Op 9 december 2024 vond een zitting plaats in de Rechtbank Noord-Nederland, waar de Noordelijke Fraudekamer zich boog over een grootschalig witwasonderzoek, bekend als Onderzoek Lenwe. Tijdens deze zitting waren zowel het openbaar ministerie als de verdediging aanwezig, en er waren procesafspraken gemaakt. De rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. J. van Bruggen, kon zich echter niet verenigen met de voorgestelde procesafspraken en besloot het onderzoek niet te sluiten, maar voor onbepaalde tijd te schorsen. De rechtbank benadrukte dat zij niet gebonden is aan de procesafspraken en dat de beoordeling van de strafoplegging pas na een inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden. De zaak werd behandeld in het kader van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de rechtbank een marginale toets toepaste op de voorgestelde strafmaat. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde strafafdoening wezenlijk afweek van wat normaal gesproken voor vergelijkbare feiten wordt opgelegd, en besloot daarom het onderzoek te schorsen en een nieuwe zitting in te plannen om de voortgang van de zaak te bespreken. De rechtbank beval ook dat verklaringen van getuigen in het dossier van de verdachte moesten worden gevoegd, en dat de verdachte op een later tijdstip opnieuw moest worden opgeroepen.