ECLI:NL:RBNNE:2024:5146
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC inzake confiscatiebevel in België en verjaringstermijnen
Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak waarin beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De zaak betreft een confiscatiebevel dat door het Hof van beroep Antwerpen in België is opgelegd op 28 februari 2011, waarbij een bedrag van 35.100,00 euro moest worden verbeurd verklaard. De veroordeelde, vertegenwoordigd door raadsman mr. D.A. Souisa, heeft op 12 juli 2024 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 22 april 2024, die de erkenning en tenuitvoerlegging van het Belgische confiscatiebevel had goedgekeurd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2024 heeft de raadsman betoogd dat de onderliggende beslissing al verjaard was volgens Belgisch recht op het moment dat de officier van justitie zijn beslissing nam. De raadsman voerde aan dat er geen bewijs was dat de verjaring was gestuit. Subsidiair werd een beroep gedaan op artikel 19h lid 1 onder h van de Verordening 2018/1805, omdat de veroordeelde recht had op een behandeling binnen een redelijke termijn, die volgens de raadsman was geschonden.
De officier van justitie stelde echter dat de verjaring in België was gestuit door de start van een Strafrechtelijk Uitvoeringsonderzoek (SUO) op 20 januari 2021, waardoor de verjaringstermijn opnieuw begon. De rechtbank overwoog dat de Belgische wetgeving voorziet in een stuiting van de verjaring bij de start van een SUO en dat de verjaringstermijn van tien jaren opnieuw aanvangt. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de officier van justitie werd bevestigd.