ECLI:NL:RBNNE:2024:5092

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
LEE 24-2993
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet-ontvankelijk verklaren van bezwaren tegen de mededeling van de griffier van de raad van de gemeente Leeuwarden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 20 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaren tegen een e-mailbericht van de griffier van de raad van de gemeente Leeuwarden beoordeeld. Het e-mailbericht, verzonden op 18 april 2024, informeerde eiser dat zijn berichten rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar zouden worden gesteld en niet meer op de openbare lijst van ingekomen stukken gepubliceerd zouden worden. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de raad verklaarde zijn bezwaren op 2 juli 2024 kennelijk niet-ontvankelijk.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de raad de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het e-mailbericht van 18 april 2024 een mededeling betreft die niet op rechtsgevolg is gericht en dus niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de beslissing om de berichten van eiser rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar te stellen een beslissing met een zuiver intern karakter is, voortvloeiend uit het Reglement van Orde van de raad.

Echter, de rechtbank komt tot de conclusie dat het onderdeel van het e-mailbericht waarin staat dat de berichten van eiser niet meer op de lijst van ingekomen stukken worden gepubliceerd, niet als een beslissing met een zuiver intern karakter kan worden beschouwd. Dit wordt aangemerkt als feitelijk handelen. De rechtbank past artikel 6:22 van de Awb toe, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, maar bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen de uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 24/2993
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

en

de raad van de gemeente Leeuwarden, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. Hofman en S.J. Dijkstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren van eiser tegen het e-mailbericht van
18 april 2024 van de griffier van de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) waarin aan hem is medegedeeld dat zijn berichten rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar worden gesteld en niet meer worden gepubliceerd op de openbare lijst van ingekomen stukken.
1.1.
De griffier van de raad heeft bij e-mailbericht van 18 april 2024 aan eiser medegedeeld dat zijn berichten rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar worden gesteld en niet meer worden gepubliceerd op de openbare lijst van ingekomen stukken. Met het bestreden besluit van 2 juli 2024 heeft de raad de bezwaren van eiser kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de raad. Eiser is met kennisgeving niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
4.1.
Bij e-mailbericht van 18 april 2024 heeft de griffier van de raad aan eiser medegedeeld dat zijn berichten rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar te stellen en niet meer te publiceren op de openbare lijst van ingekomen stukken.
4.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De gronden van bezwaar zijn bij brief van
25 april 2024 aangevuld.
4.3.
De voorzitter van de Algemene Kamer van de Adviescommissie bezwaarschriften heeft verweerder bij brief van 16 mei 2024 geadviseerd de bezwaren van eiser kennelijk
niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Met het bestreden besluit heeft de raad de bezwaren van eiser kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard.
Het geschil
5. Tussen partijen is in geschil of de raad de bezwaren van eiser terecht kennelijk
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Beslissing met zuiver intern karakter
6. Eiser betoogt dat de griffier van verweerder stukken achter houdt waardoor de raad onvolledig en ‘bedrieglijk’ wordt geïnformeerd. Gelet daarop is eiser van mening dat de raad opnieuw kennis dient te kunnen nemen van de ingekomen stukken. Daarbij heeft eiser aan de rechtbank verzocht om de griffier van de raad zijn titel af te nemen en bij de gemeente Leeuwarden aan te dringen op zijn ontslag.
6.1.
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad de bezwaren van eiser, gericht tegen het e-mailbericht van 18 april 2024, terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, voor zover daarin is neergelegd dat de berichten van eiser rechtstreeks aan de raadsleden beschikbaar worden gesteld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het e-mailbericht van
18 april 2024 in zoverre niet op rechtsgevolg is gericht, omdat daarin een mededeling is gedaan voor wat betreft een beslissing met een zuiver intern karakter die voortvloeit uit het Reglement van Orde van de raad. Hieruit volgt dat de beslissing van de raad om ingekomen berichten van eiser rechtstreeks aan raadsleden beschikbaar te stellen niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (Memorie van Toelichting II, Parlementaire Geschiedenis I, p. 155). Deze grond van eiser slaagt niet.
Feitelijk handelen
7. Anders ligt dit voor het onderdeel van het e-mailbericht van 18 april 2024, voor zover daarin aan eiser tevens is meegedeeld dat zijn berichten niet meer worden gepubliceerd op de lijst van ingekomen stukken van de raad. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit onderdeel van dat e-mailbericht niet worden aangemerkt als een beslissing met een zuiver intern karakter, maar is er in zoverre sprake van feitelijk handelen. Dit betekent dat voormeld e-mailbericht ook voor wat betreft dit onderdeel niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden beschouwd en dat de daartegen gerichte bezwaren van eiser niet-ontvankelijk zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het geconstateerde gebrek voor zover dit het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren van eiser betreft te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Deze grond van eiser slaagt niet.
Bijkomende verzoeken
8. Voor zover eiser heeft verzocht om de griffier van de raad zijn titel af te nemen en bij de gemeente Leeuwarden aan te dringen op zijn ontslag, is de rechtbank van oordeel dat de bestuursrechter gehouden is om het bestreden besluit te beoordelen en niet bevoegd is te beslissen op de door eiser in die zin gedane verzoeken.
Conclusie en gevolgen
9. Gelet op de overwegingen 6.2. en 7. is het beroep van eiser ongegrond. Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser ongegrond
  • bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 187,- aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
De griffier De rechter

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: