ECLI:NL:RBNNE:2024:554

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
LEE 22/2876
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van mijnbouwschade en herstelkosten door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 februari 2024, in de zaak tussen eiser en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn schadevergoeding beoordeeld. Eiser had schadevergoeding aangevraagd voor verschillende schades aan zijn gebouwen, die volgens hem het gevolg waren van mijnbouwactiviteiten. Het IMG had eerder een bedrag van € 93.841,69 toegekend voor enkele schades, maar andere aanvragen waren afgewezen. Eiser voerde aan dat het IMG ten onrechte het bewijsvermoeden voor bepaalde schades had weerlegd en dat de herstelmethode en -kosten niet correct waren vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat het IMG onvoldoende bewijs heeft geleverd om het bewijsvermoeden voor de schades 21, 47, 48, 206 en 240 te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de schade aan de gebouwen van eiser niet uitsluitend het gevolg is van andere oorzaken dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. De rechtbank vernietigt het besluit van het IMG voor de herstelmethode en -kosten van enkele schades en kent een aanvullende vergoeding van € 2.640,38 toe aan eiser. Tevens wordt het IMG veroordeeld tot betaling van € 4.256,52 aan proceskosten aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het IMG om zorgvuldig om te gaan met bewijsvoering en herstelmethoden in schadeclaims gerelateerd aan mijnbouwschade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. de Groot),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het IMG

(gemachtigde: mr. A.G. Sol).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Het IMG heeft met het besluit van 11 november 2020 voor verschillende schades een bedrag aan schadevergoeding aan eiser toegekend. Voor de andere schades is de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 juni 2022 op het bezwaar van eiser heeft het IMG een aanvullend bedrag toegekend.
1.2.
Bij het beroep is een aanvullende memo van 22 februari 2023 van Vergnes Expertise BV overgelegd. Op 17 mei 2023 zijn er aanvullende gronden ingediend.
1.3.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 21 december 2023. Bij het verweerschrift is een deskundigenbericht van R. Lubbers van schade-expertisebureau 10BE gevoegd.
1.4.
Op 8 januari 2024 heeft eiser aanvullende gronden ingediend met een aanvullende memo van Vergnes van 5 januari 2024.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser, P.J. Vrieling, deskundige van Vergnes, de gemachtigde van het IMG en R. Lubbers, deskundige van 10BE.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtsvoorgangers van eiser hebben op 23 februari 2018 schade gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) voor de gebouwen aan de [adres], [postcode], te [woonplaats]. Het betreft een laat negentiende-eeuws boerderij, waarvan het woonhuis en een deel van een schuurgevel dateren uit 1961 alsmede een ligboxenstal uit circa 1980. Eiser (eigenaar sinds maart 2018) gebruikt de gebouwen als tweede bedrijfslocatie.
2.1.
De rechtsvoorganger van het IMG, de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), heeft de werkzaamheden van het CVW overgenomen zodat op
5 maart 2020 deskundige S. Haverkort van deskundigenbureau 10BE in opdracht van de TCMG de schade heeft opgenomen.
2.2.
Deskundige Haverkort heeft 259 schades opgenomen en beoordeeld in het door hem op 16 april 2020 opgeleverde adviesrapport.
2.3.
Eiser heeft een zienswijze ingediend. Het IMG heeft naar aanleiding van de zienswijze nader advies gevraagd aan Haverkort. Op 14 oktober 2020 heeft hij een herzien adviesrapport opgeleverd. Met het besluit van 11 november 2020 heeft het IMG een bedrag, zoals in het herziene adviesrapport geadviseerd, van in totaal € 93.841,69 toegekend.
2.4.
In de bezwaarfase heeft eiser een contra-expertiserapport van Vergnes Expertise B.V. (Vergens) van 3 februari 2021 aangeleverd.
2.5.
Het IMG heeft de Bezwaaradviescommissie van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (de bezwaaradviescommissie) om advies gevraagd. De bezwaaradviescommissie heeft deskundig B. Kaijser van 10BE gevraagd nader advies uit te brengen. Het advies van Kaijser is in een Addendum Bezwaar van 5 augustus 2021 opgeleverd.
