ECLI:NL:RBNNE:2024:524

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
18-328524-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in zaak van dwang en schennis van de eerbaarheid

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder dwang en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, omdat er onvoldoende bewijs was voor het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat er geen relevante interactie had plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, wat essentieel is voor een bewezenverklaring onder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van dwang in de zin van artikel 284 Sr, evenals voor de feiten van schennis van de eerbaarheid. De verdachte had zonder toestemming de woning van het slachtoffer betreden en was naakt naast haar in bed gaan liggen, wat leidde tot een situatie waarin het slachtoffer zich niet kon onttrekken aan de handelingen van de verdachte. Dit werd gekwalificeerd als dwang.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zich in het openbaar seksueel te gedragen in de nabijheid van meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling voor verslavingszorg. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevorderde schade niet als rechtstreekse schade kon worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.328524.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990, geboorteland onbekend,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. de Jong-van de Berkt, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.G. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door:
- naakt (althans met enkel een t-shirt aan) in het bed naast die [slachtoffer 1] onder de deken te gaan liggen, en bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte:
- de woning van die [slachtoffer 1] (en diens slaapkamer) is binnengedrongen zonder toestemming en/of
- onverhoeds, terwijl die [slachtoffer 1] lag te slapen, naast haar is gaan liggen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
een ander, te weten [slachtoffer 1] , door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een of meer handelingen, door:
- naakt (althans met enkel een t-shirt aan) in het bed naast die [slachtoffer 1] onder de deken te gaan liggen, en bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte:
- haar woning (en slaapkamer) is binnengedrongen zonder toestemming en/of
- onverhoeds, terwijl die [slachtoffer 1] lag te slapen, naast haar is gaan liggen;
2
hij op of omstreeks 1 juli 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de (voor)tuin van de woning van [slachtoffer 2] gelegen aan de [adres] , althans op een niet openbare plaats, te weten in de (voor)tuin van de woning van [slachtoffer 2] gelegen aan de [adres] ,
waarbij die [slachtoffer 2] zijns ondanks aanwezig was, doordat verdachte bij die woning aanbelde en/of aanklopte en waarbij die schennis bestond uit het (vervolgens) tonen van zijn ontblote geslachtsdeel en/of zijn geslachtsdeel daarbij te bewegen en/of te betasten;
3
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2023 tot en met 3 november 2023 te [plaats] , gemeente Emmen, meermalen op verschillende tijdstippen,
de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 3] , gelegen aan de [adres] , althans op een niet openbare plaats, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 3] gelegen aan de [adres] ,
waarbij die [slachtoffer 3] zijns ondanks aanwezig was, doordat verdachte zichzelf kenbaar maakte door op het raam te kloppen en/of anderszins geluid/lawaai te maken en waarbij die schennis bestond uit het (vervolgens) naakt voor het raam staan en/of het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel en/of zijn geslachtsdeel daarbij te bewegen en/of te betasten;
4
hij op of omstreeks 19 november 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 4] , gelegen aan de [adres] , althans op een niet openbare plaats, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 4] , gelegen aan de [adres] ,
waarbij die [slachtoffer 4] zijns ondanks aanwezig was, doordat verdachte bij die woning aanbelde en waarbij die schennis bestond uit het (vervolgens) tonen van zijn ontblote
geslachtsdeel en/of zich af te trekken en/of zijn ontblote geslachtsdeel te betasten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4.
De officier van justitie verwijst ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde naar de aangifte van [slachtoffer 1] en naar de verklaringen van verdachte waaruit blijkt dat hij de feitelijke handelingen zoals beschreven op de tenlastelegging niet betwist. Genoemde handelingen hadden een seksuele strekking die in strijd is met de heersende sociaal-ethische normen. De officier van justitie is van mening dat dit handelen derhalve kan worden gekwalificeerd als feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De onder feiten 2, 3 en 4 ten late gelegde schennis van de eerbaarheid kan worden bewezenverklaard nu verdachte deze feiten heeft bekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - overeenkomstig de inhoud van de door haar aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota - ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van de onder 2, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte de schennisplegingen - voor zover hij zich deze herinnert - heeft bekend en dat de verdediging ten aanzien van de bewezenverklaring daarvan geen verweer voert.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Art. 246 Sr luidt als volgt:
"Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie."
