ECLI:NL:RBNNE:2024:5050

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
18-103954-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11 september 2022, tijdens een familiefeest, zijn schoonzus heeft verkracht door zijn vinger in haar vagina te duwen. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer authentiek, gedetailleerd en consistent, en deze werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer door de verdachte gedwongen was tot het dulden van de seksuele handelingen, en dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer deze handelingen tegen haar wil onderging. De rechtbank wees het verzoek van de verdediging om het slachtoffer als getuige te horen af, omdat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.103954.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 december 2024 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2024. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Moerdijk, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2022 te [adres] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: een deken over [slachtoffer] te leggen, die op dat moment op de buik op de bank lag, en/of (vervolgens) onverhoeds met zijn hand onder de deken de blote benen van deze [slachtoffer] te betasten en/of (vervolgens) onverhoeds zijn hand in en/of onder haar onderbroek te steken, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met de hand en/of vingers betasten van haar vagina en/of schaamlippen en/of schaamstreek en/of billen en/of (vervolgens) het duwen en/of drukken van zijn, verdachtes, vinger in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2022 te [adres] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: een deken over [slachtoffer] te leggen, die op dat moment op de buik op de bank lag, en/of (vervolgens) onverhoeds met zijn hand onder de deken de blote benen van deze [slachtoffer] te betasten en/of (vervolgens) onverhoeds zijn hand in en/of onder haar onderbroek te steken, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het met de hand en/of vingers betasten van haar vagina en/of schaamlippen en/of schaamstreek en/of billen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is geweest van dwang in die zin dat het handelen door verdachte onvermijdelijk is geweest. Van onvermijdelijkheid kan sprake zijn bij onverhoeds handelen door verdachte waaraan het slachtoffer geen tijdig verzet kan bieden. Naar het oordeel van de raadsvrouw is niet gebleken dat aangeefster redelijkerwijs niets anders kon doen dan de handelingen te dulden en evenmin is gebleken dat zij zich niet of moeilijk aan de situatie kon onttrekken. Daarnaast is door de raadsvrouw aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op enige vorm van dwang. Tot slot heeft de raadsvrouw het voorwaardelijk verzoek gedaan aangeefster als getuige te doen horen over de specifieke gang van zaken op de betreffende avond, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair of subsidiair ten laste gelegde komt.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 12 december 2024 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 11 september 2022 ben ik op de grond voor de bank gaan zitten waar [slachtoffer] op lag. Ik heb mijn hand onder de deken en het ondergoed van [slachtoffer] gestoken en heb mijn hand op de bilnaad van [slachtoffer] gelegd. Ik heb vervolgens met mijn hand en vingers naar beneden bewogen en heb de billen en vagina van [slachtoffer] betast.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 januari 2023, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022336818 d.d. 13 april 2023, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 11 september 2022 was ik op een feest van [naam] , mijn zus, en [verdachte] te [adres] . Ik werd moe en ben op de loungebank gaan liggen. Ik lag op mijn buik met mijn gezicht naar de houten wand. Op een gegeven moment kwam er iemand die mijn schoenen uitdeed. Ik hoorde iemand zeggen: “Ik heb haar schoenen al even uitgedaan”. Ik hoorde dat het de stem van mijn zwager [verdachte] was. Niet veel later werd er een dekentje over mij heen gedaan. Op een gegeven moment voelde ik dat ik heel erg ingestopt werd. Nadat ik ingestopt was, voelde ik een hand onder de deken bij mijn blote onderbenen. Die hand ging langzaam naar boven. Ik verstijfde helemaal. Ik voelde dat de hand op mijn kont was. Nog voordat ik het kon bedenken ging er een hand in mijn slipje en werd er een vinger in mij gedrukt. Die vinger ging erin en er gelijk weer uit. Ik zag dat [verdachte] van mij wegliep. Hij stak zijn vinger in mijn vagina.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 januari 2023, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] , zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] was op de bank gaan liggen. Ik heb gezien dat [verdachte] een dekentje over [slachtoffer] legde. De volgende ochtend waren we nog maar net weg toen [slachtoffer] mij vroeg: “Wie heeft mij het dekentje om gedaan?” Ik zei: “Dat heeft [verdachte] gedaan”. Toen was er een hartverscheurend gehuil. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “ [verdachte] heeft een vinger in mij gestopt.” Het was zo intens. Ze vertelde dat [verdachte] met zijn vinger in haar vagina was geweest.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken als de onderhavige veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen andere wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen enkel op de verklaring van de persoon die aangifte doet. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de in de aangifte genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring, te weten het seksueel binnendringen in de vagina) steun vindt in een ander bewijsmiddel.
Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De rechtbank constateert dat aangeefster zowel tijdens het informatief gesprek zeden op
6 januari 2023 als in haar aangifte op 13 januari 2023 een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over de (seksuele) handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft aangeefster, zo blijkt uit de getuigenverklaring van [naam] , vrijwel direct nadat zij samen de volgende ochtend het huis van verdachte hebben verlaten, ten overstaan van die [naam] hevig geëmotioneerd verklaard dat verdachte een vinger in haar vagina heeft gestopt. De rechtbank constateert voorts dat de door aangeefster afgelegde verklaringen op belangrijke punten steeds hetzelfde zijn gebleven en uit niets blijkt dat zij haar verklaring heeft willen aandikken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aangeefster authentiek, concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over het handelen van verdachte. De rechtbank acht de verklaring die door aangeefster tijdens haar aangifte is afgelegd dan ook in zijn geheel betrouwbaar en geloofwaardig.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze op zichzelf geloofwaardige verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de aangifte in belangrijke mate ondersteund door de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn hand onder de deken en het ondergoed van aangeefster heeft gestoken en vervolgens de billen en vagina van aangeefster heeft betast. Hoewel verdachte dit ontkent acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft geduwd. Aangeefster heeft in het bijzonder op dit punt gedetailleerd en consistent verklaard. De rechtbank ziet - gelet op de aard en strekking van de reeds wél door verdachte erkende gedragingen - geen reden om op dit punt aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking de door getuige [naam] bij aangeefster waargenomen emotionele toestand kort nadat aangeefster in de gelegenheid was,
buiten aanwezigheid van verdachte, te kunnen verklaren dat verdachte zijn vinger in haar vagina heeft geduwd.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster door verdachte, hebben plaatsgevonden.
Dwang
De vraag die de rechtbank vervolgens in het kader van de bewijsvoering voor verkrachting moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat ten aanzien van de door verdachte gepleegde seksuele handelingen jegens aangeefster sprake is geweest van dwang door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Een van de vereisten voor het vaststellen van dwang is dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer onvermijdbaar waren. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de dwang van dien aard moet zijn dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel zich niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval wordt verdachte verweten dat de dwang heeft bestaan uit het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen waardoor aangeefster werd overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad zich tegen die seksuele handelingen te verzetten en derhalve de seksuele handelingen voor aangeefster onvermijdbaar zijn geweest.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat aangeefster zich naar redelijke verwachting niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken dan wel zich niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. De rechtbank is van oordeel dat aangeefster door de verdachte is gedwongen tot het dulden van de seksuele handelingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat aangeefster onder invloed van alcohol, vermoeid op haar buik op de loungebank lag en haar hoofd had afgewend. Aangeefster begaf zich daarenboven in een vertrouwde omgeving en in het bijzijn van familie en vrienden. Onder deze omstandigheden en in die setting heeft verdachte - in een kort moment - de billen en vagina van aangeefster betast en zijn vinger in de vagina van aangeefster geduwd. Aangeefster had deze handelingen door verdachte allerminst verwacht en hoeven verwachten en heeft deze handelingen ook nimmer willen ondergaan. De setting en het onverwachte handelen van verdachte hebben aangeefster echter in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen (directe) weerstand kon bieden. Hierdoor heeft aangeefster tegen haar wil de seksuele handelingen door verdachte moeten dulden en is verdachte onmiskenbaar een grens van aangeefster overgegaan.
Door in voornoemde setting en binnen de familierelatie die verdachte en aangeefster met elkaar hebben, seksuele handelingen te verrichten, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan. Aangeefster heeft immers geen enkel signaal afgegeven deze seksuele handelingen te willen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangeefster
Uit het arrest Keskin t. Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de daaropvolgende post-Keskin arresten van de Hoge Raad volgt dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden verondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige - al in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
Het vorenstaande betekent evenwel niet dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Artikel 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (
manifestley irrelevant or redundant) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Daarnaast volgt uit de post-Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad dat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken, of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om een verzoek te doen om een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, op zichzelf geen grond biedt voor de afwijzing van zo een verzoek, maar dat het niet wegneemt dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Daarbij speelt tevens een rol of voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid compenserende factoren bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat, uitgaande van het voorgaande, het verzoek tot het horen van aangeefster als getuige dient te worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
De door aangeefster afgelegde belastende verklaring wordt in belangrijke mate ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij zijn hand onder het ondergoed van aangeefster heeft gebracht en op de bilnaad van aangeefster heeft gelegd en daarbij naar beneden is bewogen en haar vagina heeft betast. Daarnaast vindt de verklaring van het slachtoffer bevestiging in de verklaring van [naam] , de zus van aangeefster, aan wie aangeefster kort na de gebeurtenis haar verhaal heeft gedaan. De verklaring van het slachtoffer dient ten aanzien van de ten laste gelegde feiten dan ook niet aangemerkt te worden als
sole or decisivebewijsmateriaal, aangezien de verklaring in belangrijke mate wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Bovendien neemt de rechtbank bij de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek in aanmerking dat de verklaring van aangeefster door de rechtbank zonder meer betrouwbaar is geacht en daarnaast de verdediging ruimschoots de tijd heeft gehad om een verzoek in te dienen om aangeefster als getuige te (doen) laten horen, maar hiervan niet in een eerder stadium gebruik heeft gemaakt.
