ECLI:NL:RBNNE:2024:5071

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
LEE 23/1756
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van de Nederlandse Jagers Vereniging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar door de provincie Fryslân met betrekking tot het faunabeheerplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2024, wordt het beroep van de Nederlandse Jagers Vereniging (hierna: eiseres) tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar door de provincie Fryslân (hierna: verweerder) beoordeeld. De zaak betreft het faunabeheerplan Jacht 2022-2026, dat op 21 december 2021 door verweerder is goedgekeurd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 20 september 2022, waarin werd gesteld dat er geen jacht op bepaalde wildsoorten kan plaatsvinden zolang er geen goedgekeurd faunabeheerplan is. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit van 7 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer zou zijn, aangezien de jacht weer mogelijk was na de goedkeuring van een nieuw faunabeheerplan op 25 oktober 2022.

De rechtbank heeft op 1 november 2024 de zaak behandeld en concludeert dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat de jacht inmiddels weer is toegestaan. Eiseres stelt dat zij opkomt voor de belangen van haar leden, die schade hebben geleden door het niet kunnen jagen in de periode van 21 september 2022 tot 26 oktober 2022. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres zelf geen schade heeft gesteld en dat individuele leden zelf bezwaar hadden moeten maken. De rechtbank wijst het verzoek van jagers om als belanghebbenden aan het geding deel te nemen af, omdat zij verzuimd hebben om bezwaar te maken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2024 in de zaak tussen

Nederlandse Jagers Vereniging , uit Amersfoort , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. P.M. Timmer-Arends),
en

Fryslânlege van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, verweerder

(gemachtigden: mr. R.A. Dirksma en E.G.B. Mensink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het door verweerder niet ontvankelijk hebben verklaard van haar bezwaar in het bestreden besluit van 7 maart 2023.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Procesverloop

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Op 21 december 2021 heeft verweerder het Faunabeheerplan Jacht 2022-2026 (hierna: faunabeheerplan) goedgekeurd.
2.2.
Verweerder heeft bij besluit op bezwaar van 20 september 2022, de bezwaren van een derde-partij tegen het goedkeuringsbesluit van 21 december 2021 gegrond verklaard en dat besluit herroepen.
2.3.
Bij brief van 20 september 2022 heeft verweerder provinciale staten hierover geïnformeerd. In deze brief deelt verweerder – kort gezegd – mee dat is gebleken dat de gegevens over tellingen van de bejaagbare wildsoorten in het faunabeheerplan onvolledig zijn, en daardoor niet wordt voldaan aan de eisen uit de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017 en dat het goedkeuringsbesluit om die reden is herroepen. Ook staat in deze brief het volgende:
“Jacht mag alleen plaatsvinden als er een goedgekeurd faunabeheerplan is (artikel 3.12 van de Wet natuurbescherming). Het gevolg van het herroepen van het goedkeuringsbesluit is dus dat geen jacht op de wildsoorten (haas, fazant, wilde eend, houtduif en konijn) kan plaatsvinden in Fryslân. Dit geldt totdat een eventueel nieuw aangevuld faunabeheerplan is vastgesteld door de Faunabeheereenheid en door ons is goedgekeurd. Wanneer de Faunabeheereenheid een nieuw (aangevuld en verbeterd) faunabeheerplan indient waarin wel voldoende gegevens staan, kunnen wij dit plan goedkeuren. In dat geval kan daarna de jacht weer plaatsvinden.”
2.4.
Eiseres heeft op 11 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen het door verweerder, hierboven als cursief weergegeven, ingenomen standpunt in de brief van 20 september 2022. Volgens eiseres is de mededeling van verweerder dat er geen jacht op bepaalde wildsoorten kan plaatsvinden zolang er geen goedgekeurd faunabeheerplan is, een bestuurlijk rechtsoordeel waartegen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep kan worden ingesteld en eerst bezwaar moet worden gemaakt. Eiseres bestrijdt verder het standpunt van verweerder.
2.5.
Het op 19 oktober 2022 opnieuw vastgestelde faunabeheerplan heeft verweerder bij besluit van 25 oktober 2022 goedgekeurd. Hierin is neergelegd dat er vanaf 26 oktober 2022 weer gejaagd mag worden.
2.6.
In het bestreden besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie, het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is er geen sprake van procesbelang, omdat er weer gejaagd kan worden en er daardoor geen sprake meer is van een rechtens te beschermen belang. Daarbij heeft verweerder betrokken dat het faunabeheerplan een looptijd heeft van 5 jaar, tot 25 oktober 2027 en zij geen oordeel hoeft te geven over louter principiële kwesties. Het betoog dat leden van eiseres schade hebben geleden is niet aannemelijk gemaakt. Bovendien gaat het gestelde schade van individuele jagers en niet van eiseres zelf, zodat ook om die reden er geen procesbelang wordt aangenomen. Verweerder laat gelet op het voorgaande de vraag of sprake is van een bestuurlijke rechtsoordeel, onbesproken.