Voor een bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid ingevolge dit artikel dient - in onderhavige casus - sprake te zijn van het dwingen tot het dulden van één of meer ontuchtige handelingen door een andere feitelijkheid.
De rechtbank stelt voorop dat van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader - al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien - het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen oplevert, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden.
Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen (proces-verbaal aangifte slachtoffer [slachtoffer 1] en proces-verbaal verklaring verdachte over dit feit) komt naar voren dat verdachte met ontbloot geslachtsdeel naast het slachtoffer in bed is gaan liggen. Meer dan dit naast haar liggen is er niet gebeurd. Verdachte heeft het slachtoffer niet aangeraakt of betast. Toen het slachtoffer wakker werd en merkte dat verdachte naast haar in bed lag, is zij gaan schreeuwen en heeft zij de verdachte gemaand direct haar bed en woning uit te gaan. Verdachte heeft dit - zonder nog iets in de richting van het slachtoffer te ondernemen of te zeggen - gedaan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat uit de betreffende bewijsmiddelen niets blijkt omtrent enige voor het plegen van ontucht met het slachtoffer relevante interactie tussen de verdachte en dat slachtoffer. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen in de zin van art. 246 Sr.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 1 subsidiair wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 6 februari 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik dat heb gedaan. Ik heb bij de politie verteld hoe het is gegaan.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met proces-verbaalnummer PL0100-2023221339 (onderzoek XIAN / NNRBC23274) van de politie Noord Nederland, met bijlagen, opgemaakt en gesloten op 12 december 2023 door verbalisant [naam] (hierna: het procesdossier), inhoudend:
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 augustus 2023, opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 60 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] , wonende aan het adres [adres] :
Op zondag 20 augustus 2023, omstreeks 03.30 uur lag ik te slapen. Mijn slaapkamer bevind zich op de begane grond. Mijn slaapkamer is gevestigd aan de achterzijde van de woning.
Ik lag te slapen op mijn linkerzij. Tijdens mijn slaap draaide ik mij op mijn rug. Ik voelde ineens met mijn rechterhand een been. Ik schrok heel erg en begon te schreeuwen. Ik woon namelijk alleen. Ik deed direct het licht aan. Ik zag dat er een man naast mij in bed lag. De man lag ook onder de dekens. Ik zei tegen de man: "wat doe je hier, eruit!". De man stapte vervolgens uit mijn bed. Ik zag dat hij alleen een paars t-shirt droeg. De man had geen onderkleding aan. Ik zag dat de man naakt was. De man liep vervolgens naar de woonkamer toe. Ik zag dat de man naar mijn bank toe liep. Op de bank lag een korte spijkerbroek. Ik zag dat de man deze korte broek aan deed. Ik liep vervolgens naar mijn tuindeur toe. De tuindeur zat op slot. De sleutel zag nog in de deur aan de binnenkant. Ik zei tegen de man dat hij weg moest gaan. De man reageerde hier niet op. Hij stond toen dichtbij mij. Ik heb de man gevraagd wat zijn naam was. Ook heb ik gevraagd waar hij vandaan kwam. De man keek mij aan maar antwoorde nergens op. Ik heb vervolgens tegen de man gezegd: "draai de deur van het slot en wegwezen". Vervolgens heeft de man de tuindeur van het slot gedraaid en is de man via de tuindeur weggelopen. (...)
Ik heb mijn gehele woning afgesloten voordat ik ging slapen. Op het moment dat ik ging slapen was ik alleen in mijn woning. Mijn slaapkamer raam heb ik altijd open tijdens het slapen. Ik vermoed dat de man door dit raam naar binnen is geklommen.
- een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december 2023, opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 225 van het procesdossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Ben jij wel eens ongevraagd bij iemand zijn of haar huis binnengegaan?
A: Volgens mij wel 1 keer.
