ECLI:NL:RBNNE:2024:514

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
18-150757-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en mishandeling door verdachte met autismespectrumstoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en mishandeling. De verdachte heeft op 19 juni 2023 opzettelijk brand gesticht op het balkon van zijn flatwoning in Groningen, waarbij hij een (kartonnen)doos in brand heeft gestoken terwijl zijn moeder zich in het pand bevond. Dit leidde tot een levensgevaarlijke situatie voor zowel personen als goederen. Daarnaast heeft de verdachte tijdens zijn detentie een beveiligingsmedewerkster mishandeld door haar met zijn vuist in het gezicht te slaan. De rechtbank heeft de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 416 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname en ambulante behandeling, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig verantwoordelijk is voor zijn daden, maar dat zijn stoornis heeft bijgedragen aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.150757.23
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18.201240.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 februari 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans verblijvende: [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 februari 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.B. Spoelstra, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2023 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door op een balkon (aan de [adres] ) een brandende aansteker en/of open vuur in aanraking te brengen met een (kartonnen)doos en/of plastic, althans afval, ten gevolge waarvan deze bovengenoemde goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan:
gemeen gevaar voor goederen, te weten het balkon en/of de muur van een woonhuis en/of een appartementencomplex, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten mogelijk in de omliggende appartementen en/of woningen aanwezige derden, te duchten was;
2. hij op of omstreeks 9 augustus 2023 te Sassenheim, gemeente Teylingen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met de vuist in het gezicht te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de
rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2024;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres] Groningen) d.d. 20 juni 2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023158817 d.d. 25 juli 2023, inhoudend het relaas van verbalisant [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 9 augustus 2023, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Den Haag met nummer 2023245265 d.d. 10 augustus 2023, inhoudend de verklaring van [naam] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2023 te Groningen opzettelijk brand heeft gesticht door op een balkon aan de [adres] een brandende aansteker en open vuur in aanraking te brengen met een (kartonnen)doos en plastic ten gevolge waarvan deze bovengenoemde goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan:
gemeen gevaar voor goederen, te weten het balkon en de muur van een woonhuis en een appartementencomplex, en
levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten mogelijk in de omliggende appartementen en woningen aanwezige derden, te duchten was.
2. hij op 9 augustus 2023 te Sassenheim [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met de vuist in het gezicht te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is;
mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste legde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 600 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke gedeelte moeten de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De officier van justitie ziet geen reden voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar heeft wel rekening gehouden met de jeugdigheid van verdachte en met het advies van de reclassering om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden te worden opgelegd met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts ziet de raadsman aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het jeugdstrafrecht niet alleen gericht is op heropvoeding, maar ook op bescherming. In het advies van het NIFP om het jeugdstrafrecht niet toe te passen, is daarom ten onrechte alleen gekeken naar de mogelijkheden van pedagogische beïnvloeding.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering en de rapportage van de psycholoog, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft op het balkon van zijn flatwoning een (kartonnen)doos in brand gestoken, terwijl zijn moeder zich in het pand bevond. Dit betreft een ernstig misdrijf waarmee verdachte een (levens)gevaarlijke situatie heeft doen ontstaan voor zowel personen als goederen. De gevolgen zijn weliswaar relatief beperkt gebleven, maar dat was mogelijk anders geweest indien de vlammen niet tijdig zouden zijn geblust door buurtbewoners. Daarbij komt dat verdachte hen niet heeft geholpen, doordat hij de balkondeur aan de buitenzijde op slot had gedraaid. De brand is juist door zijn toedoen verergerd, aangezien verdachte doeken over het vuur gooide en hij vervolgens lijdzaam toekeek. De gebeurtenis heeft in de nabije omgeving gezorgd voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Bovendien heeft verdachte tijdens zijn gevangenhouding een beveiligingsmedewerkster mishandeld door met zijn vuist in haar gezicht te slaan.
