ECLI:NL:RBNNE:2024:5177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
18-079691-24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling, bedreiging en wapenbezit

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man, geboren in 2003, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging, wapenbezit en dwang. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, bedreiging, het dragen van een wapen en dwang. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast en een jeugddetentie van elf maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers voor de duur van drie jaren, dat dadelijk uitvoerbaar is. De zaak kwam voort uit een incident op 7 maart 2024, waarbij de verdachte met een mes op een slachtoffer afging en deze verwondde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en zwakbegaafdheid, en heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen om pedagogische redenen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor immateriële schade heeft vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.079691.24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2024.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Bischop, advocaat te Deventer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, nabij de woning en/of het perceel [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, immers is verdachte met een (vlees)mes, althans een groot gekarteld mes, rennend in de richting van die [slachtoffer 1] gelopen en/of (vervolgens) heeft verdachte dit (vlees)mes boven zijn hoofd gehouden met de punt van dat mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of daarbij roepende in de richting van die [slachtoffer 1] "kom dan, kom dan", althans woorden van gelijke strekking en/of (vervolgens)- terwijl verdachte op geringe afstand stond van die [slachtoffer 1] - dit (vlees) mes met kracht naar beneden heeft gebracht en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) met dit (vlees)mes in de (linker)bovenarm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, nabij de woning en/of het perceel [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers is verdachte met een (vlees)mes, althans een groot gekarteld mes rennend in de richting van die [slachtoffer 1] gelopen en/of (vervolgens) heeft verdachte dit (vlees)mes boven zijn hoofd gehouden met de punt van dat mes in de richting van die [slachtoffer 1] en/of daarbij roepende in de richting van die [slachtoffer 1] "kom dan, kom dan", althans woorden van gelijke strekking en/of (vervolgens)- terwijl verdachte op geringe afstand stond van die [slachtoffer 1] - dit (vlees) mes met kracht naar beneden heeft gebracht en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of gehouden en/of (vervolgens) met dit (vlees)mes in de (linker)bovenarm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, nabij de woning en/of het perceel [adres] alhier, een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (vlees)mes, althans een groot gekarteld mes in zijn hand -met de punt van dit mes naar voren gericht- in de richting te rennen van die [slachtoffer 2] , in ieder geval dit mes heeft getoond aan die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een broodmes (lengte 32 cm, merk CuyTor, gekarteld lemmet onderzijde) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
4.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2024 tot en met 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland en/of in [plaats] , gemeente De Friese Meren, althans in de provincie Friesland, althans in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten meermalen heeft gedwongen dreigende taal aan te horen en/of middels feitelijkheden controle uitgeoefend over de [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , door
  • de telefoon van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] af te pakken en/of gegevens in de telefoon van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] aan te passen en/of te verwijderen en/of
  • via de app Life360 controle uit te oefenen over de bewegingen van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] en/of middels deze app te zien wat die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] deed en/of waar zij zich bevond en/of - naar aanleiding van bewegingen van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , contact zocht en wilde weten waarom zij zoveel bewoog en/of met wie zij contact had en/of
  • meermalen te zeggen, dat als die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] de relatie met hem, verdachte, zou verbreken hij de pony's van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] iets aan zou doen en/of hij zichzelf iets aan zou doen en/of die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] iets aan zou doen en/of
  • meermalen, althans eenmaal, toen hij, verdachte als bestuurder van een auto met als medepassagier die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] vervoerde heeft
gezegd dat hij zich te pletter wilde rijden en/of - met een groot mes- in de vroege ochtend, naar de ouderlijke woning gelegen aan de [adres] te [plaats] te gaan om met die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] te praten en/of daarbij de vader en/of broertje van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] met dit mes te bedreigen en/of aan te vallen, in ieder geval die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] in genoemde periode meermalen met dreigende taal en/of andere feitelijkheden in zijn greep heeft gehouden en/of druk op die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] heeft uitgeoefend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde.
Op basis van de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen kan de voorbedachte rade niet worden bewezen, zodat verdachte van poging tot moord op [slachtoffer 1] moet worden vrijgesproken.