2.6.
Onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie heeft het IMG het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een aanvullende vergoeding van € 1.488,46 toegekend. In totaal is (inclusief bijkomende kosten en rente) € 95.330,15 toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht tot het oordeel is gekomen dat het bewijsvermoeden voor verschillende schades is weerlegd en voor deze schades terecht geen schadevergoeding is toegekend en of voor andere schades de herstelmethode geschikt is voor herstel. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bewijsvermoeden
5. Eiser stelt dat het IMG voor de schades 21, 47, 48, 206 en 240 ten onrechte het bewijsvermoeden weerlegd heeft geacht en daarom ten onterechte geen schadevergoeding heeft toegekend voor deze schades. Daarbij voert eiser aan dat het IMG onterecht het geactualiseerde beoordelingskader hanteert.
Schade 21
6. Schade 21 betreft een verticale naad tussen het kozijn van de garagedeur en het metselwerk van de gevel. Het geveldeel waar de schade zich in bevindt is van 1961, dit geveldeel sluit aan op een geveldeel uit 1900. Partijen zijn het er over eens dat deze naad is ontstaan door verzakking. Het IMG stelt dat deze verzakking is ontstaan door ongelijke zetting en inklinking van de ondergrond, klei, door onder andere de droge zomers van 2018 en 2019. In het verweerschrift is het zettingsverschil nader toegelicht. Er wordt aangegeven dat de fundering gelijk is, maar dat de muur een grotere druk (meer gewicht) uitoefent op de fundering dan het deel waar de deur zit. De muur drukt dus meer op de ondergrond/fundering dan de deuropening waardoor een wigvormige naad tussen kozijn en muur ontstaat. Daarnaast speelt de verbouwing van 1961 een rol bij verandering in de druk op de ondergrond. Verder kan de schade niet zijn verergerd door de op locatie opgetreden trillingen. Volgens de notitie van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts van
16 december 2020 ‘over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen’ (notitie Van Staalduinen en Everts) is er voor de ondergrond aanwezig op locatie minimaal een trilling van 40 mm/s met een overschrijdingskans van 1% nodig voordat de schade door deze trillingen zou kunnen ontstaan. Bij de woning van eiser is een maximale trilling van 8,86 mm/s met een overschrijdingskans van 1% opgetreden. Het is dus uiterst onwaarschijnlijk dat deze schade is ontstaan of verergerd door de trillingen door bevingen uit het Groninger gasveld.
6.1.
Eiser meent dat de door het IMG genoemde oorzaak niet de oorzaak van de schade kan zijn omdat de fundering overal hetzelfde is en evenveel wordt belast, daarbij is er geen onderzoek gedaan naar de fundering. Ook is er geen grondonderzoek gedaan waaruit blijkt dat er sprake is van inklinking en dat de droge zomers van 2018 en 2019 invloed hebben gehad op de schade. Daarbij klinkt kleigrond in bij droogte, maar zet ook weer uit als het weer nat wordt. Het gaat hier om een gevoelig gebouw waarvoor een trilling van 5,00 mm/s met een overschrijdingskans van 1% voldoende is voor schade, deze grenswaarde is meermaals overschreden. Eiser meent dat de notitie van Van Staalduinen en Everts niet op dezelfde zorgvuldige manier tot stand is gekomen als het advies van het Panel van Deskundigen van 22 januari 2019 (Paneladvies). Om die reden mag volgens eiser de notitie van Van Staalduinen en Everts niet meegenomen worden in de beoordeling.
6.2.
Het IMG gaat bij zettingsschade uit van het advies dat is gegeven in het de notitie van Van Staalduinen en Everts. Daarbij is - kort samengevat - door deskundigen Van Staalduinen en Everts aangegeven dat, in overeenstemming met het Paneladvies, in alle gevallen een andere uitsluitende oorzaak voor het ontstaan van de schade dient te worden aangetoond. Dit geldt ook in geval de trillingssnelheid geringer is dan de in de notitie geformuleerde grenzen.
6.3.
