ECLI:NL:RBNNE:2024:5270

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
18-141800-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens confrontatie tussen verdachte en slachtoffer

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 23 april 2024, waarbij de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, deze met een mes in de buik heeft gestoken. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, ontkende opzet en stelde dat hij het mes niet wilde gebruiken. Het Openbaar Ministerie eiste een veroordeling op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig was en dat de verdachte opzettelijk handelde door het mes te gebruiken. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, ondanks het ontbreken van een letselrapportage. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 365 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, in totaal 18.144,62 euro, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.141800.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] met een
mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in de buik en/of zij, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snij- en/of steekwond in de buik en/of darm, althans het lichaam, heeft toegebracht door voorgenoemde [slachtoffer] met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in de buik en/of zij, althans het lichaam, te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, in de buik en/of zij, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het feit is te bewijzen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Ook zonder letselinterpretatie kan worden vastgesteld dat het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm was gericht op het doden van aangever. Verdachte heeft aangever met een mes in de buik gestoken, met zodanige kracht dat de darm daarbij werd geperforeerd. Met het steken met een mes in iemands buik kan dodelijk letsel worden toegebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte wilde het mes niet betrekken bij de confrontatie met aangever. Hij wilde het mes aan zijn vader geven, maar toen dat door de confrontatie met aangever werd belet heeft hij - tevergeefs - geprobeerd het mes van zich af te gooien. Hij wilde aangever vervolgens alleen met zijn hand slaan en was ervan overtuigd dat hij het mes niet meer in zijn handen had. Hij had dan ook geen opzet op een poging tot doodslag of (poging tot) zware mishandeling.
Subsidiair dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Nu een letselrapportage ontbreekt, kan niet worden vastgesteld of het door verdachte aan aangever toegebrachte
letsel potentieel dodelijk was.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 april 2024, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R024070 d.d. 24 juni 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn auto parkeerde op de oprit van zijn vader. Ik parkeerde mijn auto achter de auto van [verdachte]. Ik stapte uit en ik merkte dat [verdachte] mij eerst duwde tegen mijn auto aan. Kort daarna stak [verdachte] mij in mijn rechterzij. Ik voelde direct pijn en ik zag dat ik behoorlijk aan het bloeden was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 30 april 2024, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 14 ) Ik zag in een oogwenk dat [verdachte] met zijn rechterhand naar zijn rechter broekzak ging, ik zag dat hij een mes uit zijn broekzak haalde. Vervolgens zag ik dat [verdachte] een stekende beweging maakte met zijn rechterhand alwaar hij het mes in vast hield. Dit steken ging met veel kracht gepaard.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2024, opgenomen op pagina 27 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op woensdag 24-04-2024 te 08.15 uur had ik, verbalisant, telefonisch contact met [naam], de moeder van slachtoffer [slachtoffer]. Ik hoorde dat [naam] verklaarde:
  • dat het slachtoffer op de avond van 23-04-24 nog was geopereerd omdat er nog vocht in zijn buikholte zat;
  • dat bij de operatie een gaatje in de buikwand en darm was gevonden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2023, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
(p. 11) Hierna stapten we (de rechtbank begrijpt: de getuige en aangever) uit en ontstond er een soort woordenwisseling. Al vrij snel pakte [verdachte] [slachtoffer] stevig vast met twee handen bij zijn borst. [slachtoffer] drukte [verdachte] hierop weg. Ik zag dat [verdachte] iets uit zijn jas dan wel broekzak pakte en een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer].
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2024, opgenomen op pagina 51 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam]:
Na de eerste klap zag ik dat [slachtoffer] bij zijn kraag pakte en duwde. Ik zag dat [slachtoffer] met zijn rechterhand een soort van zwaaiende beweging maakte.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair

De rechtbank gaat op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en overige dossierstukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 april 2024 ontstond er via een chatgesprek onenigheid tussen aangever en verdachte over geld dat verdachte aangever nog verschuldigd zou zijn, maar wat verdachte hem niet meer wilde betalen (p. 33
e.v.). Aangever is daarop met een vriend, getuige [naam] , met de auto naar de woning van de vader van verdachte gereden om het geld toch van verdachte te verkrijgen. Verdachte was daar niet aanwezig. Vader heeft verdachte telefonisch van het bezoek op de hoogte gesteld. Aangever ziet op enig moment verdachte in zijn auto rijden en is vervolgens achter verdachte aangereden naar de woning van de vader van verdachte. Verdachte heeft zijn auto op de oprit geparkeerd en aangever heeft zijn auto daarachter op de stoep geparkeerd. Direct na het uitstappen van verdachte en aangever ontstond tussen hen beiden een confrontatie, waarbij verdachte aangever met een mes in de buik heeft geraakt.