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] kan worden bewezen dat verdachte op [slachtoffer 1] is afgerend met een mes. Toen ze voor elkaar stonden had verdachte het mes op schouderhoogte vast en hij heeft toen een stekende beweging met het mes richting [slachtoffer 1] gemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij het mes op die hoogte vast had met de punt naar beneden gericht.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij het mes heeft afgeweerd door zijn arm omhoog te doen. Hij is vervolgens in de onderkant van zijn linker bovenarm gestoken met het mes. Hij heeft hier een wond. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben ongeveer dezelfde lengte en de aard van de wond en de plaats van de wond passen bij de verklaring van [slachtoffer 1] . Ter hoogte van de plaats waar verdachte met het mes heeft gestoken bevinden zich de hals en het hart. Plaatsen waar slagaders lopen. Door op deze wijze te steken heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij een van de slagaders zou raken en dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] kan daarom worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde.
Niet kan worden bewezen dat verdachte de telefoon van [slachtoffer 3] heeft afgepakt en wederrechtelijk de gegevens heeft aangepast of verwijderd en heeft gedreigd de ponys van [slachtoffer 3] iets aan te doen of [slachtoffer 3] zelf iets aan de doen. De verklaring van [slachtoffer 3] hieromtrent vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en verdachte ontkent dit te hebben gedaan.
Op basis van de verklaring van verdachte en de aangifte van [slachtoffer 3] kan worden bewezen dat verdachte de app Life360 op de telefoon van [slachtoffer 3] heeft geplaatst en dat hij vervolgens haar bewegingen heeft gevolgd en contact met haar heeft opgenomen over haar bewegingen. Tevens kan op basis van dezelfde bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte, terwijl [slachtoffer 3] als passagier bij hem in de auto zat, heeft gezegd dat hij zich te pletter wilde rijden. Ook is hij op 7 maart 2024 met een mes naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan. Door deze handelingen heeft hij [slachtoffer 3] met bedreiging met geweld en andere feitelijkheden gedwongen iets niet te doen of iets te dulden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte moet van poging tot moord worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van voorbedachte rade. Uit de stukken blijkt niet van een vooropgezet plan. Verdachte had weliswaar een mes meegenomen, maar uit de stukken blijkt niet dat verdachte enig moment heeft nagedacht, dan wel heeft kunnen nadenken over de mogelijke gevolgen van zijn handelen.
Tevens moet verdachte worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Verdachte had niet de bedoeling om [slachtoffer 1] te doden. Er is daarom geen sprake van opzet. Ook niet in voorwaardelijke zin, want er was geen aanmerkelijke kans op de dood. Op basis van de letselbeschrijving en de verklaring van [slachtoffer 1] kan niet worden vastgesteld wat de kracht van het steken is geweest. Bovendien blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de geweldshandeling niet dat deze zozeer was gericht op de dood van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde.
Onder 1. primair is verdachte zowel poging tot moord als poging tot doodslag van [slachtoffer 1] ten laste gelegd.
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat de voorbedachte rade niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te vermoorden. Verdachte zal daarom van poging tot moord worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ontkend dat hij het opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden. Daarom zal moeten worden beoordeeld of verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt het volgende. Verdachte is met een broodmes op [slachtoffer 1] afgerend. Op een gegeven moment stonden ze tegenover elkaar met de gezichten naar elkaar toe. Verdachte had toen het mes vast in zijn rechter hand. Hij hield zijn rechter arm omhoog en de punt van het mes wees schuin naar voren. Verdachte heeft vervolgens een stekende beweging gemaakt die [slachtoffer 1] met zijn arm heeft afgeweerd. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 1] een wond in de onderkant van zijn linker bovenarm opgelopen. Dit betrof een oppervlakkige snijwond van ongeveer 5 centimeter met daaronder een diepe snijwond van ongeveer twee centimeter. Deze wond moest worden gehecht. [slachtoffer 1] droeg een jas en een trui en het mes moet door deze kledingstukken zijn gegaan om de wond te veroorzaken.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] . Het is onduidelijk gebleven hoe ver verdachte en [slachtoffer 1] van elkaar af stonden en met hoeveel kracht de stekende beweging met het mes is gemaakt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijk kans is geweest -indien de afweerbeweging niet was gemaakt- dat het mes [slachtoffer 1] diep in het gezicht of diep in het bovenlichaam zou hebben geraakt. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood is geweest.
