Uitspraak
RECHTBANK Noord-Nederland
1.3BG COOLING B.V.,
2.
KG NEDERLAND B.V., h.o.d.n. Cooling Service Holland,
3.
[eiser] ENGINEERING B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
[bestuurder CSH] , [bestuurder RE] en ik hebben met elkaar afgesproken om samen een BV op te zetten voor de koeltechniek, oa datacenters.
Wat mij betreft kiezen we als insteek dat we een Joint Venture Overeenkomst maken tussen de 3 betrokken partijen. Ik wil daartoe wel een schot voor de boeg geven, zodat we iets te bespreken hebben. Daarvoor heb ik echter ook wat input van jullie nodig.
De doelstelling is volgens mij de bedoeling om alle activiteiten die betrekking hebben op koeling in Datacenters in de Joint Venture onder te brengen. Daarnaast zal ook het deel koeling van projecten in de utiliteit, die zowel kanalen als koelsystemen (met name VRV/VRF) in de scope hebben, binnen deze BV opgepakt worden.
Arbeid door medewerkers vanuit één van de gelieerde entiteiten wordt doorbelast tegen werkelijke kosten. Handig is om de transportkosten, kleding en gereedschappen wél in die kostprijs te zetten. Er worden geen verder opslag of vaste kosten meegenomen in deze doorbelasting (die vergoeding gaat middels dividenduitkeringen richting de aandeelhouders). (Kostprijs kan gekoppeld worden aan een openbare inflatierapportage, zodat deze jaarlijks aangepast kan worden. Of we hanteren bijvoorbeeld de relevant CAO's als maatstaf voor de tariefstijging.)
Voor wat betreft de winstverdeling zou in basis de aandelenverhouding gebruikt kunnen worden. Het enige discussiepunt is of we vóór verdeling van de winst een vaste kosten dekking willen vaststellen voor de (diensten vanuit de) organisaties van [bestuurder CSH] en [bestuurder DCS en CSH] .
Afstemming vergoeding engineering [bestuurder RE] ;
Afstemmen verdeling en vergoeding administratieve werkzaamheden;
Vaststellen tarieven voor ingebrachte eigen medewerkers (Kanalenmonteur, Koelmonteur, Projectleiding e.d.);
Vaststellen hoe we de urenadministratie vorm gaan geven;
Nadenken over de winstverdeling i.c.m. een eventuele vaste kosten vergoeding voor (een deel van) de aandeelhouders;
Het kiezen voor een Joint Venture Overeenkomst is akkoord en het is ook prima als jij daar een eerste opzet voor op papier zet. Daarnaast heb ik ook het één en ander in werking gezet of ga in werking zetten:
Ik heb een bedrijf/jurist gevraagd voor het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst. […]
Ik zal onze [notaris] informeren dat er een nieuwe BV opgericht zal gaan worden en ook vragen wanneer [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder CSH] en [bestuurder RE] hiervoor langs kunnen komen.
concept joint venture overeenkomst’(hierna: de concept-jointventureovereenkomst). In die e-mail heeft hij geschreven:
Naar aanleiding van ons gesprek, hierbij een vertaling van hetgeen besproken is. Er staan nog wel wat punten open, en ik heb ook wat dingen toegevoegd die niet expliciet besproken zijn (resultaatbepaling, liquiditeit e.d.). Graag jullie feedback en aanvullende zaken, zodat ik die mee kan nemen.
concept joint venture overeenkomst’is onder meer opgenomen:
Partijen
Binnen het huidige project heb ik een code KOEL aangemaakt bij de urenregistratie. [persoon] (en zijn collega's) kunnen dus bij de urenregistratie kiezen of ze Montage uren (MONT) of werkzaamheden aan koelsystemen (KOEL). (Net zoals ze ook een aparte code gebruiken voor reiskosten e.d.).
Ergens in het vat zit nog het voornemen om tot een gezamenlijke Joint Venture te komen. Op dit moment is het wachten in praktische zin op wat details vanuit [bestuurder RE] , omdat die nog bezig is met een nieuwe BV (@ [bestuurder RE] , ter overweging: zodra de details helder zijn zou de notariële oprichting wellicht in één keer met de JV kunnen).
