser sub 46.;
47. [naam] te [plaats], eisers sub 47.

Voetnoten

1.Alle afzonderlijke eisers zijn vermeld in een bijlage van deze uitspraak.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4264.
3.Vergelijk de uitspraak van de AbRvS, 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3580.
4.Vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1829.
5.Vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:958.
6.Vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3061.