Over de toedracht van het steekincident lopen de verklaringen van verdachte en aangever uiteen. De rechtbank dient te beoordelen aan welke verklaring de meeste waarde toekomt.
Aangever heeft verklaard dat verdachte zich gelijk na het uitstappen uit de auto agressief gedroeg. Verdachte heeft aangever vervolgens met beide handen ter hoogte van zijn borst vastgepakt en hem met kracht tegen zijn auto aangedrukt. Verdachte haalde toen met zijn rechterhand een mes uit zijn rechter broekzak en maakte met veel kracht een stekende beweging met zijn rechterhand, waarop aangever een pijnscheut door zijn rechterzij voelde trekken, aldus aangever.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes al langere tijd in de auto had liggen en het op moment dat hij zijn auto op de oprit parkeerde aan zijn vader wilde geven. Hij heeft ook bij de politie verklaard van het mes af te willen “omdat hij bang was voor escalatie, want als hij boos werd, werd het hem zwart voor de ogen en wist hij niet wat hij zou doen. Hij wilde voor de ruzie dat mes weghebben” (p. 78). Hij had het ingeklapte mes in zijn hand toen hij op de oprit van de woning van zijn vader uit de auto stapte. Echter, voordat hij zijn vader kon bereiken had aangever hem al de weg versperd. Verdachte had de hand waarin hij het mes vast had naar achteren gezwaaid met de bedoeling het mes te laten vallen.
Toen hij aangever weg wilde duwen bleek pas dat hij het mes nog in zijn hand had en dat per ongeluk was uitgeklapt. Zodoende heeft hij aangever onbedoeld met het mes geraakt, aldus verdachte.
De rechtbank overweegt dat zij de verklaring van aangever geloofwaardig acht. De aangifte is authentiek en wordt op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam] en [naam]. [naam] heeft verklaard dat verdachte aangever stevig vast had en dat verdachte iets uit zijn jas dan wel broekzak pakte en een stekende beweging maakte in de richting van aangever. [naam] heeft verklaard dat verdachte aangever bij zijn kraag pakte en duwde en dat zij zag dat verdachte met zijn rechterhand een soort van zwaaiende beweging maakte.
De waarnemingen van deze getuigen passen bij hetgeen aangever heeft verklaard.
De lezing van verdachte acht de rechtbank daarentegen volstrekt ongeloofwaardig.
Dat verdachte voor het meenemen van het mes uit de auto nobele motieven had ligt geenszins voor de hand, nu verdachte dit heeft gedaan uitgerekend op het moment dat hij een escalatie met het mes vreesde. Ook gelooft de rechtbank niet dat verdachte zich ten tijde van zijn armbeweging richting de buik van aangever niet bewust is geweest van het mes, alleen al omdat voor het openklappen van het mes een actieve handeling is vereist, te weten het indrukken van een pinnetje.1
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte het mes bewust heeft meegenomen uit de auto en dat hij het ook bewust en met kracht heeft ingezet bij de aanval op aangever.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dat steken zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid, dus verdachte moet dat hebben geweten, dat het steken met een mes in de zij of buik een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept. In dat gebied van het lichaam bevinden zich immers slagaders en organen die belangrijk zijn voor de levensfunctie van het lichaam.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich aan een poging tot doodslag schuldig heeft gemaakt. Het ontbreken van een letselrapportage zoals door de raadsvrouw is aangevoerd staat een bewezenverklaring voor dit feit niet in de weg.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe heeft de raadsvrouw - samengevat het volgende aangevoerd.
De reeks aan gebeurtenissen die er die dag aan het steekincident vooraf zijn gegaan, beginnend bij het chatgesprek tussen verdachte en aangever en eindigend op de oprit bij de woning van de vader van verdachte, hebben verdachte veel angst aangejaagd.
De klap die aangever als eerste aan verdachte uitdeelde, kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaraan verdachte zich niet aan hoefde te onttrekken, voor zover dat al mogelijk was geweest.