Beoordeling door de rechtbank

Kunnen [jagers] als partij aan het geding deelnemen?
3. Voorafgaand aan de zitting hebben jagers [jagers] verzocht om als belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als toegelaten partij aan het geding deel te kunnen nemen.
3.1.
De rechtbank heeft hierover voorafgaand aan de zitting een voorlopig oordeel gegeven en aangegeven dat dit ter zitting nader kan worden toegelicht en besproken. Op zitting is dit aan de orde geweest.
3.2.
De rechtbank overweegt dat [jagers] niet worden toegelaten om als partij aan de onderhavige beroepsprocedure deel te nemen en overweegt daartoe het volgende.
3.3.
Als regel wijst de rechtbank een verzoek van een belanghebbende om als partij toegelaten te worden, toe. Artikel 8:26 van de Awb echter is niet bedoeld om belanghebbenden als partij toe te laten die verwijtbaar verzuimd hebben om bezwaar te maken of (administratief) beroep in te stellen en op die wijze artikel 6:13 van de Awb pogen te omzeilen. Zij dienen namelijk zelf een rechtsmiddel in te stellen indien zij het niet eens zijn met een besluit. Deelneming aan een procedure over de band van artikel 8:26 van de Awb is daarom in beginsel voorbehouden aan die partijen die een belang hebben dat niet parallel loopt aan de belangen van de partij die beroep heeft ingesteld.
3.4.
In het geval van [jagers] is duidelijk dat zij hebben nagelaten bezwaar te maken. Eiseres, zoals ook ter zitting door eiseres is bevestigd, heeft een met [jagers] zogenoemd parallel belang. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het niet bezwaar gemaakt hebben, niet verwijtbaar zou zijn. Gelet op al deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat [jagers] niet als partij aan het onderhavige geding worden toegelaten.
Heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet ontvankelijk verklaard?
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat ambtshalve, mede gelet op de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard en zal het beroep om die reden ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres stelt dat zij als grootste belangenbehartiger van jagers in Nederland opkomt voor haar leden. Eiseres voert aan dat het procesbelang in deze zaak niet alleen gelegen is in nadelige toekomstige besluiten voor de leden, maar ook in het feit dat schade is ontstaan voor de leden omdat zij niet hebben kunnen jagen in de periode van 21 september 2022 tot en met 26 oktober 2022. Deze schade houdt verband met gesloten jachtovereenkomsten in deze periode en inspanningen die voorafgaand aan het jachtseizoen zijn gemaakt. Hierin ligt voldoende procesbelang om een oordeel te krijgen over de rechtmatigheid van het bestuurlijke rechtsoordeel. Eiseres wijst verder op faunabeheerplannen van andere provincies en op de (toekomstige) onzekerheid waarin eiseres en haar leden verkeren. Eiseres betoogt voorts dat zij opkomt voor haar leden en derhalve ook belang is gelegen in de schade die haar leden hebben geleden.
5.1.
De rechtbank overweegt eerst het volgende. Er is sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaarschrift met het maken van bezwaar nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben, en niet alleen een hypothetische. [1] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 25 oktober 2022 het faunabeheerplan heeft goedgekeurd en dat er vanaf die datum weer gejaagd mag worden. Deze procedure kan daarom voor eiseres niet tot een andere uitkomst leiden ten aanzien van de besluitvorming van verweerder, omdat de jacht immers weer mogelijk is.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van een besluit zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel over dat besluit kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. [2] Een inhoudelijk oordeel over de vraag of een goedgekeurd faunabeheerplan nodig is om te kunnen jagen op wildsoorten als bedoeld in artikel 3.20, tweede lid, van de Wnb, is in dit geval niet van belang voor een toekomstige periode. Het gaat hier namelijk om een hypothetische situatie waarvan het onzeker is of deze zich voor zal doen. Een toekomstig belang is daarmee in de situatie van eiseres niet aanwezig. Bovendien is de periode nog van lange duur, nu het faunabeheerplan een looptijd heeft van 5 jaar, op basis waarvan de jacht mogelijk is tot 25 oktober 2027. Dat in andere provincies andere faunabeheerplannen zouden zijn vastgesteld, maakt evenmin dat daarin een procesbelang zou zijn gelegen. Het gaat hier immers om het faunabeheerplan van de provincie Fryslân.
5.4.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, kan procesbelang ook bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. [3] Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [4]
5.5.
De rechtbank stelt vast dat eiseres zelf geen schade heeft gesteld. Eiseres betoogt dat haar leden schade hebben geleden in de periode van 21 september 2022 tot en met 26 oktober 2022, en dat zij daarvoor kan opkomen. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat nu alleen eiseres bezwaar heeft gemaakt, in de beoordeling van dat bezwaar alleen de mogelijk geleden schade van eiseres zelf, en niet die van de individuele leden beoordeeld kan worden. Voor zover de individuele leden zelf schade hebben geleden, hadden zij zelf bezwaar moeten maken. Dit hebben zij echter niet gedaan. Ook is niet gebleken dat eiseres bezwaar heeft gemaakt als gemachtigde voor individuele leden om voor de door hun gestelde schade op te komen. Het bezwaarschrift richt zich enkel op het verkrijgen van een rechtsoordeel over de passage uit de brief van 20 september 2022.
5.6.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404, r.o. 4.1.
2.Bijvoorbeeld Afdeling 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927 en van 28 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9541.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.