De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2., 3 en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
feit 1. subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 7 maart 2024 stond ik op de weg naast de woning aan [adres] te [plaats] . Ik zag dat vader [slachtoffer 1] en zijn zoon naar mij toekwamen lopen. Ze stopten bij de auto van mijn moeder. Ik heb toen het broodmes uit de binnenzak van mijn jas gepakt en ik ben met het mes in de hand op ze afgerend. Op een gegeven moment stond ik tegenover vader [slachtoffer 1] . We stonden met de gezichten naar elkaar toe. Ik had het broodmes nog steeds ik mijn rechter hand. Ik hield mijn rechter arm omhoog en had het mes met de punt schuin naar voren gericht vast. Vader [slachtoffer 1] sloeg met zijn armen om zich heen. Ik moet hem toen met het mes hebben geraakt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2024, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024060748 d.d. 26 april 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 7 maart 2024 zag ik [verdachte] vanuit het bos in mijn richting aan komen rennen. Ik zag dat [verdachte] in zijn rechter hand een groot mes vasthield. Ik heb mij omgedraaid in zijn richting. Ik stond op de weg. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechter arm met daarin het mes boven zijn hoofd bracht. Ik zag dat het lemmet in mijn richting wees. Ik zag dat hij zijn rechter arm met kracht naar beneden bracht. Op dat moment heb ik mijn linker arm voor mijn gezicht/hoofd gebracht. Ik voelde direct hierop een steek ontstaan in mijn linker bovenarm.
bewijsoverweging
Onder 1. subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Verdachte heeft ontkend dat hij het opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom zal moeten worden beoordeeld of verdachte het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het met kracht met een (brood)mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] steken naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
feiten 2. en 3.
Nu verdachte het onder 2. en 3. ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2024, opgenomen op pagina 30 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024060748 d.d. 26 april 2024, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
een kennisgeving van inbeslagname, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2024, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [naam] .
feit 4.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 4. ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 18 november 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb ongeveer vanaf december 2023 tot 7 maart 2024 een relatie met [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] gehad. Op een gegeven moment zagen we elkaar minder. Ik had geen vertrouwen en was jaloers. Ik heb toen de app Life360 op haar telefoon geïnstalleerd. Via deze app kan je vrij nauwkeurig zien waar iemand zich bevindt. Je krijgt ook een melding wanneer iemand een bepaalde locatie verlaat. Ook zonder dat iemand zijn mobiele netwerk aan heeft staan kan je zien waar die persoon is. Ik heb op de app gekeken waar [slachtoffer 3] was en ik heb naar aanleiding van wat ik zag haar ook gevraagd wat ze aan het doen was. We hadden ook contact via Snapchat. Via Snapchat kan je ook elkaars locatie zien.
Het weekend voor 7 maart 2024 zouden [slachtoffer 3] en ik naar een voetbalwedstrijd van [plaats] . [slachtoffer 3] zat bij mij in de auto. Ik kon geen parkeerplek vinden en daardoor raakte ik gefrustreerd. Ik werd ook aangesproken door een politieagent. Ik raakte op een gegeven moment tijdens het rijden helemaal overstuur en heb toen gezegd dat ik de auto tegen een boom zou parkeren en dat ik mezelf iets zou aandoen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 maart 2024, opgenomen op pagina 25 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2024060748 d.d. 26 april 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] :
Ik heb sinds 23 december 2023 een relatie met [verdachte] . Toen de vakantie afgelopen was kon ik niet zo vaak met [verdachte] afspreken. Dit vond hij niet leuk. Via snapchat kan iemand aan je telefoon zien waar diegene is. Als ik op school te veel heen en weer liep, belde [verdachte] mij gelijk op om te vragen waarom ik zoveel heen en weer moest lopen. Ik begon mij aan dit gecontroleerde gedrag van [verdachte] te irriteren. En ik liet [verdachte] ook wel merken dat ik hier niet van gediend was. Ik heb vaak tegen [verdachte] gezegd dat hij hiermee moest ophouden. Op 5 maart 2024 zouden [verdachte] en ik naar een voetbalwedstrijd in [plaats] gaan. Eerst vond [verdachte] dit een leuk idee, maar in één keer sloeg hij om. Ik hoorde hem zeggen dat hij niet meer mee wilde naar de wedstrijd. Ik hoorde hem zeggen dat hij wel mee wilde maar dan in twee auto's. Ik moest dan bij hem in de auto. We reden richting [plaats] . Ik zag en hoorde dat hij erg overstuur was. [verdachte] heeft de auto ergens geparkeerd. Ik zag dat er een politieman aan kwam lopen. Ik hoorde hem zeggen dat [verdachte] hier niet mocht parkeren. [verdachte] was nog steeds erg overstuur. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij wilde dat ik bij hem in de auto bleef. Ik hoorde hem zeggen dat hij de auto tegen een boom wilde parkeren, zodat ik voor altijd bij hem bleef. Ook hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij zichzelf voor een auto wilde gooien. Ik wilde niet meer met hem mee rijden. Dit wilde [verdachte] niet.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, nabij de woning en het perceel [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers is verdachte met een mes rennend in de richting van die [slachtoffer 1] gelopen en heeft verdachte dit mes boven zijn hoofd gehouden met de punt van dat mes in de richting van die [slachtoffer 1] en vervolgens dit mes met kracht naar beneden heeft gebracht en in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en met dit mes in de linker bovenarm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, nabij de woning en het perceel [adres] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes in zijn hand -
met de punt van dit mes naar voren gericht- in de richting te rennen van die [slachtoffer 2] ;
hij op 7 maart 2024 te [plaats] , gemeente Smallingerland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een broodmes, lengte 32 cm, merk CuyTor, gekarteld lemmet onderzijde, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, heeft gedragen;
hij in de periode 1 januari 2024 tot en met 7 maart 2024 in de provincie Friesland, [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , door bedreiging met enige andere feitelijkheid en enige andere feitelijkheid, wederrechtelijk heeft gedwongen iets niet te doen en/of te dulden, te weten heeft gedwongen dreigende taal aan te horen en middels feitelijkheden controle uitgeoefend over [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , door
  • via de app Life360 controle uit te oefenen over de bewegingen van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] en middels deze app te zien wat die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] deed en waar zij zich bevond en -naar aanleiding van bewegingen van die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] - contact zocht en wilde weten waarom zij zoveel bewoog en
  • toen hij, verdachte als bestuurder van een auto met als medepassagier die [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] vervoerde heeft gezegd dat hij zich te pletter wilde rijden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair poging tot zware mishandeling;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
een ander door bedreiging met enige andere feitelijkheid en enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen, niet te doen of te dulden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch rapport van 28 juni 2024 opgemaakt door drs.
L. Aa. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten:
Bij verdachte is een autismespectrumstoornis (hierna ASS) en een ongespecificeerde depressieve- stemmingsstoornis met angstige spanning in lichte mate en paniekaanval als specificatie vastgesteld. Er is sprake van een zwakbegaafd intelligentieniveau. Op het moment van het plegen van het ten laste gelegde, kan met zekerheid gezegd worden dat er sprake was van ASS, depressieve- stemmingsstoornis en zwakbegaafdheid. Omdat zijn stoornissen een rol hebben gespeeld in het plegen van het ten laste gelegde, en verdachte daardoor in zijn wilsvrijheid beperkt was, wordt geadviseerd verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 20 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te weten:
  • de verplichting zich te melden bij de reclassering;
  • de verplichting om zich, op aanwijzing van de reclassering, te laten opnemen in een beschermde woonvorm of een andere zorginstelling, met eventueel ook meewerken aan medicatie inname;
  • de verplichting om op aanwijzing van de reclassering mee te werken aan een ambulante behandeling bij Trajectum [instelling] , of een andere zorginstelling, met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische crisis opname van zeven weken bij Trajectum, ook met medicatie inname en na goedkeuring van de rechter;
  • een locatieverbod voor het gebied [plaats] en meewerken aan elektronische monitoring op dit locatieverbod;
  • een locatiegebod voor het verblijfadres, [adres] te [plaats] en meewerken aan de elektronische monitoring op dit locatiegebod;
  • de verplichting tot het hebben van dagbesteding.