De raadsvrouw van verdachte heeft bij e-mailbericht van 12 december 2023 aan het Openbaar Ministerie aangegeven dat destijds in beginsel de wens bestond om aangeefster als (Keskin-)getuige te (doen) horen. Omdat een ondervraging voor aangeefster ongetwijfeld belastend zal zijn - en ervan uitgaand dat zowel het procesdossier als de destijds ontvangen concept tenlastelegging definitief zijn - heeft de raadsvrouw echter expliciet aangegeven op dat moment af te zien van het formuleren van (nadere) onderzoekswensen en het horen van aangeefster als getuige. Nu de verdediging de wens tot het horen van aangeefster heeft laten afhangen van de bewijsbeslissing van de rechtbank, gedaan in een laat stadium van het onderzoek ter terechtzitting, te weten ter gelegenheid van het pleidooi van de verdediging, kan niet worden gesteld dat de verdediging voldoende initiatief heeft genomen om aangeefster (nader) te (doen) horen in het vooronderzoek, terwijl zij daartoe wel voldoende in de gelegenheid is gesteld. Dat het doen van voornoemd verzoek reeds bij e-mailbericht van 12 december 2023 was aangekondigd doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 september 2022 te [adres] door feitelijkheden, te weten door een deken over [slachtoffer] te leggen, die op dat moment op haar buik op de bank lag, en vervolgens onverhoeds met zijn hand onder de deken de blote benen van deze [slachtoffer] te betasten en onverhoeds zijn hand onder haar onderbroek te steken, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het met de hand en vingers betasten van haar vagina en billen en het duwen van zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primairverkrachting
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - gepleit bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop, de grote emotionele en psychosociale gevolgen voor verdachte, zijn oprechte spijt- en schaamtegevoelens en de mogelijk zeer nadelige gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte zal hebben. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht bij de strafoplegging te volstaan met het opleggen van één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van beperkte duur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies van 29 januari 2024, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 11 september 2022 schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van het slachtoffer, zijn schoonzus, door onder meer zijn vinger in de vagina van het slachtoffer te duwen. Deze verkrachting vond plaats tijdens een (familie-)feest in het huis van verdachte en de zus van het slachtoffer, een plek en setting waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig had moeten voelen. Verdachte heeft het slachtoffer door aldus te handelen onherstelbaar leed aangedaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer als zeer ingrijpend wordt ervaren en nog lange tijd de nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel gebied voor het slachtoffer met zich kan brengen. Dat geldt des te meer wanneer - zoals in onderhavige zaak - de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden door iemand uit de directe omgeving van het slachtoffer in wie zij juist haar vertrouwen had moeten kunnen stellen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de gelegenheid die zich voordeed en hiermee op verregaande wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft kennelijk zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de belangen van het slachtoffer en niet stilgestaan bij de mogelijke gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zou hebben. Dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor het slachtoffer verstrekkend zijn en zij daarvan nog altijd emotioneel veel last heeft blijkt ook uit de onderbouwing bij de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan, te meer nu verdachte - hoewel hij oprechte spijt heeft getoond - hiervoor niet volledig verantwoordelijkheid heeft genomen.
Strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een deels
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Als uitgangspunt voor een verkrachting wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gehanteerd.
De rechtbank komt echter tot een aanzienlijk lagere straf, nu het seksueel binnendringen bestond uit het kortstondig duwen van de vinger van verdachte in de vagina van het slachtoffer en niet gepaard is gegaan met fysiek geweld of een dreiging daarmee.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat het risico dat verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen laag is. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gelet op de bepleitte vrijspraak primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsvrouw zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het toe te kennen bedrag dient te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De rechtbank overweegt hiertoe dat sprake is van een normschending door verdachte die naar haar aard ernstig is te noemen en die zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor de (geestelijke) gezondheid van de benadeelde partij en haar levensvreugde, op grond waarvan de rechtbank aanneemt dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond hiervan heeft de benadeelde partij aanspraak op immateriële schadevergoeding. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de tot nu toe bekende gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van 1.500,00 billijk. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot dit
bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte daarnaast veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier (4) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. A. Nieuwenhuis en
mr. K. Offerein-Hulshoff, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 december 2024.
Mr. K. Offerein-Hulshoff is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.