ECLI:NL:RBNNE:2024:5047

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/18/232894 / HA ZA 24-68
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over resultaatsverdeling en financiële afrekeningen in joint venture tussen 3BG Cooling B.V., KG Nederland B.V. en Engineering B.V. tegen Gebroeders Data Center Solutions B.V.

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit 3BG Cooling B.V., KG Nederland B.V. en Engineering B.V., een verklaring voor recht over de resultaatsverdeling van verschillende projecten die zij samen met de gedaagde partij, Gebroeders Data Center Solutions B.V. (DCS), hebben uitgevoerd. De eisers stellen dat er een overeenkomst is gesloten over de verdeling van de resultaten van de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch, waarbij 42,5% van het resultaat aan DCS, 42,5% aan CSH en 15% aan RE toekomt. De rechtbank moet beoordelen of deze afspraken rechtsgeldig zijn en of DCS zich kan beroepen op een andere verdeling.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 5 juni 2024, gevolgd door een akte van overlegging van producties en een mondelinge behandeling op 5 november 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de resultaatsverdeling, ondanks dat DCS dit betwist. De rechtbank oordeelt dat de afspraken over de verdeling van de resultaten ook gelden voor de lopende projecten en dat DCS de financiële afrekeningen onjuist heeft uitgevoerd.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, inclusief de betaling van een voorschot van € 1.500.000,00 aan 3BG en de verplichting voor DCS om financiële stukken te overleggen. Daarnaast is DCS veroordeeld tot betaling van proceskosten en wettelijke rente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afspraken over de dekkingsbijdrage en de loonkosten ook van toepassing zijn op de lopende projecten, en dat DCS zich niet kan beroepen op het ontbreken van een wil om de afspraken na te komen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/232894 / HA ZA 24-68
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van

1.3BG COOLING B.V.,

te gemeente Ooststellingwerf,
2.
KG NEDERLAND B.V., h.o.d.n. Cooling Service Holland,
te gemeente Groningen,
3.
[eiser] ENGINEERING B.V.,
te IJsbrechtum,
eisende partijen,
advocaat: mr. Z. Jurdik-Kliment (voorheen: mr. R.P. van Boven),
tegen
GEBROEDERS [gedaagde] DATA CENTER SOLUTIONS B.V.,
te De Wilp,
gedaagde partij,
advocaat: mr. T.F. de Jong.
Eisers zullen hierna 3BG, CSH, RE en gezamenlijk 3BG c.s. genoemd worden. Gedaagde zal hierna [gedaagde] DCS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 5 juni 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties (37 t/m 41) tevens akte vermeerdering van eis van 3BG c.s.;
- de mondelinge behandeling van 5 november 2024, ter gelegenheid waarvan partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] DCS is een vennootschap die zich bezig houdt met klimaattechnische oplossingen voor datacenters en de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur. De heer [bestuurder DCS en CSH] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde] DCS.
2.2.
Een datacenter is een faciliteit waar ICT-apparatuur kan worden ondergebracht. Een datacenter is uitgerust met diverse voorzieningen, waaronder klimaatbeheersing door middel van airconditioning, geavanceerde automatische brandblussystemen en back-up stroomvoorzieningen. Voor de bouw van datacenters dienen onder meer werkzaamheden plaats te vinden op het gebied van koeltechniek en luchttechniek.
2.3.
Winthrop Technologies Ltd (hierna: Winthrop) is een bedrijf dat datacenters bouwt. Winthrop sluit op regelmatige basis overeenkomsten met [gedaagde] DCS, op grond waarvan [gedaagde] DCS in opdracht van Winthrop (koeltechnische en luchttechnische) werkzaamheden verricht aan datacenters. In de afgelopen jaren heeft [gedaagde] DCS in opdracht van Winthrop aan de bouw van verschillende datacenters (projecten) gewerkt.
2.4.
[gedaagde] DCS schakelde daarvoor onder meer (haar zustervennootschap) Gebroeders [gedaagde] Luchttechniek Oost B.V. (hierna: [gedaagde] Luchttechniek) in. [gedaagde] Luchttechniek is een vennootschap die zich bezig houdt met de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur en de levering en montage van onder andere luchtkanalen en luchtbehandelingssystemen. De heer [bestuurder DCS en CSH] is middellijk bestuurder van [gedaagde] Luchttechniek.
2.5.
Verder gaf [gedaagde] DCS opdracht aan RE voor het tekenwerk en de begeleiding van de werkzaamheden. RE is een advies, ontwerp- en tekenbureau ten behoeve van installatietechniek. De heer [bestuurder RE] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van RE.
2.6.
Op enig moment heeft [gedaagde] DCS daarnaast voor (enkel) de koeltechnische werkzaamheden CSH ingeschakeld. CSH houdt zich onder meer bezig met de vervaardiging van machines en apparaten voor industriële koeltechniek en klimaatregeling. De heer [bestuurder CSH] is middellijk aandeelhouder en bestuurder van CSH.
2.7.
[gedaagde] Luchttechniek, RE en CSH brachten voor hun werkzaamheden als opdrachtnemer/onderaannemer facturen bij [gedaagde] DCS in rekening. Op deze manier werkten zij aan de bouw van meerdere datacenters (projecten).
2.8.
In 2020 en 2021 heeft [gedaagde] DCS in opdracht van Winthrop gewerkt aan het project AMS05. Voor die werkzaamheden schakelde zij, zoals gebruikelijk destijds, [gedaagde] Luchttechniek, RE en CSH in.
2.9.
[gedaagde] DCS, RE en CSH (lees: [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] ) hebben begin 2022 erover gesproken om hun samenwerking, de aannemer/opdrachtgever en onderaannemer/opdrachtnemer constructie, anders vorm te gaan geven en wel in de vorm van een joint venture. Vanuit die joint venture, een op te richten besloten vennootschap, wilden zij in opdracht van derden (zoals Winthrop en ASEE) werkzaamheden uitvoeren op het gebied van (enkel) koeltechniek in o.a. datacenters.
2.10.
Op 12 mei 2022 heeft [bestuurder DCS en CSH] hierover een e-mail gestuurd naar [bestuurder RE] , [bestuurder CSH] , de heer [controller bij CSH] (als controller werkzaam bij CSH) en de heer [controller bij DCS] (als controller werkzaam bij [gedaagde] DCS). In die e-mail – met als onderwerp 'Werknaam “3BG Cooling” nieuwe BV' – heeft hij geschreven:

[bestuurder CSH] , [bestuurder RE] en ik hebben met elkaar afgesproken om samen een BV op te zetten voor de koeltechniek, oa datacenters.
De afspraak is 15% voor [bestuurder RE] , 42.5% voor [bestuurder CSH] en 42.5% voor [bestuurder DCS en CSH] . Voor de oprichting van de bv is het natuurlijk erg belangrijk wie de moeder wordt.
Wat echter nog belangrijker is, is dat er een aantal basisafspraken worden gemaakt, een zgn aandeelhouders overeenkomst. Ik heb dit met [bestuurder CSH] besproken en [bestuurder RE] kan zich hierin vinden hoe we dit oppakken.
[controller bij CSH] en [controller bij DCS] gaan dit gezamenlijk in elkaar zetten en dan kunnen wie hier aan het eind nog iets van vinden, maar dan zou het allemaal in basis met elkaar afgestemd zijn.
Ik ga er vanuit dat [controller bij CSH] en [controller bij DCS] op korte termijn een afspraak met elkaar maken en dat we dit in een aantal weken kunnen afhandelen.
2.11.
[controller bij DCS] heeft op 19 mei 2022 een e-mail gestuurd naar [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] , [bestuurder CSH] en [controller bij CSH] . In die e-mail is te lezen:

Wat mij betreft kiezen we als insteek dat we een Joint Venture Overeenkomst maken tussen de 3 betrokken partijen. Ik wil daartoe wel een schot voor de boeg geven, zodat we iets te bespreken hebben. Daarvoor heb ik echter ook wat input van jullie nodig.
Om te beginnen zou ik graag willen weten wie jullie als aandeelhouder aan gaan merken (dus welke persoon of entiteit). Bovendien heb ik graag jullie input over wat elk van jullie in gaat brengen (als aandeelhouder).
Qua uitgangspunten heb ik het volgende meegekregen:
1.
De doelstelling is volgens mij de bedoeling om alle activiteiten die betrekking hebben op koeling in Datacenters in de Joint Venture onder te brengen. Daarnaast zal ook het deel koeling van projecten in de utiliteit, die zowel kanalen als koelsystemen (met name VRV/VRF) in de scope hebben, binnen deze BV opgepakt worden.
[…]
5.
Arbeid door medewerkers vanuit één van de gelieerde entiteiten wordt doorbelast tegen werkelijke kosten. Handig is om de transportkosten, kleding en gereedschappen wél in die kostprijs te zetten. Er worden geen verder opslag of vaste kosten meegenomen in deze doorbelasting (die vergoeding gaat middels dividenduitkeringen richting de aandeelhouders). (Kostprijs kan gekoppeld worden aan een openbare inflatierapportage, zodat deze jaarlijks aangepast kan worden. Of we hanteren bijvoorbeeld de relevant CAO's als maatstaf voor de tariefstijging.)
[…]
8.
Voor wat betreft de winstverdeling zou in basis de aandelenverhouding gebruikt kunnen worden. Het enige discussiepunt is of we vóór verdeling van de winst een vaste kosten dekking willen vaststellen voor de (diensten vanuit de) organisaties van [bestuurder CSH] en [bestuurder DCS en CSH] .
Nader te bespreken:
A.
Afstemming vergoeding engineering [bestuurder RE] ;
B.
Afstemmen verdeling en vergoeding administratieve werkzaamheden;
C.
Vaststellen tarieven voor ingebrachte eigen medewerkers (Kanalenmonteur, Koelmonteur, Projectleiding e.d.);
D.
Vaststellen hoe we de urenadministratie vorm gaan geven;
E.
Nadenken over de winstverdeling i.c.m. een eventuele vaste kosten vergoeding voor (een deel van) de aandeelhouders;
@ [controller bij CSH] Kan jij alvast een opzetje maken voor de tarieven van jullie kant (punt C)? Dan doe ik dat voor onze medewerkers. Als je een opvatting hebt over de urenregistratie (Punt D.) dan hoor ik dat ook graag. Volgens mij zijn dit punten die we onderling wel kunnen afstemmen. We kunnen ook even een afspraak plannen om tezamen wat dingen af te stemmen/voor te bereiden.
@ [bestuurder RE] & [bestuurder CSH] Volgens mij is het handig als jullie voor jezelf een beeld vormen over de punten A., B. & E. zodat we daarna een keer met alle aandeelhouders bij elkaar kunnen gaan zitten om knopen door te hakken.
Elk van jullie is welkom om even te sparren of zijn ideeën te delen met mij.
Als het beeld wat aangescherpt is, dan zal ik e.e.a. omzetten in een concept Joint Venture Overeenkomst.
2.12.
Op 24 mei 2022 heeft [controller bij CSH] een e-mail gestuurd naar [controller bij DCS] , [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] , waarin hij onder meer heeft geschreven:

Het kiezen voor een Joint Venture Overeenkomst is akkoord en het is ook prima als jij daar een eerste opzet voor op papier zet. Daarnaast heb ik ook het één en ander in werking gezet of ga in werking zetten:
-
Ik heb een bedrijf/jurist gevraagd voor het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst. […]
-
Ik zal onze [notaris] informeren dat er een nieuwe BV opgericht zal gaan worden en ook vragen wanneer [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder CSH] en [bestuurder RE] hiervoor langs kunnen komen.
[…]
Tot zover mijn eerste inbreng'
2.13.
Nadien heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (in ieder geval) [controller bij DCS] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] . [controller bij DCS] heeft na dat gesprek op 23 juni 2022 een e-mail gestuurd naar [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] , [bestuurder CSH] en [controller bij CSH] met als bijlage een ‘
concept joint venture overeenkomst’(hierna: de concept-jointventureovereenkomst). In die e-mail heeft hij geschreven:

Naar aanleiding van ons gesprek, hierbij een vertaling van hetgeen besproken is. Er staan nog wel wat punten open, en ik heb ook wat dingen toegevoegd die niet expliciet besproken zijn (resultaatbepaling, liquiditeit e.d.). Graag jullie feedback en aanvullende zaken, zodat ik die mee kan nemen.
Ik hecht er aan om expliciet op te nemen welke werkzaamheden jullie (in ieder geval) inbrengen, c.q. wat de verantwoordelijkheid is van elke partij. Dit is met name handig in het geval één van de partijen uitstapt. Op dat moment moet duidelijk zijn aan welke zaken die partij nog wel dient bij te dragen en welke niet (en dus indirect ook voor welke schade/kosten die partij verantwoordelijk wordt gehouden in geval van verzaken).
Roep maar als er zaken zijn die een toelichting behoeven.
2.14.
In de ‘
concept joint venture overeenkomst’is onder meer opgenomen:

Partijen
A. [bestuurder DCS en CSH]
B. [bestuurder CSH]
C. [bestuurder RE]
NADER TE SPECIFICEREN
Hierna tezamen:Aandeelhouders
Overwegende dat:
[…]
Is besloten tot het oprichten van een Joint Venture waarin de partijen de commerciële mogelijkheden op het gebied van ontwerp, levering en montage van koeltechnische installaties efficiënt benut kunnen worden.
Komen tot de afspraak dat:
Alle projecten op het gebied van koeltechnische installaties in de sector Datacenters tezamen worden uitgevoerd binnen de onderhavige Joint Venture, ongeacht bij welke partij(en) en op welke wijze deze project bekend geworden zijn.
[…]
2. Werkvoorbereiding & Inkoop
[…]
c. Daar waar ingekocht wordt bij een entiteit behorende tot één der aandeelhouders, wordt deze inkoop tegen dezelfde kostprijs aan de Joint Venture verkocht als waarvoor deze bij de entiteit van de aandeelhouder ingekocht is;
[…]
e. Gebruik van eigen medewerkers, c.q. medewerkers die in dienst zijn van (één van de entiteiten die behoren tot de groep van) de aandeelhouders, gebeurt op basis van vaste tarieven die bij de start van de Joint Venture Overeenkomst.Een lijst met tarieven is bijgevoegd als bijlage XXX;
[…]
4. Transferprijzen en dekkingsbijdrage
b. Aangezien de aandeelhouders de eigen leveringen en diensten tegen marktconforme tarieven willen doorberekenen aan de Joint Venture en daarnaast enige dekking voor vaste kosten willen hebben over deze ingebrachte leveringen en diensten, wordt er over deze kosten een vaste dekkingsbijdrage berekend;
c. Deze dekkingsbijdrage is bedoeld voor kosten die gemaakt worden door (één van de entiteiten die behoren tot de groep van) de aandeelhouders, zoals uren als bedoeld in 2 onder e of leveringen als bedoeld in 2 onder c.;
d. Deze dekkingsbijdrage wordt periodiek, maar minimaal eens per jaar bij de jaarafsluiting berekend en uitgekeerd aan de aandeelhouders;
e. De hoogte van de dekkingsbijdrage is 10% bij start van de Joint Venture Overeenkomst en kan periodiek middels unanieme goedkeuring door de aandeelhouders aangepast worden;’
[…]
6. Resultaatbepaling & Winstdeling
[…]
f. Het bedrijfsresultaat zoals vastgesteld door de vergadering van aandeelhouders komt elk der aandeelhouders toe naar rato van het aandelenpercentage van die aandeelhouder;
2.15.
[gedaagde] DCS heeft in de periode daarna aanpassingen doorgevoerd in haar administratie. Daarover heeft [controller bij DCS] op 7 juli 2022 een e-mail gestuurd aan [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder CSH] , [bestuurder RE] en [controller bij CSH] , waarin hij onder meer heeft geschreven:

Binnen het huidige project heb ik een code KOEL aangemaakt bij de urenregistratie. [persoon] (en zijn collega's) kunnen dus bij de urenregistratie kiezen of ze Montage uren (MONT) of werkzaamheden aan koelsystemen (KOEL). (Net zoals ze ook een aparte code gebruiken voor reiskosten e.d.).
[…]
@ [bestuurder DCS en CSH] || Gebr [gedaagde] Dit betekent dat je (extra) kosten krijgt op je reguliere project (die uiteindelijk doorbelast moeten worden aan de Joint Venture).
2.16.
Op 25 augustus 2022 heeft [controller bij DCS] nogmaals een e-mail gestuurd naar [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder CSH] , [bestuurder RE] en [controller bij CSH] . In die e-mail is te lezen:

Ergens in het vat zit nog het voornemen om tot een gezamenlijke Joint Venture te komen. Op dit moment is het wachten in praktische zin op wat details vanuit [bestuurder RE] , omdat die nog bezig is met een nieuwe BV (@ [bestuurder RE] , ter overweging: zodra de details helder zijn zou de notariële oprichting wellicht in één keer met de JV kunnen).
Daarnaast zijn er inhoudelijk nog een paar hete hangijzers. We moeten het eens worden over de tarieven c.q. over de wijze waarop deze berekend gaan worden. Dit is handig om in een gezamenlijke zitting te doen, lijkt me. Daarnaast is er volgens mij nog geen overeenstemming over de uitgangspunten/de begroting voor het lopende project in Brussel (ik laat me graag corrigeren als dat wel zo is). Ook dit lijkt me logisch om ter zitting te bespreken om op één lijn te komen.
De formele oprichting is wat mij betreft niet kritisch, aangezien het weinig uitmaakt of we onze doorbelastingen vandaag of over een paar maanden in de JV inbrengen. Het lijkt me wel handig om op korte termijn de afspraken over ieders vergoedingen helder te hebben, zodat we op z’n minst ook wat zaken kunnen verrekenen/betalen.
2.17.
Op 25 november 2022 is 3BG opgericht. De oprichters van 3BG zijn TheNextLevel B.V. (TNL, waarvan [bestuurder RE] middellijk bestuurder is), EWHFTS B.V. (waarvan [bestuurder CSH] middellijk bestuurder is) en [gedaagde] DCS.
2.18.
In maart 2023 is het project AMS05 afgerond (r.o. 2.8.). [gedaagde] DCS heeft de winst die zij ter zake van dit project heeft gemaakt gedeeld met RE en CSH en wel in de verhouding: 20% voor RE, 40% voor CSH en 40% voor [gedaagde] DCS. Aan RE is een bedrag van
€ 26.779,38 betaald en aan CSH een bedrag van € 53.558,75.
2.19.
Op 16 maart 2023 heeft [controller bij CSH] het volgende aan [bestuurder CSH] , [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] en [controller bij DCS] gemaild:
'Sinds dinsdagmiddag is ook ons software systeem Syntess gereedgemaakt voor 3BG Cooling. De basis is aanwezig en gedurende het werken met het systeem worden zaken aangevuld.
Wat moet er nog geregeld worden:
-
ING rekening
Volgens mij zijn wij er klaar voor om nu een afspraak te maken en zaken af te stemmen
-
Aandeelhoudersovereenkomst moet definitief gemaakt worden
-
Onderlinge tarieven moeten definitief gemaakt worden
-
Overige openstaande akties nav ons laatste gesprek.
Moeten we hier volgende week voor gaan zitten?'
2.20.
Rond de afwikkeling van het project AMS05 hebben [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] een concept-aandeelhoudersovereenkomst ter zake van de joint venture aan [bestuurder DCS en CSH] gestuurd. [bestuurder DCS en CSH] heeft op dat concept (hierna: de concept-aandeelhoudersovereenkomst) op
19 maart 2023 als volgt per e-mail gereageerd:

Het is prima dat we afspraken op papier gaan zetten, maar het huidige voorstel wat er ligt mbt de aandeelhoudersovereenkomst ga ik helemaal niets doen. Ik heb daar ook met [bestuurder CSH] al over gesproken. Het stuk is zo onvoorstelbaar slecht voor ons dat ik daar geen zin in heb om met elkaar over in gesprek te gaan.
Daarentegen denk ik wel dat we een aantal afspraken op papier moeten zetten, het uitgangspunt is echter gewoon heel simpel, we moeten dit allemaal willen en ons er allen voor in zetten. Dat lukt ook alleen maar als we er alle 3 iets aan verdienen en beter van worden.
Laten we eerst zorgen voor een succesvolle samenwerking waarbij uitgangspunten helder zijn alvorens wij een ingewikkelde aandeelhoudersovereenkomst gaan maken.
Ik ben per definitie tegen het elkaar opleggen van beperkingen, samenwerking is alleen mogelijk op basis van wederzijds vertrouwen.
2.21.
Op 27 juni 2023 heeft [bestuurder DCS en CSH] een e-mail naar [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] gestuurd over een van de gezamenlijke projecten van [gedaagde] DCS, RE en CSH, genaamd: BRU01. Bij die e-mail heeft hij een Excel-sheet gevoegd. In de e-mail heeft [bestuurder DCS en CSH] geschreven:

Bij deze zoals besproken de tussenstand BRU01 met inachtneming van de nog te verwachten kosten.
2.22.
In de Excel-sheet is onder meer het volgende onder het kopje ‘Omzet’ te lezen:

Dekking € 655.887,29
DCS 42,5% € 278.752,10
CSH 42,5% € 278.752,10
RE 15% € 98.383,09’
2.23.
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan. RE en CSH stelden zich op het standpunt dat voornoemde berekening ten aanzien van de omzet van project BRU01 niet juist was. Verder stelden zij vraagtekens bij de afrekening van project AMS05 en wilden zij inzicht in de financiële stukken van de overige projecten die vanaf mei 2022 liepen, omdat RE en CSH meenden dat zij recht hadden op 15% (RE) dan wel 42,5% (CSH) van het daadwerkelijke resultaat van die projecten. Het betreft de volgende projecten (hierna: de lopende projecten):
Naam Opdrachtverstrekking Start uitvoering opdracht
BRU01 mei 2022 juni 2022
AMS06 november 2022 januari 2023
MUC01 mei 2023 juni 2023
Global Switch maart 2023 april 2023
2.24.
RE en CSH hebben daarop hun (toenmalige) advocaat mr. R. P. van Boven ingeschakeld. Mr. Van Boven heeft op 6 oktober 2023 een brief aan [gedaagde] DCS gestuurd, waarin hij (onder meer) voornoemd standpunt van RE en CSH omtrent de resultaatsverdeling aan [gedaagde] DCS kenbaar heeft gemaakt. Op die brief heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] DCS, mr. G.H. Sjobbema, op 13 oktober 2023 onder meer als volgt gereageerd:

