ECLI:NL:RBNNE:2024:5048

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/18/239824 / FT RK 24/1359
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering met betrekking tot huurschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 december 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, bijgestaan door KBNL, had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij een percentage van 48,03% aan preferente schuldeisers en 24,02% aan concurrente schuldeisers had voorgesteld. Dit aanbod was gebaseerd op een saneringskrediet en was bedoeld om een gunstigere uitkomst te bieden dan een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, die samen ongeveer 90,23% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, met het aanbod heeft ingestemd, terwijl de schuldeiser, die slechts 9,77% vertegenwoordigt, het aanbod heeft afgewezen.

De rechtbank overweegt dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat om zijn medewerking aan een schuldregeling te weigeren, maar dat er onder bijzondere omstandigheden een bevel tot instemming kan worden gegeven. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van de verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan de belangen van de schuldeiser die zich verzet tegen het akkoord. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aangeboden regeling voor alle betrokkenen een gunstigere uitkomst biedt dan de WSNP, en heeft daarom het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord toegewezen. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek tot toelating tot de WSNP als ingetrokken beschouwd.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
zaaknummer: C/18/239824 / FT RK 24/1359
vonnis van 11 december 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
bijgestaan door [schuldhulpverlener] , werkzaam bij KBNL te Leeuwarden,
tegen
[schuldeiser],
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] ,
aan de [adres] ,
verweerster,
hierna te noemen: [schuldeiser] .
procederende in persoon.

