Op 27 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak met parketnummer 18.228853.22. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde € 56.678,08 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit een hennepkwekerij. De officier van justitie had eerder gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 78.303,69 zou vaststellen, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie na het horen van de verdediging en het bestuderen van de bewijsstukken. De behandeling vond plaats op 13 december 2024, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. C.T. Pittau, aanwezig waren, evenals de officier van justitie, mr. A.H.P. Polstra.
De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de veroordeelde en rapportages over de hennepkwekerij. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde in totaal vijf oogsten had gehad, maar dat de opbrengsten door verschillende factoren, zoals schimmel en inbeslagname, lager waren dan aanvankelijk geschat. De rechtbank concludeerde dat de elektriciteitskosten niet in mindering moesten worden gebracht, omdat de veroordeelde deze kosten niet had voldaan. Uiteindelijk werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 56.678,08, en werd de veroordeelde verplicht dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank bepaalde ook dat de duur van de gijzeling maximaal 1080 dagen kan zijn.
Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. O.J. Bosker als voorzitter fungeerde. De uitspraak werd openbaar gedaan en is van belang voor de verdere juridische afhandeling van de zaak.