€ 26.779,38 betaald en aan CSH een bedrag van € 53.558,75.
ING rekening
Aandeelhoudersovereenkomst moet definitief gemaakt worden
Onderlinge tarieven moeten definitief gemaakt worden
Overige openstaande akties nav ons laatste gesprek.
19 maart 2023 als volgt per e-mail gereageerd:
Het is prima dat we afspraken op papier gaan zetten, maar het huidige voorstel wat er ligt mbt de aandeelhoudersovereenkomst ga ik helemaal niets doen. Ik heb daar ook met [bestuurder CSH] al over gesproken. Het stuk is zo onvoorstelbaar slecht voor ons dat ik daar geen zin in heb om met elkaar over in gesprek te gaan.
Bij deze zoals besproken de tussenstand BRU01 met inachtneming van de nog te verwachten kosten.’
Dekking € 655.887,29
Over de resultaatsverdeling voor de lopende projecten is geen verschil van inzicht. Dit betreft het project BRUO1 cooling, MUC013+1 CRACS, AMS06 Cooling en Global Switch. Hierbij maakt cliënte wel de kanttekening dat AMS06 een verliesproject is en dat Global Switch nog een lopend werk is die nog niet is afgerond.’
3.Het geschil
€ 25.098,99;
€ 26.446,25;
4.De beoordeling
[gedaagde] DCS overeenstemming hebben bereikt over de oprichting van een joint venture. Volgens RE en CSH zijn zij met [gedaagde] DCS overeengekomen dat de joint venture (3BG) opdrachten op het gebied van koeltechniek zou aannemen en dat het resultaat van die opdrachten, de ‘projecten’, tussen hen zou worden verdeeld in de verhouding RE (TNL) 15%, [gedaagde] DCS 42,5% en CSH (EWHTS) 42,5%. Die resultaatsverdelingsafspraak zou volgens hen ook gelden voor de destijds bij [gedaagde] DCS lopende projecten. Het resultaat van die lopende projecten zou in 3BG worden ingebracht, waarna het resultaat conform voornoemde verdeelsleutel (via dividenduitkeringen) zou worden verdeeld. 3BG c.s. stelt dat [gedaagde] DCS het resultaat van de lopende projecten onjuist heeft berekend, onder meer vanwege een onjuiste toepassing van de dekkingsbijdrage en het opvoeren van te hoge interne en externe loonkosten. 3BG c.s. begroot het resultaat van de lopende projecten (vooralsnog) op € 1.865.503,20. 3BG c.s. vordert slechts (als voorschot) betaling van € 1.500.000,00 aan 3BG, omdat [gedaagde] DCS nog een aantal betalingen van de opdrachtgevers moet ontvangen. Verder stelt 3BG c.s. vanwege de resultaatverdelingsafspraak een belang te hebben bij een kopie van de financiële stukken van de lopende projecten en het project AMS-05. Tot slot stelt RE dat zij nog een vordering op [gedaagde] DCS heeft ter zake van onbetaalde facturen.
afgesprokendat zij een besloten vennootschap op zouden richten voor de koeltechniek van datacenters en dat
de afspraak is15% voor [bestuurder RE] , 42,5% voor [bestuurder CSH] en 42,5% voor [bestuurder DCS en CSH] . Vervolgens heeft [controller bij DCS] op 19 mei 2022 een e-mail gestuurd naar [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] , waarin hij ter zake van de op te richten joint venture zowel een aantal (kennelijk overeengekomen) uitgangspunten als een aantal openstaande punten heeft geformuleerd. Eén van die uitgangspunten betreft de verdeling van de winst onder de aandeelhouders van de op te richten joint venture
op basis van de aandelenverhouding. Ter zake van de winstverdeling bestond volgens [controller bij DCS]
als enige discussiepuntof partijen voor die winstverdeling een vastekostendekking wilden vaststellen. Uit deze e-mails leidt de rechtbank af dat partijen het destijds al eens waren over de aandelenverhouding en daarmee de aandelen in het resultaat van de (mogelijke) projecten van de joint venture, namelijk de
‘afgesproken’percentages 42,5%, 42,5% en 15%.
‘hierbij een vertaling van hetgeen besproken is’. [bestuurder DCS en CSH] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ook hij er niet aan twijfelt dat de inhoud van de concept-jointventureovereenkomst daadwerkelijk een vertaling is van hetgeen [controller bij DCS] met [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft afgesproken. Uit de e-mail valt weliswaar ook af te leiden dat [controller bij DCS] een aantal punten heeft toegevoegd/voorgesteld die niet (expliciet) tijdens het gesprek aan de orde zijn gekomen, maar [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het met de inhoud van de bij de e-mail gevoegde concept- jointventureovereenkomst eens waren. Daarom zouden zij niet meer op de e-mail hebben gereageerd. Volgens [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft [controller bij DCS] hieruit moeten afleiden dat [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] het eens waren met de (gehele) inhoud van de concept-jointventureovereenkomst. Dat heeft [gedaagde] DCS niet betwist, zodat moet worden aangenomen dat over die punten ook overeenstemming is bereikt.
‘[ [controller bij CSH] ] en [ [controller bij DCS] ] dit gezamenlijk in elkaar zetten’, waarna partijen hier
‘aan het eind nog iets van [kunnen] vinden’,
‘maar dan zou het in de basis allemaal met elkaar afgestemd zijn’. Gelet op deze omstandigheden, in het bijzonder de door [bestuurder DCS en CSH] gekozen formulering dat de besprekingen met [controller bij DCS] zouden leiden tot een overeenkomst die
‘in de basis’afgestemd zou zijn, mochten [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] er naar oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat [controller bij DCS] namens [gedaagde] DCS sprak, dat [gedaagde] DCS
‘in de basis’instemde met de met [controller bij DCS] gemaakte afspraken, en daar
‘in de basis’dus aan kon worden gehouden. [gedaagde] DCS heeft tijdens de mondelinge behandeling overigens ook verklaard dat de concept-jointventureovereenkomst
‘van’[gedaagde] DCS was.
‘aan het eind’nog iets van de gemaakte afspraken konden
‘vinden’maakt dit niet anders. Nergens is uit gebleken dat [bestuurder DCS en CSH] op enig moment, op welke manier dan ook, te kennen heeft gegeven het op enig onderdeel niet eens te zijn met de tussen [controller bij DCS] en 3BG c.s. gemaakte afspraken zoals die door [controller bij DCS] waren vertaald in een concept-overeenkomst. Bovendien heeft [bestuurder DCS en CSH] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat (ook) hij het eens was met de inhoud van de concept-jointventureovereenkomst. [gedaagde] DCS betwist verder niet dat [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] in hun hoedanigheid van bestuurders van RE respectievelijk CSH hebben gehandeld, zodat moet worden aangenomen dat op 19 mei 2022 (basis)afspraken zijn gemaakt – die nadien zijn vastgelegd in de concept-jointventureovereenkomst – tussen [gedaagde] DCS, RE en CSH.
‘elk der aandeelhouders toekomt naar rato van het aandelenpercentage van die aandeelhouder’(r.o. 2.14.). RE en CSH zouden dan ook recht hebben op respectievelijk 15% en 42,5% van het resultaat van de projecten die de joint venture in de toekomst (mogelijk) zou uitvoeren.
gezamenlijkewinstopslag. Die werkwijze hadden partijen - zo staat tussen partijen vast - vanwege de resultaatsverdeling ook voor ogen voor de toekomstige projecten van de joint venture, met dien verstande dat 3BG dan de contractant van de opdrachtgever zou zijn. Dit volgt ook uit de e-mail van [controller bij DCS] van 19 mei 2022, waarin hij heeft geschreven: ‘
Arbeid door medewerkers vanuit één van de gelieerde entiteiten wordt doorbelast tegen werkelijke kosten.’ [gedaagde] DCS betwist niet dat zij in de offertes met de opdrachtgever is uitgegaan van de kostprijs met een gezamenlijke winstopslag en in zoverre dezelfde werkwijze werd gehanteerd als de bedoeling was voor de projecten van de joint venture.
