ECLI:NL:RBNNE:2024:5073

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
LEE 23/1215 (Einduitspraak)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak over omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits in Emmen

In deze einduitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt een eindoordeel gegeven over het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits op het perceel Waanderweg 176 te Emmen. De rechtbank bouwt voort op een eerdere tussenuitspraak van 2 juli 2024, waarin al enkele tekortkomingen in de motivering van het college waren vastgesteld. Het college had in het besluit op bezwaar van 9 september 2024 een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit van 12 januari 2023 was ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser tegen het besluit van 12 januari 2023 niet-ontvankelijk is, omdat het procesbelang is komen te vervallen. Voor het beroep tegen het besluit van 9 september 2024 oordeelt de rechtbank dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de parkeernormen en niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1215-E

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen,

het college
(gemachtigden: mr. C. Post en mr. K. Croezen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Boxkoning B.V. uit Amsterdam,de vergunninghouder

(gemachtigde: P. Smits).

Inleiding

1. In deze einduitspraak geeft de rechtbank een eindoordeel over het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 44 bedrijfsunits op het perceel Waanderweg 176 te Emmen.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het primaire besluit
van 23 december 2021 verleend aan de vergunninghouder. Met het besluit op bezwaar
van 12 januari 2023 is het college bij de verlening van die vergunning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Ook heeft het college aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft op 2 juli 2024 een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het college in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak genoemde gebrek te herstellen.
1.5.
Het college heeft op 9 september 2024 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Daarbij is het besluit op bezwaar van 12 januari 2023 ingetrokken, is eisers bezwaar ongegrond verklaard en is de omgevingsvergunning van 23 december 2021 met aanvulling van de motivering in stand gelaten.
1.6.
De rechtbank heeft partijen op 10 september 2024 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het herstel van het gebrek kenbaar te maken. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.7.
De rechtbank heeft partijen op 5 november 2024 in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij mondeling op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover dat is gericht tegen het besluit op bezwaar van 12 januari 2023. De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep ongegrond is, voor zover dat is gericht tegen het besluit op bezwaar van 9 september 2024. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen die oordelen hebben.
Het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 12 januari 2023
4. De rechtbank stelt vast dat het college in het besluit op bezwaar van 9 september 2024 het besluit op bezwaar van 12 januari 2023 heeft ingetrokken en heeft vervangen door een nieuw besluit op bezwaar. Voor zover eisers beroep nog tegen het besluit van 12 januari 2023 is gericht, is het beroep niet-ontvankelijk omdat het procesbelang is komen te vervallen. Eiser heeft ook niet aangevoerd dat hij nog belang heeft bij verdere beoordeling van dat besluit, anders dan al heeft plaatsgevonden in de tussenuitspraak. De rechtbank zal het beroep op dit punt daarom niet-ontvankelijk verklaren. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het college tot vergoeding van de proceskosten en betaling van het griffierecht te veroordelen.
Het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 9 september 2024
5. De rechtbank stelt vast dat eisers beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking heeft op het besluit op bezwaar van 9 september 2024. [1]
6. De rechtbank verwijst naar de overwegingen in de tussenuitspraak (9.4 – 9.4.5) voor de redenen waarom in het besluit op bezwaar van 12 januari 2023 onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd of in dit geval is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee had het college onvoldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan “Parapluplan parkeernormen gemeente Emmen”.
7. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het college in het besluit op bezwaar
van 9 september 2024 een aanvullende motivering heeft opgenomen over de parkeervoorzieningen bij het onderhavige bouwplan. Uit dat besluit volgt dat het college na de tussenuitspraak nader overleg heeft gevoerd met de vergunninghouder over (de onderbouwing voor) de parkeernorm voor dit bouwplan. Naar aanleiding van dat overleg heeft de vergunninghouder de memo ‘Toelichting tussenuitspraak onderdeel 9 zaaknummer: LEE 23/1215’ van X Stream Traffic Consultancy van 13 juli 2024 (de memo) bij het college ingediend. Het college heeft de memo betrokken in het besluit op bezwaar van 9 september 2024 en naar de memo verwezen ter onderbouwing van het standpunt dat het bouwplan in dit geval voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in deze beroepsprocedure niet op dat nieuwe besluit op bezwaar en de bijbehorende aanvullende motivering heeft gereageerd.
8. De rechtbank overweegt dat het college met het besluit op bezwaar
van 9 september 2024 heeft gemotiveerd waarom het vergunde project te scharen valt onder de functie ‘Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief’ als genoemd in de CROW-parkeerkencijfers. Het college heeft daarbij acht geslagen op de parkeerkencijfers uit 2018. Ook is in dat besluit gemotiveerd waarom in dit geval bij het vaststellen van de parkeernorm is gekozen om de ondergrens van de bandbreedte in de parkeerkencijfers toe te passen, te weten 0,8 parkeerplaats per 100 m² bvo en dat daarmee rekening is gehouden met de parkeerdruk op piekmomenten. Bij zijn afweging en standpuntbepaling heeft het college verwezen naar (de informatie opgenomen in) de memo. Eiser heeft deze motivering niet bestreden.
9. De rechtbank oordeelt dat het college met het nieuwe besluit op bezwaar (alsnog) voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom dit bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen en waarom dit bouwplan niet in strijd is met het “Parapluplan parkeernormen gemeente Emmen”.
10. Het beroep is ongegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit op bezwaar van 9 september 2024. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.
Proceskostenveroordeling en vergoeding griffierecht
10. Omdat het beroep terecht is ingediend tegen het besluit op bezwaar van 12 januari 2023, moet het college het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze proceskostenvergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de toenmalige gemachtigde van eiser het beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het
besluit op bezwaar van 12 januari 2023;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit
op bezwaar van 9 september 2024;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet
vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze einduitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A. Schaapsmeerders, griffier. De einduitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 27 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze einduitspraak (en de samenhangende tussenuitspraak), kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Awb.