De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd. Voorts heeft hij oplegging van een contactverbod op grond van artikel 38v Strafrecht voor [slachtoffer 1] en zijn echtgenote, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gevorderd. Alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het volwassenstrafrecht moet worden toegepast. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Door de reclassering wordt het volwassenstrafrecht geadviseerd. Zij
hebben voorafgaand aan dit advies overleg gehad met de Raad voor de Kinderbescherming. Beide organisaties hebben veel kennis over wanneer een verdachte onder het jeugdstrafrecht moet vallen. Hun advies moet hierin worden gevolgd. Hierbij weegt ook mee dat verdachte al eerder is veroordeeld voor gewelddadig en grensoverschrijdend gedrag en de maatregelen die nu opgelegd moeten worden om herhaling te voorkomen. Een behandeling bij Trajectum [instelling] is enkel mogelijk onder het volwassenenstrafrecht. Bij de hoogte van de strafeis wordt wel rekening gehouden met de omstandigheid dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit -in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt- oplegging van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan het voorarrest en een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden genoemd in het reclasseringsrapport met uitzondering van de voorwaarde van opname in een zorginstelling. Deze voorwaarde wordt niet door de psycholoog geadviseerd. Tevens heeft de raadsvrouw gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte is volgens de psycholoog het meest gebaat bij het jeugdstrafrecht, omdat een pedagogische beïnvloeding nog steeds passend is. Verdachte woont nog bij zijn moeder en heeft ondersteuning en begeleiding van zijn moeder en grootouders nodig. Bij verdachte is sprake van zwakbegaafdheid, ASS en als gevolg daarvan een sociaal-emotionele achterstand waardoor hij emotioneel op het niveau van een minderjarige functioneert. Verdachte is volgens de psycholoog een kwetsbare jongeman die mentale ondersteuning nodig heeft in een maatschappij waarin veel van hem wordt gevraagd. Het advies van de reclassering lijkt ingegeven door de omstandigheid dat een bepaalde behandeling en kliniek bij verdachte passen die enkel vanuit het volwassenstrafrecht kan worden ingezet. Dit is geen juist uitgangpunt en daarom dient het advies van de psycholoog hieromtrent te worden gevolgd. Dat betekent dat er aandacht moet zijn in de vorm van ambulante behandeling, niet van een opname in de zorginstelling. Verdachte kan gewoon bij zijn moeder blijven wonen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het hiervoor genoemde de psychologisch rapport, de adviezen van Reclassering Nederland opgemaakt op 30 oktober 2024 en 13 november 2024 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, bedreiging, het dragen van een wapen en aan dwang door zijn vriendin via een app op haar telefoon te controleren en te bevragen en door te dreigen met de auto tegen een boom te rijden, terwijl zijn vriendin ook in de auto zat. Nadat zijn vriendin -na deze autorit- de relatie had beëindigd is verdachte in de vroege ochtend naar haar woning gegaan. Daar is hij met een mes in zijn handen achter de vader en de minderjarige broer van zijn inmiddels ex-vriendin aangerend en heeft uiteindelijk haar vader in zijn bovenarm gestoken met het mes.
Dat deze feiten een grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op de slachtoffers is onder meer gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [slachtoffer 3] en de uitgesproken slachtofferverklaring van de vader. Het gezin voelt zich niet meer veilig in en rond hun woning en de onbevangenheid heeft plaatsgemaakt voor zorg en behoedzaamheid. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was 20 jaar oud toen hij het bewezenverklaarde pleegde. Het Wetboek van Strafrecht geeft de rechter de mogelijkheid om rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachten en het jeugdstrafrecht toe te passen (artikel 77c). Door de psycholoog is geadviseerd om hiervan gebruik te maken. Zij heeft aangevoerd dat pedagogische beïnvloeding nog steeds passend is. Verdachte woont nog bij zijn moeder en heeft ondersteuning en begeleiding nodig van zijn moeder en grootouders. Door zijn zwakbegaafdheid is sprake van een sociaal-emotionele achterstand waardoor hij emotioneel op het niveau van een minderjarige functioneert. Ter zitting heeft de rechtbank ook het beeld gekregen van een kwetsbare jongeman die onder andere mentale ondersteuning nodig heeft. De rechtbank heeft daarom besloten om, gelet op het advies van de psycholoog en op grond van de persoonlijkheid van de verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen.
persoonlijke omstandigheden
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor seksueel grensoverschrijdend gedrag en vernieling. Voor de onderhavige feiten is verdachte in voorlopige hechtenis gesteld. En zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld kan het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate worden toegerekend. De rechtbank zal met deze omstandigheden rekening houden bij de strafmaat.