1.Procesgang

1.1.
Op 1 november 2024 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.)
1.2.
Het verzoekschrift tot vaststelling van een dwangakkoord is behandeld ter zitting van 27 november 2024. Hierbij zijn verschenen [verzoeker] , vergezeld door [schuldhulpverlener] , (hierna te noemen: KBNL). Verder zijn bij de behandeling aanwezig geweest, [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder, [schuldhulpverleners] , beiden werkzaam bij KBNL.
1.3.
[schuldeiser] heeft op 15 november 2024 een verweerschrift ingediend.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[verzoeker] heeft op of omstreeks 25 januari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat [verzoeker] aan de preferente schuldeisers een percentage van 48,03% op hun vorderingen heeft aangeboden en aan de concurrente schuldeisers een percentage van 24,02%. Het aanbod is gebaseerd op een saneringskrediet, zodat het aanbod ineens beschikbaar komt. De draagkracht heeft KBNL op 18 januari 2024 berekend op € 471,60. Hierop is het voorstel gebaseerd. Op grond van de huidige inkomsten en uitgaven is de draagkracht op basis van een VTLB berekening berekend op € 516,26. KBNL heeft de actuele VTLB berekening bij het verzoek dwangakkoord overgelegd. Gelet op een extra inleg van € 4.500,-- vanuit het beschermingsbewind, heeft KBNL de uitdeling aangepast naar 79,29% aan de preferente schuldeisers en 39,65% aan de concurrente schuldeiser. Uitdeling zal direct na een algeheel akkoord plaats kunnen vinden.
2.2.
Bij de berekening van het VTLB heeft de KBNL rekening gehouden met de hoge boedelkosten waarmee een wettelijk traject gepaard gaat. Volgens de berekening van KBNL valt in een WSNP traject daardoor een lagere uitdeling te verwachten dan het aanbod dat [verzoeker] aan zijn schuldeisers. Procentueel gaat het om een uitdeling van 54,34% aan de preferente crediteuren en 27,17% aan de concurrente crediteuren. Uitdeling zal bovendien pas na 18 maanden kunnen plaatsvinden. Hetgeen aan alle betrokken schuldeisers wordt aangeboden in de minnelijke regeling biedt volgens KBNL gelet op al deze aspecten een gunstigere financiële uitkomst voor alle betrokken schuldeisers dan een mogelijke toelating tot de WSNP.
2.3.
De schuldregeling is door alle schuldeisers behalve [schuldeiser] aanvaard. [verzoeker] heeft in het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. [schuldeiser] bestrijdt het verzoek. Op het gevoerde verweer wordt hierna ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het een schuldeiser in beginsel vrijstaat zijn medewerking aan een door de schuldenaar aangeboden schuldregeling – waarbij hij slechts een (beperkt) deel van zijn vordering betaald krijgt en voor het restant afstand moet doen van zijn recht op voldoening – te weigeren en dat bij toewijzing van een bevel tot instemming terughoudendheid geboden is. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan er plaats zijn voor een bevel tot instemming waarbij het in beginsel op de weg van de schuldenaar ligt de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met het akkoord heeft kunnen komen. Daarbij zal mede in aanmerking worden genomen de (on)evenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. KBNL heeft ter zitting het verzoek van een nadere toelichting voorzien.
3.2.
Overigens heeft de rechtbank op 20 november 2024 een e-mailbericht bereikt dat afkomstig is van de afzender [belanghebbende] , welk bericht de rechtbank ter zitting heeft voorgelegd aan KBNL. [belanghebbende] pretendeert in dit bericht onder meer een huurvordering te hebben op [verzoeker] . De vordering, alsmede het tijdvak waarop deze volgens [belanghebbende] betrekking op heeft, is door de betrokken partijen ter zitting niet herkend. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding gezien de brief in haar beoordeling te betrekken, daargelaten dat in de brief van [belanghebbende] geen reden voor weigering is opgenomen.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat het voorstel is ingediend en getoetst door de KBN, waarbij met name de positie van de crediteuren is onderzocht in het geval er geen dwangakkoord tot stand zou komen maar een schuldsaneringsregeling zou worden uitgesproken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eis dat het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij. De door [verzoeker] aangeboden schuldregeling is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en betrouwbaar gedocumenteerd, en voldoende onderbouwd. [schuldeiser] heeft de juistheid van de gehanteerde rekenmethode die gebaseerd is op de zogeheten VTLB-systematiek van Recofa ook niet betwist. Op grond hiervan mag worden aangenomen dat [verzoeker] aan zijn schuldeisers een maximaal aanbod heeft gedaan.
3.4.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. KBNL heeft de uitkomst van deze bevinding onderbouwd met gebruikmaking van een zogeheten rekentool, waarin de uitkomsten van de VTLB berekening zijn opgenomen. Het voorgaande staat derhalve vast, nu [schuldeiser] de juistheid van deze berekening ook niet heeft betwist. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een lagere uitkering voor de schuldeisers over. De kosten voor schuldbemiddeling zijn immers minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject. Aangezien het een saneringskrediet betreft, wordt het aangeboden akkoord op korte termijn aan de schuldeisers overgemaakt, zodat zij het dossier kunnen sluiten, hetgeen ook een belang kan vormen voor de schuldeisers die met het akkoord hebben ingestemd.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
3.5.
De meerderheid van de schuldeisers, die samen ongeveer 90,23% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling. De belangen van deze schuldeisers wegen, mede vanwege de gezamenlijke omvang, zwaarder dan die van [schuldeiser] , wiens aandeel in de totale schuldenlast slechts 9.77% vertegenwoordigt.
Argumenten van [schuldeiser]
3.6.
De verweren van [schuldeiser] komen er kort gezegd op neer dat hun zoon (de zoon van [schuldeiser] en [verzoeker] ) de dupe is van de financiële problemen van [verzoeker] . Dit is volgens [schuldeiser] oneerlijk. Verder heeft [schuldeiser] erop gewezen dat alle kosten door stijgende prijzen oplopen en dat zij het grootste deel van de financiële lasten alleen draagt. Volgens [schuldeiser] is de alimentatie bovendien een cruciale bijdrage om hun zoon een stabiel en gezond leven te kunnen bieden en heeft het niet betalen ervan aan dus rechtstreeks gevolgen voor zijn welzijn.
3.7.
De rechtbank overweegt dat deze argumenten zijn aan te merken als persoonlijke redenen. De weigering van [schuldeiser] is, persoonlijk gezien, zeer begrijpelijk, gelet op de aard van de schuld van [verzoeker] , waarbij ook het belang van hun zoon betrokken is. De rechtbank is echter van oordeel dat die belangen niet doorslaggevend zijn, gelet op de zakelijke redenen vermeld bij 3.2 tot en met 3.4. die hier in het geding zijn. Zakelijk betekent in dit verband met name of [schuldeiser] een gegrond vermoeden heeft van een hogere uitkering in het WSNP-traject. Zoals de rechtbank al heeft overwogen is dat laatste niet het geval. Het standpunt van [schuldeiser] weegt dus niet op tegen het belang dat het voorstel immers het maximaal haalbare is en voor de schuldeisers het meeste oplevert. [schuldeiser] is in haar betoog voorbij gegaan aan deze zakelijke aspecten op grond waarvan de rechtbank het akkoord dient te beoordelen en de rechtbank gaat daarom voorbij aan de bezwaren van [schuldeiser] .
3.8.
Wat de belangen van [verzoeker] betreft, overweegt de rechtbank dat [verzoeker] bij aanvaarding van de schuldregeling reeds thans vrij van problematische schulden voort kunnen leven, terwijl hij bij verwerping van de schuldregeling een beroep zal moeten doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling, welke in beginsel een looptijd van 18 maanden heeft en voor hem belastend is. De rechtbank merkt dit belang aan als een rechtens te respecteren belang.
3.9.
Alle belangen in aanmerking nemend, komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen van [verzoeker] en van de instemmende schuldeisers zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [schuldeiser] . Dat maakt dat [schuldeiser] in redelijkheid niet (langer) haar medewerking aan het aangeboden voorstel kan onthouden.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het verzoek dan ook worden toegewezen. Aangezien het primaire verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord zal worden toegewezen, kan behandeling van het subsidiaire verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling achterwege blijven. De rechtbank beschouwt dit verzoek tot toelating WSNP als zijnde ingetrokken.
BESLISSING
De rechtbank
- beveelt [schuldeiser] in te stemmen met de hierboven genoemde schuldregeling;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga, en in het openbaar uitgesproken op
11 december 2024, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.