V: Wanneer was dat en wat was dat?
A: Uh nou ja ik kan mij niet precies alles herinneren omdat ik onder invloed was. Net als bij alle andere keren die genoemd zijn. Maar ik was ergens, ik was naakt. Ik ben ergens naar binnen gegaan en een vrouw die daar was die werd wakker. Die vrouw liet mij weten dat ik weg moest zijn en dat ik niet welkom was. (…)
V: Hoe ben je daar naar binnen gegaan?
A: Door het raam. Het raam was open.
V: Jij gaat door het raam naar binnen en het raam was open. Je gaat naar binnen en in wat voor ruimte ben je dan?
A: Het was een slaapkamer.
V: Wat zie je in die slaapkamer?
A: Een vrouw die sliep in bed.
V: En dan?
A: Ik denk dat ik zelf op bed ben gaan liggen. (…)
V: Jij zegt dat je naakt bent. Op welk moment ben je naakt?
A: Dat kan ik u ook niet goed vertellen. Heb ik mijn kleding uitgedaan buiten het huis of binnen dat weet ik niet zeker.
V: Je weet wel zeker dat je naakt was?
A: Redelijk zeker.
V: Mevrouw [slachtoffer 1] vertelde bij de politie het volgende:
Ik lag te slapen op mijn linkerzij. Tijdens mijn slaap draaide ik mij op mijn rug. Ik voelde ineens met mijn rechterhand een been. Ik schrok heel erg en begon te schreeuwen. Ik woon namelijk alleen. Ik deed direct het licht aan. Ik zag dat er een man naast mij in bed lag.
Wat kan jij daarover zeggen?
A: Nou wat ik kan zeggen dat het mogelijk is dat het zo is gegaan. Dat ik op bed lag dat kan ik mij herinneren.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Niet in geschil is dat er geen sprake is geweest van dwang door geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een ‘andere feitelijkheid’. In geschil is of er sprake is van dwang door een andere feitelijkheid. Die feitelijkheid moet van zulke aard zijn dat zij naar de gegeven omstandigheden beschouwd iemand kunnen dwingen, hem of haar zijns ondanks brengen tot hetgeen van hem wordt verlangd. Van door een feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te dulden als bedoeld in artikel 284 Sr kan dan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen haar wil iets heeft geduld. Daarvan is in casu sprake wanneer de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van verdachte. Daarbij geldt dat ook onverhoeds (dat wil zeggen: onverwacht) handelen hieronder kan worden geschaard. .
Door zonder toestemming aangeefsters woning en slaapkamer binnen te dringen en naakt (althans met enkel een t-shirt aan) bij aangeefster in bed te gaan liggen, terwijl aangeefster sliep, heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank onverhoeds gehandeld en daarmee het slachtoffer opzettelijk in een situatie gebracht waaraan zij zich niet kon onttrekken. Aldus heeft de verdachte aangeefster met een andere feitelijkheid gedwongen iets te dulden, te weten dat hij naakt naast haar is gaan liggen.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 284 Sr (dwang).