Over de resultaatsverdeling voor de lopende projecten is geen verschil van inzicht. Dit betreft het project BRUO1 cooling, MUC013+1 CRACS, AMS06 Cooling en Global Switch. Hierbij maakt cliënte wel de kanttekening dat AMS06 een verliesproject is en dat Global Switch nog een lopend werk is die nog niet is afgerond.
2.25.
Partijen hebben daarna in het bijzijn van hun (toenmalige) advocaten meerdere malen met elkaar gesproken. [gedaagde] DCS heeft naar aanleiding van die gesprekken financiële informatie en (herziene) financiële afrekeningen van de lopende projecten naar RE en CSH gestuurd. In die financiële afrekeningen wordt er telkens van uitgegaan dat RE 15%, CSH 42,5% en [gedaagde] DCS 42,5% van het resultaat van het betreffende lopende project zou ontvangen.
2.26.
[gedaagde] DCS, RE en CSH zijn tijdens die gesprekken overeengekomen dat [gedaagde] DCS een ‘voorschot’ van € 100.000,00 zou betalen aan CSH inzake de resultaatsverdeling van de projecten BRU01, MUC01 en AMS06. Omdat CSH meende dat niet zij, maar 3BG die vordering op [gedaagde] DCS had, heeft 3BG die vordering gecedeerd aan CSH. Vervolgens heeft CSH voornoemd bedrag van € 100.000,00 aan [gedaagde] DCS gefactureerd. [gedaagde] DCS heeft dit bedrag voldaan.
2.27.
In deze periode heeft RE facturen bij [gedaagde] DCS in rekening gebracht voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden ter zake van de projecten AMS06, BRU01 en Global Switch. Het betreft de volgende facturen:
Factuur 04-10-2023 2023.050 € 5.033.60
Factuur 04-10-2023 2023-054 € 2.571.25
Factuur 15-11-2023 2023-060 € 1.936,00
Factuur 15-11-2023 2023-061 € 3.025,00
Creditnota 20-01-2024 2024-004 € 617,10
2.28.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over hun geschil omtrent de verdeling van het resultaat van de lopende projecten. Verder zijn voornoemde facturen van RE onbetaald gebleven.
2.29.
Op 29 december 2023 heeft [gedaagde] DCS haar (425) aandelen in 3BG verkocht en geleverd aan EWHTS en TNL tegen een koopprijs van € 4,25.

