ECLI:NL:RBNNE:2024:553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
18.108294.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarig kind wegens onvoldoende bewijs

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig kind. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer en het onderzoek vond plaats op 9 februari 2024.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het minderjarige kind, dat als slachtoffer werd aangeduid, niet betrouwbaar genoeg was om als bewijs te dienen. De rechtbank wees op de omstandigheden waaronder de verklaring tot stand was gekomen, waaronder sturende vragen van de moeder van het kind. Daarnaast werd de verklaring van het kind niet ondersteund door ander onafhankelijk bewijs, wat essentieel is in zedenzaken waar vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende feiten.

De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, en de verdediging steunde dit standpunt. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende steunbewijs was om de verklaring van het kind te onderbouwen, en dat de verklaringen van de moeder en andere betrokkenen niet als steunbewijs konden dienen, omdat deze herleidbaar waren tot het kind zelf. Gezien deze overwegingen verklaarde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen, en sprak hem vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/108294-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1976 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 februari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 14 januari 2022 te [plaats] , meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboorte datum] 2014, door,
-te wrijven over de blote vagina van die [slachtoffer] en/of
-te drukken op de blote vagina van die [slachtoffer] en/of
-de blote vagina van die [slachtoffer] te betasten

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich vaak door het gegeven dat er maar twee personen aanwezig zijn als er seksuele handelingen verricht worden: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Veelal is het dan ook nog zo dat de (belastende) verklaring van aangever lijnrecht tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte staat. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet.
In de wet is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals een aangifte. Voor een bewezenverklaring moet dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangever. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring van aangever voldoende wettig bewijs opleveren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar om tot bewijs te kunnen dienen, gelet op de omstandigheden waaronder deze tot stand is gekomen. Uit de aangifte van de moeder van [slachtoffer] volgt dat zij [slachtoffer] ieder half jaar heeft gevraagd of verdachte aan haar zit. Verder volgt uit het proces-verbaal van de beschrijving van de video-opname van het gesprek tussen [slachtoffer] en haar moeder waarin [slachtoffer] zegt dat haar vader aan haar plasser zit, dat moeder sturende vragen stelt aan [slachtoffer] . De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat moeder de verklaringen van [slachtoffer] heeft beïnvloed. Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] over ontucht in het bijzijn van haar oma uitdrukkelijk door de oma van [slachtoffer] weersproken.
Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende ondersteund door onafhankelijk ander bewijs. Zo kunnen de verklaringen van de moeder van [slachtoffer] , het door haar opgenomen gesprek met [slachtoffer] en de verklaring van halfzus [naam] niet als steunbewijs dienen, omdat deze zijn te herleiden tot één bron, te weten [slachtoffer] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van der Werff, voorzitter, mr. H. Brouwer en mr. M. Lok, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2024.
Mr. L.M. Jongman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.