kans op herhaling
De psycholoog heeft ten aanzien van de kans op herhaling het volgende gerapporteerd. Vooral op de lange termijn wanneer zich weer een stressvolle situatie voordoet zal het voor verdachte heel moeilijk worden, voortkomend vanuit zijn ASS, zwakbegaafdheid en zijn depressieve stemmingsstoornis, om zijn zelfcontrole te behouden. Zijn problemen met zijn zelfcontrole, het zeer beperkt kunnen reguleren van zijn emoties, zijn gebrekkige overzicht, zijn impulsiviteit, zijn geringe probleemoplossende vaardigheden, zijn beperkte inlevingsvermogen en gebrekkige coping van (agressieve) emoties maken de kans op herhaling hoog. Daarnaast heeft verdachte geen structuur in de vorm van werk, vrijetijdsbesteding en een vast inkomen wat de kans op herhaling vergroot in de vorm van bedreigingen/verbaal en/of fysiek geweld.
Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat wanneer het erg stressvol is en hij niet weet waar hij aan toe is, hij in de war raakt en de controle verliest. Het voorgaande in acht genomen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
jeugddetentie
De rechtbank acht voor het bewezenverklaarde waarbij mede rekening gehouden is met de persoonlijke omstandigheden van verdachte een jeugddetentie voor de duur van elf maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank zal van deze straf één maand voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden inhoudende toezicht en begeleiding, ambulante behandeling en een verplichte dagbesteding om het gevaar op herhaling in te perken. De rechtbank zal, gelet op de zwakbegaafdheid van verdachte, bepalen dat de jeugdreclasseringsmaatregel wordt uitgevoerd door de William Schrikker Stichting en dat de ambulante behandeling wordt gevolgd bij Accare of een soortgelijke instelling, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering. In lijn met het advies van de psycholoog zal de rechtbank niet bepalen dat verdachte moet worden opgenomen in een zorginstelling. De rechtbank zal tevens bepalen dat deze voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn eveneens om de kans op herhaling in te perken.
Deze vrijheidsstraf is fors korter dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt echter doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring beslist, het jeugdstrafrecht toepast en dus het pedagogisch
effect van de straf vooropstelt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen jeugddetentie zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
vrijheidsbeperkende maatregel (38v Sr)
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten legt de rechtbank de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op aan verdachte. Deze maatregel houdt in een contactverbod met de aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor de duur van drie jaren. Bij iedere overtreding van dit verbod zal jeugddetentie van één week worden toegepast, met een maximale duur van zes maanden. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar opleggen. Ter zake de echtgenote van [slachtoffer 1] zal de rechtbank geen contactverbod opleggen, nu de verdachte jegens haar geen strafbaar feit heeft gepleegd en de maatregel ten opzichte van haar niet kan gelden ter voorkoming van het opnieuw plegen van een strafbaar feit door de verdachte.
De rechtbank zal hiernaast geen locatieverbod of locatiegebod opleggen met elektronische monitoring. Verdachte heeft een contactverbod en de rechtbank heeft geen aanleiding om te denken dat verdachte opnieuw naar de woning van zijn inmiddels ex-vriendin zal gaan.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van 453,18 ter zake van materiële schade en 2.250,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 1.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van 438,70 ter vergoeding van materiële schade en
1.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, gevorderd.
Standpunt van de verdediging
vordering van [slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] aangevoerd dat het deel van de vordering betrekking hebbende op de reiskosten van het brengen en halen van zijn dochter ad. 421,04 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte op dat moment gedetineerd was en ze derhalve niet bang hoefde te zijn verdachte tegen te komen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd, gelet op vergelijkbare zaken, deze te matigen tot een bedrag van 2.000,--.
vordering van [slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag van 500,-- of
600,--, nu in tegenstelling hetgeen in de vordering wordt gesteld uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij niet heeft gezien dat zijn vader werd gestoken.
vordering van [slachtoffer 3]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] aangevoerd dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen. De opgevoerde schade ad. 438,70 voor een nieuwe telefoon, het afsluiten van een abonnement, het afkopen van het oude abonnement en een telefoonhoesje staan niet in rechtstreeks verband met het ten laste gelegde. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de immateriële schade, gelet op vergelijkbare uitspraken, moet worden gematigd tot een bedrag van 350,-- of 450,--.
