ECLI:NL:RBNNE:2024:5099

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
LEE 24-4654
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom wegens niet-naleving van herplantverplichting op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel in Borger, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe, dat hem een last onder dwangsom had opgelegd wegens het niet naleven van een herplantverplichting op grond van artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker is, aangezien de opgelegde herplantplicht aanzienlijke financiële kosten met zich meebrengt en verzoeker reeds een dwangsom had verbeurd. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Het bestreden besluit is geschorst tot zes weken nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoeker. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.771,- en dient hij het griffierecht van € 187,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 24/4654 OWNATU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2024 in de zaak tussen
[verzoeker], te [plaats], verzoeker,
(gemachtigde: mr. T.R. Sturrus),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Drenthe, verweerder,
(gemachtigde: (mr. C. Dijkstra).
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom aan verzoeker opgelegd vanwege het niet naleven van een op hem rustende herplantverplichting op grond van artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter bij brief van 26 november 2024 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 12 december 2024. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker is eigenaar van en woonachtig op het perceel [adres] te [plaats], kadastraal bekend als F5218.
1.2. Op 19 februari 2021 heeft toezichthouder [naam] een controle uitgevoerd op dit perceel. Tijdens deze controle heeft voornoemde toezichthouder geconstateerd dat verzoeker in de winter van 2020/21 een houtopstand (gemengd bos) van 1,2 hectare op zijn perceel heeft geveld. Verder heeft de toezichthouder verzoeker gewezen op de ontstane herplantplicht. Voornoemde toezichthouder heeft de bevindingen van de controle neergelegd in een controlerapport van 16 maart 2021.
1.3. Naar aanleiding van voormeld controlerapport heeft verweerder verzoeker bij brief van 24 maart 2021 in kennis gesteld van het gegeven dat op zijn perceel een illegale velling heeft plaatsgevonden en dat hij de plicht heeft het perceel te herplanten voor 1 mei 2024.
1.4. Verweerder heeft verzoeker bij brief van 15 maart 2024 medegedeeld voornemens te zijn om aan hem een last onder dwangsom op te leggen.
Verder heeft verweerder verzoeker met deze brief in de gelegenheid gesteld om een zienswijze bij verweerder in te dienen.
1.5. Verzoeker heeft bij brief van 17 april 2024 een zienswijze, gericht tegen dit voornemen, bij verweerder ingediend.
1.6. Een toezichthouder van de provincie Drenthe heeft tijdens een bezoek aan voormeld perceel op 2 mei 2024 geconstateerd dat op het kadastrale perceel F5218, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats], geen herplant heeft plaatsgevonden.
1.7. Verzoeker heeft verweerder bij brief van 11 november 2024 verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen tot vier weken na de beslissing op de bezwaren van verzoeker.
1.8. Bij besluit van 22 november 2024 heeft verweerder het verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn in de door verzoeker voorgestelde zin afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een last onder dwangsom aan verzoeker opgelegd vanwege het niet naleven van een op hem rustende herplantverplichting op grond van artikel 11.129, eerste lid, van het Bal.
De opgelegde last onder dwangsom houdt in dat verzoeker wordt gelast om de herplant op het kadastrale perceel F5218, plaatselijk bekend als Rolderstraat 10 te Borger, voor
30 november 2024 op bosbouwkundige wijze alsnog uit te voeren, bij gebreke waarvan verzoeker een dwangsom van € 12.000,- verbeurt en, als de herplant na twee weken na die eerste controle nog steeds niet heeft plaatsgehad, een nadere dwangsom van € 12.000,- verbeurt.
Toepasselijke regelgeving
3. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure het nieuwe recht (waaronder de Ow) van toepassing is, omdat in deze zaak een bestuurlijke sanctie na die datum is opgelegd.
Spoedeisend belang
5. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Verweerder betwist dat er in dit geval sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker. In dit verband wijst verweerder erop dat het enkele feit dat verzoeker tijdrovende en kostbare handelingen zou moeten verrichten om aan de herbeplantingsplicht te voldoen op zichzelf geen spoedeisend belang. Alleen het stellen van een financieel belang is onvoldoende voor het treffen van een voorlopige voorziening, aldus verweerder. In de visie van verweerder ontstaat de plicht om binnen drie jaar over te gaan tot herplanting bovendien van rechtswege na het vellen of tenietgaan van een houtopstand. Verzoeker heeft daarmee voldoende tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. Er is geen onverwijlde spoed die maakt dat het wachten op de uitkomst van de bezwaarprocedure onredelijk is.