binnen het huidige project’(rechtbank: BRU01) in de administratie codes had aangemaakt met de naam
‘koel’en
‘mont’, zodat onderscheid gemaakt kon worden tussen de uren die besteed zouden worden aan de werkzaamheden op het gebied van koeltechniek en montagewerkzaamheden. Indien partijen niet zouden hebben bedoeld om het resultaat ten aanzien van de koeltechniek van de lopende projecten te verdelen, valt niet in te zien waarom [gedaagde] DCS dat onderscheid heeft gemaakt, mede gelet op de slotopmerking van [controller bij DCS] in zijn hiervoor bedoelde e-mail, namelijk dat dit voor [bestuurder DCS en CSH] betekent dat hij ‘
(extra) projectkosten zal krijgen’. [gedaagde] DCS heeft weliswaar aangevoerd dat zij de administratie alvast voorbereidde op een mogelijke overeenstemming over de joint venture en daarmee de resultaatsverdeling, maar daarmee heeft zij geen verklaring gegeven voor het onderscheid dat is gemaakt in de administratie van het ‘
huidige project’. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat [bestuurder DCS en CSH] in zijn e-mail van 27 juni 2023 naar eigen zeggen een ‘tussenstand’ ten aanzien van project BRU01 stuurde, en hij in het bedoelde bestand rekende met een resultaatsverdeling van 42,5%, 42,5% en 15%.
ofer een verplichting bestond om het resultaat te delen. Ook dit heeft [gedaagde] DCS onvoldoende weersproken. [gedaagde] DCS heeft lopende de onderhandelingen ook allerlei financiële stukken van de lopende projecten aan RE en CSH verstrekt. Ook voor die stukken geldt dat [gedaagde] DCS daarbij zonder meer is uitgegaan van de door 3BG c.s. voorgestane resultaatsverdeling. Dat partijen op dit punt van mening verschilden, en dat dit daarom enkel en alleen als een ‘onverplicht’ aanbod moest worden gezien om tot een oplossing te komen, is nergens uit gebleken. Integendeel, de factuur van CSH ad € 100.000,00, bedoeld als voorschot op de resultaatsverdeling is zonder voorbehoud of protest door [gedaagde] DCS voldaan. Dat partijen het erover eens waren dat het resultaat van de lopende projecten tussen hen zou worden verdeeld wordt naar oordeel van de rechtbank tot slot bevestigd in de brief van
13 oktober 2023 van de toenmalige advocaat van [gedaagde] DCS. In die brief heeft hij geschreven:
‘Over de resultaatsverdeling voor de lopende projecten is geen verschil van inzicht. Dit betreft het project BRUO1 cooling, MUC013+1 CRACS, AMS06 Cooling en Global Switch.’[gedaagde] DCS heeft niet nader onderbouwd dat haar toenmalige advocaat dit enkel zou hebben geschreven in het kader van schikkingsonderhandelingen.
‘De formele oprichting is wat mij betreft niet kritisch, aangezien het weinig uitmaakt of we onze doorbelastingen vandaag of over een paar maanden in de JV inbrengen.’Aan (enkel) deze passage kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden verbonden dat partijen overeengekomen zijn dat, naast het resultaat van toekomstige projecten, ook het resultaat van alle lopende projecten reeds zou worden ingebracht in 3BG, en vervolgens door middel van dividenduitkeringen aan [gedaagde] DCS, RE en CSH zou worden uitgekeerd. 3BG c.s. heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangedragen waaruit afgeleid kan worden dat die overeenstemming bestond.
€ 50.000,00. Daarbij betrekt de rechtbank dat [gedaagde] DCS eerder tijdens de besprekingen van 30 oktober 2023 en 13 december 2023 heeft toegezegd om de relevante bescheiden voor de berekening van het resultaat van de lopende projecten aan CSH en RE te verstrekken.
5.De beslissing
€ 25.098,99;
€ 26.446,25;
mr. P. van der Stroom, leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.