3.Het geschil

3.1. 3
BG c.s. vordert, na wijziging van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] DCS, CSH en RE voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch een resultaatsverdeling zijn overeengekomen in de verhouding van 42,5% ( [gedaagde] DCS), 42,5% (CSH) en 15% (RE), althans in dit kader een zodanige verklaring voor recht te geven als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde] DCS in de financiële afrekening met 3BG c.s. geen recht heeft op een dekkingsbijdrage van 10% over de totale aanneemsom (inclusief meerwerk) die zij aan een Datacenter-opdrachtgever heeft gedeclareerd met betrekking tot de koeltechnische werkzaamheden voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch en dat zij de dekkingsbijdrage van 10% slechts mag berekenen over:
a. de daadwerkelijke loonkosten van haar personeel (alsmede van het personeel van de met haar organisatorisch verbonden entiteiten) voor zover deze personeelsleden daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht voor deze projecten; en
b. de daadwerkelijke inkoopkosten die [gedaagde] DCS (waaronder tevens begrepen de met haar organisatorisch verbonden entiteiten) heeft gemaakt voor deze projecten;
III. voor recht te verklaren dat [gedaagde] DCS slechts gerechtigd is om met betrekking tot de koeltechnische werkzaamheden voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch de loonkosten van haar personeelsleden in de financiële afrekening met 3BG c.s. door te belasten op basis van een tarief dat gelijk is aan de daadwerkelijke loonkosten van de medewerkers die zijn ingezet te vermeerderen met de dekking voor de vaste kosten zoals blijkt uit de verklaring voor recht hieraan voorafgaand gevorderd;
IV. [gedaagde] DCS te veroordelen om aan 3BG tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 1.500.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
V. [gedaagde] DCS te veroordelen om aan 3BG - ter zake van buitengerechtelijke kosten – tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 6.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] DCS te veroordelen om aan RE tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 11.948,75 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
VII. [gedaagde] DCS te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan 3BG afschrift te verstrekken van de (financiële) bescheiden die benodigd zijn om de correcte resultaatsverdeling van de projecten BRU01, MUC01, AMS06, Global Switch en AMS05 vast te kunnen stellen en die onder [gedaagde] DCS berusten of waar zij over beschikt, waaronder in elk geval, maar niet uitsluitend:
voor MUC01
a. alle correspondentie met Winthrop inzake het meerwerk (extra bevochtiging ten
behoeve van CRAC);
b. alle correspondentie met de Duitse belastingdienst en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat een bedrag ad € 6.000,00 ten laste van het resultaat kan worden gebracht vanwege een storting van € 50.000,00 bij de belastingdienst;
voor BRU01
c. de Purchase Order voor opdracht VA61 (REASSEMBLING AHU 200) ad
€ 25.098,99;
d. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 12.608,25;
e. alle facturen met betrekking tot de door [gedaagde] DCS gestelde externe kosten ad
€ 26.446,25;
f. documenten waaruit blijkt dat door [gedaagde] DCS gestelde door Winthrop toegepaste korting van € 141.000,00 geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op koeltechniek;
voor AMS06
g. de door [gedaagde] DCS met Winthrop gevoerde correspondentie met betrekking tot:
- post 841 van de Variationslist met als omschrijving: “extra Cladding Cable Tray DX units” ad € 3.296,48;
- post 823 van de Variationslist met als omschrijving: “condensate pipe SER & FCR Room” ad € 687,00;
- post 824 van de Variationslist met als omschrijving: “Communication Cable SER & FCR Room” ad € 1.234,89; en
- post 839 van de Variationslist met als omschrijving: “Damaged AC Unit EL Room” ad € 2.461,20;
h. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 9.170,89;
voor Global Switch
i. alle door [gedaagde] DCS aan ASEE toegezonden prijsopgaven, meer- en minderwerkopgaven en facturen, alsmede de betalingsbewijzen van de facturen;
j. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 10.069,00;
voor AMS05
k. alle purchase orders van Winthrop met betrekking tot dit project inclusief de van toepassing zijnde meerwerken;
l. de geclaimde bijzondere kosten ten titel van “F1 Abu Dhabi" ad € 30.232,50;
m. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 11.555,47;
n. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 9.713,33; en
o. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 7.689,35,
op straffe van een door [gedaagde] DCS te verbeuren dwangsom van € 5.000,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] DCS daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft; en
VIII. [gedaagde] DCS te veroordelen in de kosten van het geding, onder bepaling dat [gedaagde] DCS de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd wordt als zij niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zal hebben voldaan.
3.2.
[gedaagde] DCS voert verweer. [gedaagde] DCS concludeert tot niet-ontvankelijkheid van 3BG c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van 3BG c.s., met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van 3BG c.s. in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat in deze procedure in het kort om het volgende. RE en CSH stellen dat zij met
[gedaagde] DCS overeenstemming hebben bereikt over de oprichting van een joint venture. Volgens RE en CSH zijn zij met [gedaagde] DCS overeengekomen dat de joint venture (3BG) opdrachten op het gebied van koeltechniek zou aannemen en dat het resultaat van die opdrachten, de ‘projecten’, tussen hen zou worden verdeeld in de verhouding RE (TNL) 15%, [gedaagde] DCS 42,5% en CSH (EWHTS) 42,5%. Die resultaatsverdelingsafspraak zou volgens hen ook gelden voor de destijds bij [gedaagde] DCS lopende projecten. Het resultaat van die lopende projecten zou in 3BG worden ingebracht, waarna het resultaat conform voornoemde verdeelsleutel (via dividenduitkeringen) zou worden verdeeld. 3BG c.s. stelt dat [gedaagde] DCS het resultaat van de lopende projecten onjuist heeft berekend, onder meer vanwege een onjuiste toepassing van de dekkingsbijdrage en het opvoeren van te hoge interne en externe loonkosten. 3BG c.s. begroot het resultaat van de lopende projecten (vooralsnog) op € 1.865.503,20. 3BG c.s. vordert slechts (als voorschot) betaling van € 1.500.000,00 aan 3BG, omdat [gedaagde] DCS nog een aantal betalingen van de opdrachtgevers moet ontvangen. Verder stelt 3BG c.s. vanwege de resultaatverdelingsafspraak een belang te hebben bij een kopie van de financiële stukken van de lopende projecten en het project AMS-05. Tot slot stelt RE dat zij nog een vordering op [gedaagde] DCS heeft ter zake van onbetaalde facturen.