Wanneer wordt vastgesteld dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het slaan met het mes, dan zit er in het dossier informatie op basis waarvan het lijkt dat bij verdachte een hevige gemoedsbeweging aanwezig was op het moment van slaan in de vorm van angst. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dan wel noodweerexces moet worden afgewezen, nu verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken door in de auto te blijven zitten. Mogelijk is er over en weer geduwd, maar verdachte heeft als eerste geslagen.
Het gebruik van een mes is deze situatie was buitenproportioneel.
Oordeel van de rechtbank
Voor noodweer en noodweerexces is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank de door verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde toedracht niet aannemelijk geworden zodat de feitelijke grondslag voor het aannemen van een noodweer- dan wel noodweerexcessituatie ontbreekt.
Het beroep op noodweer dan wel noodweerexces wordt daarom afgewezen.
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: Poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het volwassenenstrafrecht ter zake van primaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie volgt de reclassering niet in haar advies om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte is 21 jaar en zit daarmee aan de bovengrens van de bandbreedte waarbinnen het adolescentenstrafrecht kan worden toegepast. De reclassering heeft de vermeende licht verstandelijke beperking van verdachte onvoldoende onderbouwd. Ook het advies om verdachte door de volwassenenreclassering te laten begeleiden geeft aan dat de reclassering zelf ook niet zwaar tilt aan het pedagogische effect van het toezicht. De proces-houding van verdachte, waaruit blijkt dat hij nauwelijks verantwoordelijkheid voor zijn daad neemt, pleit ook voor toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verdachte kon zich tijdens het voorarrest in de gevangenis niet staande houden. Hij woont nog thuis en draait daar nog volledig in het gezin mee. Hij belt zijn vader als hij in de problemen zit. Hij kan de risicos
en gevolgen van zijn handelen nog niet goed overzien wat past bij een ongerijpt brein. Ook is hij pedagogisch nog beïnvloedbaar, wat blijkt uit de gesprekken die hij heeft bij de AFPN en wat dat allemaal bij hem losmaakt.
De raadsvrouw pleit voor de oplegging van een jeugddetentie met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest. Aan een voorwaardelijk deel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden verbonden.
Daarnaast zou kunnen worden volstaan met de oplegging van een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 17 september 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 september 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor een gaatje in zijn buikwand en darm opgelopen waardoor een chirurgische ingreep nodig was.
Het slachtoffer heeft op zijn buik een ontsierend litteken opgelopen waardoor hij dagelijks geconfronteerd wordt met hetgeen hem is overkomen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Daarnaast kunnen slachtoffers van dergelijk geweld daarvan langere tijd psychisch nadelige gevolgen ondervinden, hetgeen ook voor het slachtoffer geldt, zo is uit de slachtofferverklaring die namens hem ter terechtzitting is voorgelezen gebleken. Het slachtoffer is in de ziektewet beland, is nog steeds niet aan het werk, heeft zijn opleiding moeten opschorten en kampt nog dagelijks met de negatieve psychische gevolgen van het feit.
Het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een vrijheidsstraf van langere duur.
Toepassing jeugdstrafrecht
In het rapport van de reclassering wordt het recidiverisico als laag ingeschat. De reclassering adviseert, nadat zij overleg met de Raad voor de Kinderbescherming heeft gehad, toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte heeft vermoedelijk beperkte verstandelijke vermogens en kan de gevolgen van zijn handelen onvoldoende inschatten. Hij is deels nog afhankelijk van zorg van zijn ouders en er zijn mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding, al dan niet door ouders. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, ambulante behandeling en een contact verbod. Toezicht en begeleiding dienen daarbij plaats te vinden vanuit de volwassenenreclassering, op basis van de JongVolwassenen-methodiek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Ten aanzien van een jongvolwassene die de leeftijd van 18 jaar maar nog niet die van 23 jaar heeft bereikt, kan de rechtbank besluiten het jeugdstrafrecht toe te
passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan. Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit 21 jaar oud. Het standpunt van de officier van justitie dat verdachte met zijn leeftijd aan de bovengrens van het adolescentenstrafrecht zit, wat een (extra) reden zou zijn om hem volgens het volwassenenstrafrecht te veroordelen, is voor de rechtbank niet te volgen. Verdachte bevindt zich immers zo ongeveer in het midden van bandbreedte waarbinnen het adolescentenstrafrecht kan worden toegepast.