6.1. Verzoeker betoogt dat er sprake is van een spoedeisend belang aan zijn zijde. In dit verband wijst verzoeker erop dat de aan hem opgelegde herplantplicht een kostbare verplichting met zich brengt en dat hij, in afwachting van de bezwaarfase, tijdrovende werkzaamheden dient te verrichten zonder dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit vaststaat met betrekking tot de omvang van de op hem rustende herplantplicht. Daarbij komt in de visie van verzoeker dat verweerder zijn verzoek om de begunstigingstermijn te verlengen, heeft afgewezen. Daarnaast wijst verzoeker er op dat hij inmiddels een dwangsom heeft verbeurd.
6.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in dit geval sprake van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker inmiddels een aanzienlijke dwangsom heeft verbeurd en dat de aan hem opgelegde herplantplicht onweersproken tot hoge financiële kosten en tijdrovende werkzaamheden zal leiden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de stelling van verweerder te volgen dat het redelijk is om in dit geval de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten.
Het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht een last onder dwangsom aan verzoeker heeft opgelegd vanwege het niet naleven van een op hem rustende herplantplicht. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bestaan van een herplantplicht
8. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 11.129, eerste lid, van het Bal een herplantplicht op verzoeker rust. Verzoeker dient voor 30 november 2024 de herplant op het kadastrale perceel F5218 te Borger op een bosbouwkundige wijze alsnog uit te voeren. Om te komen aan een bedekkingsgraad van 80% zou verzoeker bijvoorbeeld kunnen planten in een plantverband voor loofhout- en naaldhoutsoorten van maximaal 1,5 x 1,5 meter bij een tweejarig bosplantsoen. Voor het herplanten met eenjarig bewortelde stekken van populieren moet er een plantverband aangehouden worden van maximaal 4 x 4 meter. Indien verzoeker voor deze type plantgoed
grotere plantafstanden aanhoudt dan hiervoor is aangegeven, kan niet gesproken worden van het aanplanten op een bosbouwkundige wijze waarmee binnen drie jaren een bedekkings-graad van 80% kan worden gehaald.
8.1. Onder verwijzing naar artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bal betwist verzoeker het bestaan van een herplantplicht. In dit verband wijst verzoeker erop dat alle door hem gekapte bomen waren gesitueerd op zijn eigendom en dat hij (dus) ook de eigendom van de gekapte bomen had. Die bomen waren dus gesitueerd op zijn erf dan wel in zijn tuin. In de visie van verzoeker hadden de door hem gekapte bomen op zijn eigen grond een zodanig geringe bijdrage aan de oogmerken van natuurbescherming en/of het behoud
van het bosareaal in Nederland of landschapsbescherming, dat de algemene beperking van het eigendomsrecht zoals vervat in artikel 11.129 van het Bal niet van toepassing is op de door hem gekapte bomen.
8.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat slechts voor een beperkt aantal gevallen geldt dat er geen herbeplantingsverplichting bestaat. Voor houtopstanden op erven of in tuinen gaat het in de visie van verweerder dan om houtopstanden van een “beperkte omvang”. Daarbij verwijst verweerder naar hetgeen in de NvT bij artikel 11.111, tweede lid, van het Bal is opgenomen. Volgens verweerder verduidelijkt de NvT vervolgens dat houtopstanden daarbuiten met een oppervlakte van minder dan 10 are een beperkte oppervlakte hebben. Dit geeft een beeld van wat moet worden verstaan onder houtopstanden van beperkte omvang op erven en in tuinen, aldus verweerder. Daarmee wordt duidelijk dat een “beperkte omvang” volgens verweerder ten hoogste een aantal are kan betreffen. Naar de mening van verweerder kwalificeert een houtopstand van 1,2 hectare niet als “beperkte omvang”. Om die reden is de uitzonderingscategorie van artikel 11.111, tweede lid, onder b, van het Bal niet van toepassing.
