ECLI:NL:RBNNE:2024:522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
18-220522-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in Emmen

Op 20 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd, heeft op 31 augustus 2023 in Emmen een bezorger onder bedreiging van een nepwapen gedwongen om eten en geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals een klinische opname en toezicht door de reclassering, om de kans op recidive te verkleinen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan verschillende psychische stoornissen, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte de goederen heeft weggenomen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde afpersing en het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, bevestigd. De rechtbank heeft ook het beslag op het in beslag genomen wapen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.220522.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum'] 2001 te [geboorteplaats] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. de Wit, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2023 te Emmen enig geldbedrag en/of eten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • een hoeveelheid eten bij [slachtoffer 2] heeft besteld en/of
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of
  • onder bedreiging van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen die [slachtoffer 1] te hebben gezegd leg die bestelling maar op de grond en geef mij je geld" en/of
  • de tas met daarin eten en/of het (wissel)geld van die [slachtoffer 1] mee te hebben genomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2023 te Emmen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag en/of eten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n), door
  • een hoeveelheid eten bij [slachtoffer 2] te bestellen en/of
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en/of
  • onder bedreiging van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen die [slachtoffer 1] te zeggen leg die bestelling maar op de grond en geef mij je geld" en/of
  • de tas met daarin eten en/of het (wissel)geld van die [slachtoffer 1] mee te nemen;
2
hij op of omstreeks 31 augustus 2023 te Emmen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet de goederen heeft weggenomen maar aangever heeft gedwongen tot afgifte van de goederen onder bedreiging van een (nep)vuurwapen. Volgens de raadsvrouw zijn de gedragingen van verdachte te kwalificeren als de subsidiair ten laste gelegde afpersing. Daarbij heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde door geweld, nu verdachte geen geweld heeft gebruikt.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde, te weten de diefstal met geweld, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Uit de aangifte van aangever [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangever heeft gedwongen tot afgifte van het eten en geld. Pas nadat aangever het eten op de grond heeft gezet en de envelop met geld heeft gegeven neemt verdachte deze goederen mee. Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als de ten laste gelegde diefstal met geweld. De rechtbank zal om die reden verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van feit 1
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 september 2023, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023232107 d.d.
7 september 2023, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2024;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2023, opgenomen op pagina 87 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [naam] .
1

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair.
hij op 31 augustus 2023 te Emmen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag en eten, dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, door
  • een hoeveelheid eten bij [slachtoffer 2] te bestellen en
  • een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op die [slachtoffer 1] en
  • onder bedreiging van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen die [slachtoffer 1] te zeggen leg die bestelling maar op de grond en geef mij je geld" en
  • de tas met daarin eten en het (wissel)geld van die [slachtoffer 1] mee te nemen;
2
hij op 31 augustus 2023 te Emmen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair.afpersing
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat aan alle formele vereisten voor een eventuele oplegging is voldaan. De noodzaak van langdurig toezicht blijkt met name uit het recidiverisico en wordt ook beschreven door de psycholoog en reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat zo snel mogelijk kan worden toegewerkt naar een plaatsing in een kliniek. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 6 maanden en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen oplegging van een GVM ex artikel 38z Sr. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat bij de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met het advies van de psycholoog om de delicten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 22 januari 2024, het Pro Justitia-rapport van 29 december 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2024, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in het openbaar schuldig gemaakt aan afpersing en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte heeft eten besteld bij een snackbar en dit laten bezorgen op een adres, terwijl hij geen geld had. Hij heeft op de bezorger gewacht en onder bedreiging van een (nep)wapen hem gedwongen tot afgifte van de bestelling en zijn geld. Door zijn handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaakt. Daarnaast zorgen dit soort feiten voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Documentatie
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict.
De persoon van verdachte
Uit het door N. van der Weegen, GZ-psycholoog, opgemaakte Pro Justitia-rapport van 29 december 2023 volgt onder meer dat verdachte lijdt aan een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, vermijdende, paranoïde en antisociale trekken en aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Van deze stoornissen was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. De stoornissen belemmerden verdachte in het maken van andere keuzes voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde. De rapporteur adviseert om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Door zijn stoornissen is verdachte geneigd om als hij zich angstig voelt of het overzicht verliest, met verbale of fysieke agressie te reageren. Hierdoor is het risico op recidive in gewelddadig gedrag hoog, wanneer verdachte niet intensief wordt begeleid en behandeld. Er wordt geadviseerd om verdachte terug te plaatsen naar een kliniek voor mensen met een verstandelijke beperking en gedragsstoornissen, bij voorkeur [instelling] . Na stabilisatie in de kliniek kan hij doorstromen naar een beschermde woonvorm. Voorts adviseert de rapporteur om het volwassenstrafrecht toe te passen wegens onvoldoende indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Tot slot adviseert de rapporteur om een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen om zo langdurig toezicht op verdachte te kunnen houden.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en komt tot het oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van voornoemd advies van de reclassering. Hieruit volgt onder meer dat verdachte geen huisvesting, inkomen en dagbesteding heeft. De reclassering ziet het psychosociaal functioneren van verdachte als grootste risicofactor. Het is van belang dat verdachte klinisch wordt behandeld, zodat er gewerkt kan worden aan meer ziekte- en zelfinzicht, waardoor de risicos op recidive kunnen worden verlaagd. Een BORG-instelling lijkt passend. Verder adviseert de reclassering evenals de psycholoog om het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade in als hoog. Gelet hierop adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden: dat verdachte zich meldt bij de reclassering, zich klinisch zal laten opnemen en na klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Tevens adviseren zij dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden en het toezicht, nu zij de kans op een misdrijf met schade voor personen groot achten. Tot slot adviseert de reclassering om bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen. Gezien de noodzaak van behandeling acht de reclassering het wenselijk om tegen het verstrijken van de termijn opnieuw te bekijken wat nodig is om het recidiverisico beheersbaar te houden.
Op te leggen straf
De rechtbank ziet mede gelet op de adviezen van de deskundigen geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen en zal het volwassenstrafrecht toepassen. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Dit omdat behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is. Verdachte is inmiddels aangemeld bij
[instelling] , maar er is nog geen zicht op een plek. De rechtbank vindt het van groot belang dat de behandeling van verdachte direct na het onvoorwaardelijke deel van zijn gevangenisstraf kan beginnen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de adviezen van de psycholoog en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder begeleiding en behandeling wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
GVM
De rechtbank ziet anders dan door de officier van justitie is gevorderd geen aanleiding om een GVM ex artikel 38z Sr aan verdachte op te leggen. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de bijzondere voorwaarden die aan verdachte worden opgelegd in combinatie met een proeftijd van 3 jaren, acht de rechtbank het niet passend om daarnaast een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen. Deze vordering zal worden afgewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen wapen, dient te worden onttrokken aan het verkeer.
Oordeel van de rechtbank
Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
- 1 STK wapen (omschrijving 1637579)
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen wapen, dient te worden onttrokken aan het verkeer, nu het feit met dit wapen is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De raadsvrouw heeft hier geen verweer tegen gevoerd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde zich meldt op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
dat veroordeelde zich laat opnemen bij een BORG-instelling of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname start
aansluitend op zijn detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3. dat veroordeelde - indien geïndiceerd - na klinische opname verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag

Onttrekt aan het verkeer:
1 STK wapen (omschrijving 1637579)
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Faber, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. R.L.M. Meulman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2024.
Mr. H.M. Lenting is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. In combinatie met een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 119 van voornoemd
dossier.