Gelet op voornoemd reclasseringsrapport en hetgeen verder uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting over verdachte is gebleken, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen. Hetgeen de officier van justitie voor het overige op dit punt heeft aangevoerd kan de rechtbank niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht staan, naast vergelding en genoegdoening voor een slachtoffer, ook de belangen van de -in dit geval- jongvolwassen verdachte centraal bij de afweging welke straf aan de verdachte moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Hoewel de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke detentie rechtvaardigt, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Het is de rechtbank ambtshalve bekend, dat jeugddetentie bij jongvolwassenen veelvuldig in een gewone penitentiaire inrichting ten uitvoer wordt gelegd. Oorzaak ligt in de lange wachttijden bij de justitiële jeugdinrichtingen. Het gevolg hiervan is dat het pedagogisch karakter van de straf in het geding komt. Verdachte heeft, ondanks het advies van de reclassering en de Rechter- Commissaris, zijn voorarrest niet doorgebracht in een JJI maar in een huis van bewaring. Uit de rapporten blijkt dat dit een enorme impact op hem heeft gehad en dat hij zich daar erg onveilig heeft gevoeld. Gelet op de huidige stand van zaken in het penitentiair wezen en de aanzienlijke kans dat verdachte opnieuw aan een dergelijk regime wordt blootgesteld, zal de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf achterwege laten.
De rechtbank zal dan ook volstaan met een onvoorwaardelijk jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling en een contact verbod, zoals in het dictum nader uitgewerkt.
De rechtbank zal daarnaast een taakstraf van maximale duur opleggen, te weten van 200 uur.

Beslag

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een klapmes, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met dit voorwerp is begaan en deze toebehoort aan verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 21.016,74 ter vergoeding van materiële schade en
7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor wat betreft de immateriële schade. Voor wat de betreft de materiële schade dient de vordering te worden toegewezen voor wat betreft de posten, reis- en parkeerkosten UMCG, kleding en de reeds opgelopen studievertraging. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
De benadeelde partij dient voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van 5.000,00 à 6.000,00.
Voor wat betreft de materiële schade kan de vordering worden toegewezen voor wat betreft de posten, reis- en parkeerkosten UMCG en de reeds opgelopen studievertraging. De benadeelde partij dient voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
Materiële schade
De vordering is met betrekking tot de posten reis- en parkeerkosten UMCG en huidige studievertraging niet betwist en zal daarom voor die bedragen worden toegewezen. De rechtbank acht daarnaast ook de posten kleding en telefoon voor toewijzing vatbaar. Dit leidt tot toewijzing van de volgende bedragen:
  • huidige studievertraging: 10.137,50
  • reiskosten UMCG: (4 x 66 km = 264 km x 0.33) = 87,12
  • parkeerkosten UMCG: (4 x 5,00) = 20,00
  • kleding: 250,00
  • telefoon:
Subtotaal: 10.644,62
De rechtbank zal de vordering voor zover deze ziet op toekomstige studievertraging niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank beschikt op dit onderdeel van de vordering over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom op dit onderdeel niet- ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De vordering is op dit punt niet betwist tot een bedrag van 5.000,00 à 6.000,00, maar de rechtbank ziet reden om het gehele bedrag van 7.500,00 toe te wijzen. Hierbij is gelet op de toelichting die de benadeelde partij in het schade-onderbouwingsformulier heeft gegeven. De benadeelde partij heeft ernstig fysiek letsel opgelopen waaraan hij een ontsierend litteken op zijn buik heeft overgehouden. Daarnaast kamt hij met psychische problemen en is daardoor nog steeds niet in staat om te werken en om zijn opleiding voort te zetten. De rechtbank acht een schadebedrag van 7.500,00 alleszins redelijk.
Eén en ander resulteert in de toewijzing van een bedrag van 18.144,62 ( 10.644,62 + 7.500,00).
Het totale toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 365 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot 348 dagen,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich zal blijven houden aan de reeds lopende afspraken die hij heeft met de reclassering en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich zal laten behandelen door de AFPN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart, maar zal zich na veroordeling ook richten op delictsscenario en de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met aangever [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [plaats], wonende aan de [adres], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclasseringsinstelling, Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen klapmes.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 18.144,62 (zegge: achttienduizend en honderd en vierenveertig euro en tweeënzestig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 18.144,62 (zegge: achttienduizend en honderd en vierenveertig euro en tweeënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 10.644,62 aan materiële schade en
7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 125 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.R. van Slooten, voorzitter, J.V. Nolta en S. Zwarts, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2024.
1. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2024, pagina 98.