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht feit 2, feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2024;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal met proces-verbaalnummer PL0100-2023221339 (onderzoek XIAN / NNRBC23274) van de politie Noord Nederland, met bijlagen, opgemaakt en gesloten op 12 december 2023 door verbalisant [naam] (hierna: het procesdossier), inhoudend:
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2023, opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 24 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] , wonende aan het adres [adres] te [plaats] ;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december 2023, opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 216 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 augustus 2023, opgemaakt door verbalisant [naam] en opgenomen op pagina 48 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , wonende aan het adres [adres] te [plaats] ;
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2023, opgemaakt door verbalisant P. [slachtoffer 3] en opgenomen op pagina 52 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , wonende aan het adres [adres] te [plaats] ;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2023, opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 206 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van verdachte;
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 november 2023, opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 67 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] , wonende aan het adres [adres] te [plaats] ;
- een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december 2023, opgemaakt door verbalisanten [naam] en [naam] en opgenomen op pagina 231 van het procesdossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 20 augustus 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
een ander, te weten [slachtoffer 1] , door een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een of meer handelingen, door:
- naakt (althans met enkel een t-shirt aan) in het bed naast die [slachtoffer 1] onder de deken te gaan liggen, en bestaande die feitelijkheid hierin dat verdachte:
- haar woning en slaapkamer is binnengedrongen zonder toestemming en
- onverhoeds, terwijl die [slachtoffer 1] lag te slapen, naast haar is gaan liggen;
2
hij op 1 juli 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in de voortuin van de woning van [slachtoffer 2] gelegen aan de [adres] ,
waarbij die [slachtoffer 2] zijns ondanks aanwezig was en waarbij die schennis bestond uit het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel en zijn geslachtsdeel daarbij te bewegen en te betasten;
3
hij in de periode van 29 juli 2023 tot en met 3 november 2023 te [plaats] , gemeente Emmen, meermalen op verschillende tijdstippen,
de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 3] gelegen aan de [adres] , waarbij die [slachtoffer 3] zijns ondanks aanwezig was,
doordat verdachte zichzelf kenbaar maakte door op het raam te kloppen en/of anderszins geluid/lawaai te maken en waarbij die schennis bestond uit het vervolgens naakt voor het raam staan en het tonen van zijn ontblote geslachtsdeel en zijn geslachtsdeel daarbij te bewegen en te betasten;
4
hij op 19 november 2023 te [plaats] , gemeente Emmen,
de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in de tuin van de woning van [slachtoffer 4] , gelegen aan de [adres] , waarbij die [slachtoffer 4] zijns ondanks aanwezig was, doordat verdachte bij die woning aanbelde en waarbij die schennis bestond uit het vervolgens tonen van zijn ontblote geslachtsdeel en zich af te trekken en zijn ontblote geslachtsdeel te betasten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair
Een ander door enig andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
2.
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks aanwezig is.
3.
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks aanwezig is.
4.
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks aanwezig is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege verminderde toerekeningsvatbaarheid ex art 39 Sr omdat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten onder invloed was van amfetamine.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van culpa in causa, verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe het volgende.
Van culpa in causa is sprake wanneer het aan de eigen schuld van een verdachte te wijten is dat de omstandigheden, onder welke het strafbare feit is gepleegd, zijn ontstaan. Dit speelt onder andere wanneer een verdachte onder invloed van alcohol of drugs strafbare feiten pleegt, terwijl hij vrijwillig alcohol of drugs heeft gebruikt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook aan de orde in onderhavige zaak.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever gevallen van zelfintoxicatie uitdrukkelijk niet heeft willen brengen onder de werking van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel waarop de verdediging een beroep heeft gedaan. De achtergrond hiervan is dat het niet zo mag zijn dat het gebruik van alcohol en/of drugs een vrijbrief voor het plegen van delicten wordt. De aansprakelijkheid schuift daarom naar voren, naar het moment dat de dader de middelen gebruikt. Standaardregel is dat de gevolgen van het gebruik van verdovende middelen voor rekening en risico komen van de gebruiker. Slechts in uitzonderlijke situaties kan dat anders zijn, waarbij met name gedacht moet worden aan effecten van middelengebruik die de gebruiker redelijkerwijs niet kon verwachten of niet hoefde te verwachten. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van een dergelijke uitzonderingssituatie niet snel sprake is. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de gebruiker van verdovende middelen de concrete stoornis en de als de gevolg daarvan gepleegde strafbare feiten niet hoeft te kunnen voorzien of te hebben aanvaard om hem toch toerekeningsvatbaar te achten op grond van de culpa in causa-leer. Aan het geldende verwijtbaarheidscriterium lijkt dus al te zijn voldaan wanneer de verdachte vrijwillig en bewust drugs gebruikt en hem bekend is dat die verdovende middelen effect hebben op de psychische toestand van de gebruiker.