Dit betekent dat de door het IMG ingeschakelde deskundigen ook bij zettingen eerst toetsen of zij met een voldoende mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan en dienen aan te geven waardoor de schade dan wel is ontstaan. De rechtbank is, in lijn met de Afdeling, van oordeel dat er geen grond ligt voor het oordeel dat het IMG het geactualiseerde beoordelingskader niet mag hanteren voor de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden. [1] Er dient immers altijd bezien te worden of er evident en uitsluitend andere oorzaak van de schade is dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten.
6.4.
De vraag die voorligt is of er een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen voor het ontstaan van deze schade. De rechtbank neemt in aanmerking dat het IMG zich niet op het standpunt stelt dat droogte de enige oorzaak van de verzakkingsschade is. Het gaat om autonome ongelijke zettingen die zijn opgetreden onder invloed van wisselende belasting van de verschillende geveldelen, in combinatie met inklinking van de ondergrond door sterk variërende grondwaterstanden. De droge zomers van 2018 en 2019 kunnen een aanvullende (versnelde) werking hebben gehad op het ontstaan van het schadebeeld. Ook de ingrijpende verbouwing van 1961 kan van invloed zijn geweest. Lubbers heeft in zijn nader advies in beroep een nadere toelichting gegeven over de schadeoorzaak en heeft geconcludeerd dat er sprake is van verschilzettingen in de ondergrond, waardoor schade is ontstaan. Ter zitting is toegelicht dat kleigrond krimpt en uitzet, maar nooit helemaal terug vormt naar de oude situatie. Door middel van berekeningen heeft Lubbers de verschilzetting in beeld gebracht. Het IMG heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat het optreden van schade ten gevolge van de ongelijke zettingen niet is veroorzaakt door trillingen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het IMG met de uitgebrachte deskundigenadviezen, in beroep aangevuld met de toelichting van Lubbers, in voldoende mate een andere uitsluitende oorzaak aangewezen voor het ontstaan van de verzakkingsschade, waarmee het bewijsvermoeden is weerlegd. De rechtbank ziet in de bevindingen van Vrieling die eiser daar tegenover heeft gesteld, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de deskundigenadviezen waarop het IMG zijn besluitvorming heeft gebaseerd onjuist zouden zijn of dat aan die adviezen getwijfeld moet worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Schade 47 en 48 (schuur 2) en schade 206 en 240 (ligboxenstal)
7. Deze schades betreffen wijkende geveldelen en scheurvorming in het metselwerk van de schuur en ligboxenstal. Het IMG stelt dat door meerdere deskundigen, Haverkort, Kaijser en Lubbers, voldoende is onderbouwd dat deze schades een uitsluitend andere oorzaak hebben. Deze schade, de deformatie, is ontstaan door langdurige (mechanische)druk van binnenuit. Waar de druk door is ontstaan is aan de schade niet te zien. Het kan zijn dat er koeien tegen de muur hebben gedrukt of bijvoorbeeld strobalen, een tractor of vorkheftruc tegen de muur is gekomen. Het betreft in ieder geval schade veroorzaakt door een horizontale kracht van binnenuit. Ook is bij schade 47 en 48 zichtbaar, door onder andere de alggroei op de muur, dat door verschillende weersomstandigheden en vocht de muur poreus en kwetsbaar is geworden waardoor de gevel nog meer is aangetast. Daarnaast speelt het feit dat de schuur is gebouwd op kleigrond een rol. Ook dat de dakbedekking van de schuur is vervangen waardoor de kapconstructie onder het gewicht zakt is relevant voor het ontstaan van schade 47 en 48. De schuur heeft een sporenkap en door de zetting zakt de kapconstructie waardoor de sporen de gevels horizontaal naar buiten drukken. Voor schade 206 en 240 speelt mechanische druk vanuit de spleetroosters een rol bij het ontstaan van de schade. Een combinatie van de genoemde oorzaken heeft deze schades tot gevolg. Deze schades passen niet bij het beeld van schade die ontstaat door trillingen door aardbevingen en is dan ook in zijn aard geen bevingsschade.
7.1.
