ECLI:NL:RBNNE:2024:5088

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/18/240933 KG RK 24/385
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. S. Dijkstra in een civiele procedure

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. De verzoeker, die zijn verzoek tot wraking indiende op 9 december 2024, was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek te laat was ingediend. De verzoeker had als grond voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat de rechtbank in een eerdere beschikking van 5 juli 2024 de omgangsregeling verkeerd had opgenomen. Hij vreesde dat deze fout zou leiden tot partijdigheid in de nog te nemen beslissingen door de rechtbank. De rechter, mr. S. Dijkstra, die belast was met de behandeling van de hoofdzaak, heeft in haar schriftelijke reactie van 13 december 2024 aangegeven dat er geen sprake was van partijdigheid en dat de verzoeker zijn stelling onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank overwoog dat volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een wrakingsverzoek tijdig moet worden ingediend, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Aangezien de verzoeker had gewacht tot 9 december 2024 om zijn verzoek in te dienen, terwijl de feiten al op 5 juli 2024 bekend waren, oordeelde de rechtbank dat het verzoek te laat was. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/18/240933 / KG RK 24/385
Beslissing van 20 december 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. S. Dijkstra,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 december 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 13 december 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. S. Dijkstra, familierechter, die is belast met de behandeling van de procedure met zaaknummer [zaaknummer in hoofdzaak] , kort gezegd de behandeling van een verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing.
2.2
De verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechtbank in haar beschikking van 5 juli 2024 de omgangsregeling verkeerd heeft opgenomen. De verzoeker kan zich niet voorstellen dat de door partijen opgesomde dagen zomaar verkeerd worden opgenomen in een beschikking en wenst daarom iedere schijn van partijdigheid bij de nog door de rechtbank te nemen beslissingen weg te nemen.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 13 december 2024.
3.2
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat van enige partijdigheid aan haar zijde geen sprake is en dat de stelling dat dit wel zo is, onvoldoende door de verzoeker is onderbouwd. De verzoeker had hoger beroep kunnen instellen tegen de beschikking die naar zijn oordeel niet juist was.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 37, eerste lid, Rv wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. Ook wordt beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
4.3
Uit het verzoekschrift is gebleken dat de grond die de verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, betrekking heeft op de beschikking van 5 juli 2024. Op dat moment zijn de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend geworden. De verzoeker heeft vervolgens gewacht tot 9 december 2024 met het indienen van het wrakingsverzoek. De rechtbank is van oordeel dat de verzoeker daarmee te laat is met het indienen van het wrakingsverzoek. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop zouden kunnen rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken.
4.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het verzoek. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat derhalve geen reden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
5.2
bepaalt dat de procedure met zaaknummer [zaaknummer in hoofdzaak] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- de verzoeker;
- de rechter;
- de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C.M. Telman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.A. Toussaint, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.