8.3.1. Uit artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bal volgt dat de afdeling niet gaat over houtopstanden op erven of in tuinen.
8.3.2. Uit de Nota van Toelichting (NvT, Staatsblad 2021/22, p. 310) dient te worden afgeleid dat enkele categorieën van houtopstanden zijn uitgezonderd omdat de bescherming van die categorieën te weinig zou bijdragen aan de oogmerken van natuurbescherming, het behoud van het bosareaal in Nederland of landschapsbescherming, om een algemene beperking van het eigendomsrecht via overal in het land toepasselijke rijksregels te rechtvaardigen. Het gaat hier om houtopstanden van beperkte omvang, te weten houtopstanden op erven en in tuinen (onder b), populieren en wilgen langs wegen, waterwegen en landbouwgronden (onder g) en houtopstanden daarbuiten die een beperkte oppervlakte hebben (kleiner dan 10 are) of onderdeel uitmaken van een beplanting van ten hoogste 20 bomen (onder j).
8.4. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat verzoeker in het buitengebied van Borger woont op een groot perceel van circa 1,5 hectare en dat hij op dit perceel over een groot erf en een grote tuin beschikt. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de vraag of in dit geval een uitzonderingscategorie van artikel 11.111, tweede lid, van het Bal van toepassing is. In het verweerschrift heeft verweerder, onder verwijzing naar de NvT, aangegeven dat de uitzonderingscategorie, als bedoeld in artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bal in dit geval niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een houtopstand van een beperkte omvang. In artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bal is bepaald dat de herplantplicht niet geldt voor houtopstanden op erven of in tuinen. Uitgangspunt in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2024:5134, is dat wordt uitgegaan van de tekst van de wettelijke regeling, tenzij er sprake is van onduidelijkheid. Volgens het Van Dale’s groot woordenboek der Nederlandse taal betekent het woord “erf”: grond behorend en gelegen bij een huis. Als die uitleg gevolgd wordt zou in dit geval de uitzonderingscategorie van artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bal van toepassing zijn en zou er geen herplantplicht gelden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het de vraag of er aanleiding bestaat om aan de hand van de Nvt tot een andere of nadere uitleg te komen in die zin dat daaronder dient te worden verstaan een houtopstand van beperkte omvang. Gelet hierop twijfelt de voorzieningenrechter aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit betekent dat er mogelijk een gebrek kleeft aan het bestreden besluit.
8.5. Bij de beoordeling van de vraag of er aanleiding is tot het treffen van een voorlopige voorziening en/of het opleggen van een maatregel dient de voorzieningenrechter de betrokken belangen van partijen af te wegen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Belangenafweging
9. Na afweging van de betrokken belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat er in dit geval aanleiding bestaat om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoeker. Hierbij neemt de voorzieningenrechter, naast hetgeen hiervoor reeds is vermeld, in aanmerking dat verweerder in de nog te nemen beslissing op bezwaar ook nader dient te onderzoeken in hoeverre hij bevoegd is tot het opleggen van een last onder dwangsom in verband met het niet naleven van een herplantplicht op grond van het Bal, gelet op het overgangsrecht, als bedoeld in artikel IV, vierde lid, van het Aanvullingsbesluit natuur en de brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn waarin wordt aangegeven dat het vellen van de houtopstanden omgevingvergunningsvrij is. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking dat verweerder in de nog te nemen beslissing op bezwaar nader dient te onderbouwen hoe het zit met de uitzonderingscategorie voor wat betreft dunning (artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onder h, van het Bal), de omvang van de herplantplicht en de bodemgesteldheid, gelet op het door verzoeker in gang gezette specifiek daarop gerichte bodemonderzoek. Weliswaar heeft verweerder terecht naar voren gebracht dat er een groot gewicht dient te worden toegekend aan de handhavingsbelangen en het gegeven dat verzoekers perceel deel uitmaakt van het Nationaal Landschap Drentsche Aa, maar dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat kan worden voorbij gegaan aan de eigendomsbelangen van verzoeker en het gerechtvaardigde belang om het betalen van een forse dwangsom te voorkomen, mede gelet op de gerezen twijfel voor wat betreft de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Gelet op de voorgaande overwegingen volstaat de voorzieningenrechter, na een afweging van de betrokken belangen, met een schorsing van het bestreden besluit in vorenbedoelde zin.