Eiser voert aan dat er al geruime tijd geen koeien meer in de schuur aanwezig zijn geweest. Daarbij is er aan de binnenzijde van de muur een hek geplaatst waardoor de koeien niet tegen de muur zouden kunnen drukken. Ook is er in de schuur geen tractor of vorkheftruck binnen geweest en is er geen vocht aanwezig. Dat de schuur is gebouwd op kleigrond maakt niet uit voor deze schade. Kleigrond klinkt in, maar zet ook weer uit wanneer de grond weer nat wordt, dit veroorzaakt niet deze schade. Er is hier sprake van een gevoelig gebouw, om die reden is een trilling van 5 mm/s met een overschrijdingskans van 1% voldoende om schade te veroorzaken, deze grenswaarde is meermaals overschreden. Er is geen andere uitsluitende oorzaak aangewezen en de invloed van bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten op deze schade is dan ook niet uit te sluiten. De schade moet worden vergoed.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het IMG aan de hand van de adviezen van de ingeschakelde deskundigen met de combinatie van factoren een evident en aantoonbaar uitsluitende andere oorzaak dan bodembeweging door mijnbouwactiviteiten voor schades 47, 48, 206 en 240 heeft aangewezen. De andere uitsluitende oorzaak betreft mechanische druk van binnenuit. Dat eiser aangeeft dat de door het IMG genoemde voorbeelden niet kloppen maakt dit niet anders. Ook hetgeen eiser voor het overige aanvoert is onvoldoende om te twijfelen aan de rapporten van de door het IMG ingeschakelde deskundigen. Het IMG heeft zijn besluit dan ook voor deze schades mogen baseren op de adviesrapporten van de deskundigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Herstelmethode
8. Eiser voert verder aan dat voor verschillende schades een onjuiste herstelmethode is gehanteerd waardoor het gecalculeerde bedrag voor herstel van de schade niet toereikend is. Het IMG heeft een nadere toelichting gegeven en voor enkele schades geconcludeerd dat er een te laag bedrag is toegekend. Eiser kan zich vinden in de nadere toelichting voor wat betreft schade 33 (extra bedrag € 1.002,27), schade 53 (extra bedrag € 567,95) en 66 (nadere toelichting). De herstelmethode voor de schades 23, 25, 26, 36, 146, 160, 161 en 162 is nog in geschil.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van herstelmethode en -kosten, omdat het IMG erkent dat het bestreden besluit wat betreft de herstelmethode en bijbehorende kosten voor schade 23, 25, 26, 33, 36 en 53 onjuist is. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit, voor zover het besluit ziet op deze schades, vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Schade 23, 25, 26, 36, 160, 161 en 162 (scheurvorming in de voegen van het metselwerk)
9. Het IMG heeft in het verweerschrift vastgesteld dat voor de schades 23, 25, 26 en 36 een onjuist bedrag is toegekend. Deze schades betreffen scheurvorming in de voegen van het metselwerk. Om de schade correct te herstellen is het niet nodig dat de muur (deels) opnieuw wordt opgebouwd, maar de juiste mortel dient wel te worden gebruikt voor het dichtzetten van de scheuren. Eerder is normaal cementmortel geadviseerd. Voor deugdelijk herstel is kalk injectiemortel nodig. Voor de schades 23, 25 en 26 dient per schade een bedrag van € 305,76 extra en voor schade 36 een bedrag van € 152,88 extra, te worden toegekend. Schades 160, 161 en 162 bevinden zich aan de binnenkant van schade 24 en 25. Voor zowel de schade aan de binnenkant als aan de buitenkant geldt dat deze kunnen worden hersteld door plaatslijk herstel, het opnieuw opmetselen van een deel van de muur is niet nodig. Voor deze schades was in de calculatie al uitgegaan van de juiste herstelwijze (herstel stucwerk).
9.1.
Eiser is het niet eens met de herstelmethode die het IMG adviseert. Eiser meent dat deze schades, net als schade 22, enkel hersteld kunnen worden door het deel van de muur waar de scheurvorming zich bevindt opnieuw op te bouwen. Voor deze methode dient dan ook een calculatie te worden gemaakt en dit bedrag dient te worden toegekend. De aanvullende vergoeding voor het gebruik van kalk injectiemortel is niet voldoende.
9.2.
Voor zover eiser betoogt dat de geadviseerde aangepaste herstelmethode voor deze schades onjuist is en de daarvoor toegekende schadevergoeding ontoereikend, overweegt de rechtbank het volgende.
9.3.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. Het IMG begroot de ontstane schade aan de hand van de kosten die eiser zou moeten maken om de schade te herstellen om uit te komen in een toestand die minimaal gelijkwaardig is aan de toestand waarin het pand zich bevond voordat deze werd beschadigd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een calculatiemodel.
9.4.
In het aanvullende rapport bij het verweerschrift en tijdens de zitting is nader toegelicht dat het dichtzetten van de scheuren (23, 25, 26 en 36) met kalk injectiemortel de scheuren hersteld en de constructie weer op peil brengt. Omdat het om scheurvorming in het voegwerk, dus tussen de stenen, gaat heeft het vervangen van de stenen geen toegevoegde waarde. Het voegwerk herstellen kan juist heel goed zonder de stenen te vervangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te concluderen dat de geadviseerde herstelmethode niet leidt tot een deugdelijk en voldoende genoegzaam herstel van de vastgestelde schades. Dat eiser stelt dat voor de forsere schade 22 wel is geadviseerd een deel van de muur opnieuw op te metselen maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met het bestreden besluit voor schade 160, 161 en 162 een juist herstelbedrag is toegekend en dat het IMG voor schade 23, 25, 26 en 36 een aanvullende vergoeding van € 1.070,16 inclusief wettelijke rente aan eiser dient te vergoeden.
Schade 146 (scheuren in de tegels van de toilet)
10. Voor schade 146 is een vergoeding toegekend van € 738,82 voor het herstellen van vijf tegels door middel van spotrepair. Eiser meent dat er zes tegels gescheurd zijn en dat daarom spotrepair geen geëigende herstelmethode is. Voor het vervangen van de tegels is eveneens een calculatie opgesteld door het IMG. Vervangen van de tegels kost € 161,72, het toegekende bedrag is dan ook toereikend voor herstel van de schade, meent het IMG. Eiser stelt echter dat niet enkel de gescheurde tegels vergoed moeten worden, maar het betegelen van het gehele toilet vergoed dient te worden nu de tegels niet meer leverbaar zijn.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de in het dossier aanwezige stukken, de schade aanwezig is in vijf tegels. In dat geval is spotrepair volgens de deskundigen een passende herstelwijze. Daarbij is een vergoeding toegekend voor het volledig vervangen van de tegels van de naastgelegen badkamer met dezelfde tegels als het toilet. In de badkamer zijn slechts enkele tegels gescheurd. Mocht eiser de tegels in het toilet wel willen vervangen dan is dit mogelijk met de uit de badkamer afkomstige tegels. De deskundige heeft ter zitting toegelicht dat, nu het slechts om enkele tegels gaat, er bij het verwijderen van de tegels uit de badkamer voldoende tegels heel blijven om deze nogmaals te gebruiken. In beide gevallen is het toegekende bedrag toereikend voor herstel. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het besluit ziet op de herstelmethode en -kosten van de schades 23, 25, 26, 33, 36 en 53.
11.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het IMG voor genoemde schades een aanvullende vergoeding dient toe te kennen van € 2.640,38.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het IMG het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het IMG moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 4.256,52. Dit bedrag bestaat uit € 2.506,52 voor deskundigenkosten en € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juni 2022 voor zover daarin is beslist over de herstelmethode en - kosten van schade 23, 25, 26, 33, 36 en 53;
- bepaalt dat het IMG een aanvullende vergoeding toekent aan eiser voor de schades 23, 25, 26, 33, 36 en 53 van (€ 1002,27 + € 567,95 + € 1070,16 =) € 2.640,38 inclusief wettelijke rente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het IMG het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het IMG tot betaling van € 4.256,52 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2023:2063, r.o. 88.