Indachtig het voren omschreven juridisch kader, is de rechtbank van oordeel dat de feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte er zelf voor heeft gekozen om amfetamine te gebruiken. Amfetamine is een bij de wet verboden middel vanwege de gebruikersgevaren. Verdachte wist ook dat het gebruik van amfetamine niet zonder risico’s is. Hij had (veelvuldig) eerder gebruikt en, zoals volgt uit zijn verklaring bij de politie en ter terechtzitting, hij wist welk effect het middel op zijn (psychisch) functioneren had.
Omdat verdachte desondanks is gaan gebruiken én gebruikt heeft op een manier zoals hij heeft gedaan, draagt hij de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn daden en de gevolgen daarvan. Aan het voorgaande doet niet af dat de verdachte de precieze gevolgen die zijn gebruik in het concrete geval heeft gehad, niet heeft voorzien.
De verdachte is aldus strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, namelijk onder invloed van amfetamine, en het feit dat verdachte first offender is.
Vanwege het feit dat verdachte onder invloed was van amfetamine verzoekt de raadsvrouw (ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde) om ontslag van alle rechtsvervolging dan wel een taakstraf op te leggen van 40 uren vanwege verminderde toerekeningsvatbaarheid ex art 39 Sr. Ten aanzien van de schennisplegingen verzoekt de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging dan wel verdachte te veroordelen zonder oplegging van straf dan wel een geldboete van 375 euro op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van reclassering Nederland d.d. 14 december 2023 en 2 februari 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dwang in de zin van art. 284 Sr door bij aangeefster, een 84 jarige alleenstaande vrouw, de woning en slaapkamer binnen te dringen en naakt bij haar in bed te gaan liggen. Het hoeft geen nader betoog dat aangeefster enorm is geschrokken toen zij wakker werd en een naakte vreemde man naast haar in bed aantrof.
Verdachte heeft zich voorts meermalen schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, door in het zicht van vrouwen, in hun tuin, seksuele handelingen met zichzelf te verrichten en seksueel suggestieve bewegingen te maken. Het gedrag van de verdachte wordt als onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd en is in strijd met de publieke moraal. Voor toevallig aanwezigen kan het hinderlijk en zelfs angstaanjagend zijn om geconfronteerd te worden met iemand die onverhoeds seksueel getinte handelingen verricht. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 4] (feit 4).
De verdachte heeft niet stil gestaan bij de mogelijke gevoelens van anderen en heeft slechts gehandeld ter bevrediging van zijn eigen kennelijke drang tot het in het openbaar verrichten van dergelijke handelingen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij, anders dan de officier van justitie niet de primair ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid maar de subsidiair ten laste gelegde dwang bewezen acht. Het strafmaximum voor dwang is lager dan het strafmaximum voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De rechtbank zal mede op basis van het advies van de reclassering, met het oog op een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte en ter voorkoming van recidive, aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door een instelling voor verslavingszorg, een drugsverbod en een locatieverbod voor [plaats] . De verdachte heeft aangegeven dat hij aan deze voorwaarden wil meewerken.
De voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 63,94 ter vergoeding van materiële schade (gelspray en zaklamp) en € 350,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Zij heeft daarbij tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu dit geen rechtstreekse schade betreft. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat dit deel van de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van hooguit € 300,00.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadeposten bestaande uit gelspray en een zaklamp overweegt de rechtbank dat dit geen rechtstreekse schade betreft. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik, machteloosheid, vormen nog geen aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt eveneens niet ontvankelijk verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 239, 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, onder 2, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht bij reclassering:
de veroordeelde meldt zich na afspraak bij Reclassering Nederland (RN Advies &Toezicht-unit 7 Midden-Noord, Amerikaweg 3 - a te 9407 TJ Assen).
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen het toezicht dient het delictgedrag centraal te staan en is het wenselijk nader te onderzoeken of dit voortkomt uit het middelengebruik van veroordeelde of dat er mogelijk ook sprake is van zedenproblematiek.
2. Ambulante behandeling:
de veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek door een instelling voor verslavingszorg en een eventueel hieruit voortvloeiende behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
3. Drugsverbod:
de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. Locatieverbod (zonder elektronische monitoring):
de veroordeelde bevindt zich niet in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 januari 2024.
Mr. H.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.