Uit de justitiële documentatie van 12 januari 2024 volgt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een poging tot zware mishandeling tot een (deels voorwaardelijke) werkstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 11 december 2023, opgemaakt door deskundige N. van der Weegen, GZ-psycholoog. Hierin wordt vastgesteld dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis. In overprikkelde of overvraagde situaties schieten zijn emotieregulatie- en probleemoplossende vaardigheden tekort, als gevolg waarvan hij impulsief agressief gedrag vertoont. De deskundige concludeert dat verdachte hierdoor is belemmerd in het maken van andere keuzes (voorafgaand aan en) ten tijde van het ten laste gelegde en dat beide feiten hem in verminderde mate zijn toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, indien hij zijn handelingsvaardigheden niet vergroot. In dat kader adviseert de deskundige tot klinische opname, gevolgd door een ambulante behandeling waarbij verdachte in een beschermde woonvorm verblijft. Voorts ziet de deskundige - na raadpleging van de wegingslijst adolescentestrafrecht - onvoldoende indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht, omdat de beperkte handelingsvaardigheden van verdachte samenhangen met diens autismespectrumstoornis en deze niet door een pedagogische aanpak zullen worden vergroot. Tevens is in het verleden een pedagogische benadering niet voldoende gebleken om verdachte vaardigheden te leren ter voorkoming van agressie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 januari 2024. Voor wat betreft de toepassing van het jeugdstrafrecht onthoudt de reclassering zich van advies, maar zij acht begeleiding door de volwassenreclassering wel aangewezen. Er worden wel duidelijke vaardigheidstekorten gezien die een rol speelden tijdens de delicten en om die reden zijn er enkele indicaties die passen bij toepassing van het jeugdstrafrecht. In het licht bezien van de pedagogische mogelijkheden is er echter geen noodzaak voor een pedagogische aanpak, omdat een groepsgericht leefklimaat naar verwachting juist averechts zal werken. Daarom vindt de reclassering interventies onder het jeugdstrafrecht minder passend. Verder adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Een klinische opname in de Forensisch Psychiatrische Afdeling [naam] is geïndiceerd, gelet op het hoge recidiverisico en de noodzaak voor een behandeling die aansluit bij de vastgestelde problematiek.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige en de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat de vastgestelde stoornis heeft bijgedragen aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en dat het bewezenverklaarde verminderd aan verdachte is toe te rekenen. In tegenstelling tot de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding voor berechting onder het jeugdstrafrecht. Verdachte is (en was ook tijdens de gepleegde feiten) meerderjarig. De inhoud van de rapportages en het verhandelde ter terechtzitting geven - alles afwegende - onvoldoende grond om in afwijking van het uitgangspunt het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank is echter, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de hoogte hiervan niet de periode van het reeds ondergane voorarrest dient te overstijgen. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen als stok achter de deur. De rechtbank houdt daarbij in strafverlagende zin rekening met de constatering dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Daarbij komt dat verdachte volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Ten slotte is verdachte gemotiveerd voor een klinische opname, hetgeen een zwaar traject is van aanzienlijke duur; ook dat werkt matigend op de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 416 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest (waarvan de duur gelijk is aan het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf). De rechtbank legt daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.
Omdat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en de rechtbank van oordeel is dat er zonder begeleiding en controle van de reclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan, zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van het in het zesde lid van dat artikel uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 15 maart 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een werkstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 30 maart 2023.
Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 augustus 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf. Ter terechtzitting heeft hij gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, gezien het reclasseringsadvies.
In lijn met het reclasseringsadvies en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun. Derhalve zal rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 416 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat:
veroordeelde zich meldt bij de reclassering of meewerkt aan huisbezoeken op de locatie van zijn verblijf. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde zich laat opnemen en zal verblijven op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [naam] , onderdeel van GGnet te [adres] . De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
veroordeelde zich aansluitend op de klinische opname ambulant laat behandelen door een instelling voor forensische psychiatrische zorg, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor
hem heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18.201240.22:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 maart 2023.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.V. Nolta, voorzitter, en mr. H. Brouwer en mr. R. Tesfai, rechters, bijgestaan door mr. M. Huiskamp, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2024.