Oordeel van de rechtbank
vordering van [slachtoffer 1]
Door de benadeelde partij wordt materiële schade gevorderd bestaande uit reiskosten voor een bezoek aan de huisarts 4,22, aangifte bij de politie 5,41 en een bezoek aan de GGD-arts 22,51 deze schade van in totaal 32,14 wordt niet betwist. Hiernaast wordt een bedrag van 421,04 gevorderd voor het brengen en halen van zijn dochter van en naar het station omdat zij bang was dat verdachte langs deze route haar
met een mes stond op te wachten. Vast staat dat verdachte in deze periode was gedetineerd en dat het voor de dochter niet mogelijk was verdachte tegen te komen. Het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde ontbreekt en daarom zal deze schade worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade materiële schade van 32,14 en de immateriële schade van 2.250,-- heeft geleden en dat deze schades een rechtstreeks gevolg zijn van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom tot een bedrag van 2.282,14 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 maart 2024.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal hierbij het aantal dagen gijzeling op nihil stellen, nu de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
vordering van [slachtoffer 2]
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van 1.000,-- gevorderd voor immateriële schade. De hoogte van deze schade is gemotiveerd betwist.
Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat volgens de orthopedagoog sprake is van ernstige traumaklachten en dat de kans zeer aanwezig is dat de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (hierna PTSS) heeft. Dit is niet namens verdachte betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de immateriële schade op 500,--, De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 maart 2024, en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal hierbij het aantal dagen gijzeling op nihil stellen, nu de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
vordering van [slachtoffer 3]
Door de benadeelde partij wordt voor materiële schade een bedrag van 438,70 bestaande uit 301,02 voor een nieuwe telefoon en een screenprotector, 9,95 voor een telefoonhoesje en 127,73 voor de afkoopkosten van een lopend telefoonabonnement, gevorderd. Namens de benadeelde partij is gesteld dat verdachte de controle over de social media accounts van benadeelde partij heeft en dat hij haar via de app Life360 te allen tijden kan volgen. De benadeelde partij beschikt zelf niet meer over het beheer van haar accounts en heeft daarom op advies van de politie een nieuwe telefoon met een nieuw abonnement aangeschaft.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verdachte bij de politie op alle accounts van de benadeelde partij is uitgelogd. Hij heeft daardoor geen beheer meer over haar accounts. Het aanschaffen van een nieuwe telefoon en een nieuw telefoonabonnement is daarom niet nodig. Tevens is het beheer van de social media accounts niet bewezenverklaard, zodat er geen rechtstreeks verband is met het onder 4. bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom de gevorderd materiële schade afwijzen.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
De benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd met een journaal van de huisartsenpost en een brief van de psycholoog. De psycholoog heeft PTSS vastgesteld bij de benadeelde partij. In deze stukken zijn echter grote delen zwart geblokt. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat de PTSS door het bewezenverklaarde is veroorzaakt en is de vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 36f, 38v, 77c, 77g, 77we, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 284, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van elf maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot één maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na de dadelijke uitvoerbaar verklaring van de gestelde bijzondere voorwaarden meldt bij de [instantie] , telefoonnummer [telefoonnummer] , en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde meewerkt aan een ambulante behandeling door Accare of een andere door de jeugdreclassering aan te wijzen instelling en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de door die instelling te geven huisregels;
  • dat de veroordeelde dagbesteding heeft die de jeugdreclassering geschikt vindt.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
De maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangevers
  • [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1974;
  • [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2007;
  • [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2005.
Beveelt dat jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van de jeugddetentie bedraagt één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van 2.282,14 (zegge: tweeduizend tweehonderd tweeëntachtig euro en veertien eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor de overig gevorderd materiële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van 2.282,14 (zegge: tweeduizend tweehonderd tweeëntachtig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 32,14 aan materiële schade en 2.250,-- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van 500,-- (zegge: vijfhonderd euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat de gijzeling op nihil wordt gesteld.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 4:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet- ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] voor wat betreft de gevorderde materiële schade af.
Bepaalt dat [slachtoffer 3] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Kooistra, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2024.
Mr. M. van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.