Conclusie
10. Gelet op de rechtsoverwegingen 8.4., 8.5. en 9. alsmede de aard van het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit ziet de voorzieningenrechter, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van het bestreden besluit van verweerder tot zes weken nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoeker.
10.1. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoeker te veroordelen.
10.2. Verzoeker heeft verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten die hij redelijkerwijs heeft gemaakt. Daarbij heeft verzoeker verzocht om vergoeding van verletkosten, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), tot een bedrag van € 1.000,-. Uit de door verzoeker bij het verzoek gegeven toelichting volgt dat de verletkosten € 1.000,-, waarvan € 600,- voor het bijwonen van de zitting op 12 december 2024 en € 400,- in verband met het niet kunnen maken van afspraken voor werkzaamheden als zelfstandige.
10.3. Als verletkosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking de kosten van tijdsverzuim als gevolg van het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis (Nota van Toelichting, Stb. 1993, 763).
10.4.1. Onder toepassing van het Bpb kunnen de proceskosten van eisers worden begroot op € 1.750,- (één punt voor het indienen van een verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een gemiddeld gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
10.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met de enkele vermelding van een bedrag van € 1.000,- aan verletkosten om reden van het niet kunnen verrichten van werkzaamheden als zelfstandige de hoogte van zijn verletkosten onvoldoende met gegevens of bescheiden gestaafd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verletkosten van verzoeker op een forfaitair bedrag vast te stellen (vgl. AbRvS,
18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2778). De voorzieningenrechter stelt de verletkosten van verzoeker derhalve vast tegen het minimumtarief van € 7,- per uur voor in totaal 3 uren in verband met het bijwonen van de zitting op 12 december 2024.
10.5. Uit de overwegingen 10.4.1 en 10.4.2 volgt dat het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van verzoeker door de voorzieningenrechter wordt vastgesteld op € 1.771,-. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- aan hem dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat door verweerder is beslist op de bezwaren van verzoeker;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.771,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hem dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 187,- aan hem dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningen-rechter van de bestuursrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…).
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001854&artikel=51&g=2024-06-03&z=2024-06-03) is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:2
1. In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
(…).
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Omgevingswet
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
1. De bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037885/2024-01-01) bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
(…)
Artikel 18.2 Toedeling handhavingstaak
1. Als sprake is van een activiteit waarvoor op grond van paragraaf 4.1.1 algemene regels zijn gesteld, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 4.1.3 voor die activiteit bevoegde gezag.
2. Als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning bevoegde gezag.
(…).
Bijlage bij artikel 1.1 van deze wet
A. Begrippen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
(…);
herbeplanten: door aanplant, bezaaiing of natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand;
(…);
houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend;
(…).
Besluit activiteiten leefomgeving
Artikel 11.111 Activiteiten
1. Deze afdeling gaat over het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden of nadat een houtopstand op een andere manier teniet is gegaan, en over handel in en bezit van hout of houtproducten.
2. De afdeling gaat niet over:
(…);
b. houtopstanden op erven of in tuinen;
(…);
h. het dunnen van een houtopstand voor de bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand;
(…);
j. houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 a, of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Artikel 11.129 Plicht tot herbeplanting
1. Als een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of als een houtopstand op een andere manier teniet is gegaan, wordt zorg gedragen voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
(…).
Omgevingsverordening Provincie Drenthe 2023
Artikel 4.24 Maatwerkregel herbeplanten op bosbouwkundig verantwoorde wijze
1. Onder op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verstaan:
a. een herbebossing die gericht wordt uitgevoerd om de doelen van houtproductie, natuur, landschap en/of cultuurhistorie te realiseren; of
b. een spontane natuurlijke verjonging.
2. De herbeplanting als bedoeld in het eerste lid bestaat uit boomsoorten die geschikt zijn om gelet op de bodemkwaliteit en waterhuishouding ter plaatse uit te groeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand en heeft binnen drie jaar een bedekkingsgraad van 80%.