4.2.
[gedaagde] DCS betwist dat zij met RE en CSH wilsovereenstemming heeft bereikt over de joint venture. Partijen hebben volgens [gedaagde] DCS weliswaar gesproken over de oprichting van een joint venture en de inhoud van de samenwerking, maar zouden geen overeenstemming over de essentialia hebben bereikt, omdat zij het bijvoorbeeld niet eens konden worden over de (tekst van de) aandeelhoudersovereenkomst. Van een rechtens afdwingbare verdelingsafspraak ter zake van het resultaat van de lopende projecten is volgens [gedaagde] DCS (dan) ook geen sprake. Bovendien betwist [gedaagde] DCS het door 3BG c.s. berekende (totale) resultaat. De dekkingsbijdrage en de loonkosten zijn volgens [gedaagde] DCS niet onjuist toegepast/doorgevoerd, omdat partijen daarover geen afspraak hebben gemaakt. 3BG c.s. heeft vanwege het voorgaande ook geen belang bij een kopie van de gevorderde financiële stukken. Tot slot betwist [gedaagde] DCS dat zij nog een bedrag ter zake van onbetaalde facturen aan RE verschuldigd is, omdat RE een onredelijk hoog bedrag (aantal uren) bij [gedaagde] DCS in rekening zou hebben gebracht.
4.3.
De rechtbank zal hierna eerst de vraag beantwoorden of tussen partijen een resultaatsverdelingsafspraak tot stand is gekomen. Daarna worden de overige vorderingen beoordeeld.
Afspraak omtrent resultaatsverdeling (vordering onder I)?
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat 3BG c.s. voldoende heeft onderbouwd, en [gedaagde] DCS onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat RE, CSH en [gedaagde] DCS voor de lopende projecten zijn overeengekomen dat [gedaagde] DCS 42,5% CSH 42,5% en RE 15% van het resultaat van die projecten zou ontvangen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
In mei 2022 hebben [gedaagde] DCS, RE en CSH gesproken over de oprichting van een joint venture. Op 12 mei 2022 heeft [bestuurder DCS en CSH] hierover een e-mail gestuurd naar (onder meer) [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] , waarin [bestuurder DCS en CSH] heeft geschreven dat hij met [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft
afgesprokendat zij een besloten vennootschap op zouden richten voor de koeltechniek van datacenters en dat
de afspraak is15% voor [bestuurder RE] , 42,5% voor [bestuurder CSH] en 42,5% voor [bestuurder DCS en CSH] . Vervolgens heeft [controller bij DCS] op 19 mei 2022 een e-mail gestuurd naar [bestuurder DCS en CSH] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] , waarin hij ter zake van de op te richten joint venture zowel een aantal (kennelijk overeengekomen) uitgangspunten als een aantal openstaande punten heeft geformuleerd. Eén van die uitgangspunten betreft de verdeling van de winst onder de aandeelhouders van de op te richten joint venture
op basis van de aandelenverhouding. Ter zake van de winstverdeling bestond volgens [controller bij DCS]
als enige discussiepuntof partijen voor die winstverdeling een vastekostendekking wilden vaststellen. Uit deze e-mails leidt de rechtbank af dat partijen het destijds al eens waren over de aandelenverhouding en daarmee de aandelen in het resultaat van de (mogelijke) projecten van de joint venture, namelijk de
‘afgesproken’percentages 42,5%, 42,5% en 15%.
4.6.
Nadien heeft een gesprek plaatsgevonden over voornoemde openstaande punten tussen onder meer [controller bij DCS] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] , zo heeft [bestuurder DCS en CSH] tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. In de e-mail die [controller bij DCS] na dat gesprek heeft gestuurd - de e-mail van 23 juni 2022 - wordt ook gerefereerd aan dat gesprek (r.o. 2.13.). De rechtbank is met 3BG c.s. van oordeel dat uit die e-mail volgt dat [controller bij DCS] , [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] tijdens dat gesprek afspraken hebben gemaakt die [controller bij DCS] heeft vastgelegd in de aan die e-mail gevoegde concept-jointventureovereenkomst. In die e-mail heeft [controller bij DCS] immers geschreven:
‘hierbij een vertaling van hetgeen besproken is’. [bestuurder DCS en CSH] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ook hij er niet aan twijfelt dat de inhoud van de concept-jointventureovereenkomst daadwerkelijk een vertaling is van hetgeen [controller bij DCS] met [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft afgesproken. Uit de e-mail valt weliswaar ook af te leiden dat [controller bij DCS] een aantal punten heeft toegevoegd/voorgesteld die niet (expliciet) tijdens het gesprek aan de orde zijn gekomen, maar [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het met de inhoud van de bij de e-mail gevoegde concept- jointventureovereenkomst eens waren. Daarom zouden zij niet meer op de e-mail hebben gereageerd. Volgens [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft [controller bij DCS] hieruit moeten afleiden dat [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] het eens waren met de (gehele) inhoud van de concept-jointventureovereenkomst. Dat heeft [gedaagde] DCS niet betwist, zodat moet worden aangenomen dat over die punten ook overeenstemming is bereikt.
4.7.
Volgens [gedaagde] DCS was [controller bij DCS] echter niet bevoegd om namens [gedaagde] DCS te handelen, zodat [gedaagde] DCS niet gebonden zou zijn aan afspraken die [controller bij DCS] met [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] heeft gemaakt. De rechtbank gaat daaraan voorbij. [controller bij DCS] was als controller werkzaam bij [gedaagde] DCS, en is in die hoedanigheid door [bestuurder DCS en CSH] bij de besprekingen betrokken. [bestuurder DCS en CSH] stelde in zijn e-mail van 12 mei 2022 zelf voor om de besprekingen in eerste instantie te laten voeren door [controller bij DCS] als controller van [gedaagde] DCS enerzijds, en [controller bij CSH] als controller van CSH anderzijds. Het kan dan ook geen twijfel lijden dat [controller bij DCS] in dit verband optrad namens [gedaagde] DCS. In dezelfde e-mail heeft [bestuurder DCS en CSH] geschreven dat een en ander ertoe zou leiden dat
‘[ [controller bij CSH] ] en [ [controller bij DCS] ] dit gezamenlijk in elkaar zetten’, waarna partijen hier
‘aan het eind nog iets van [kunnen] vinden’,
‘maar dan zou het in de basis allemaal met elkaar afgestemd zijn’. Gelet op deze omstandigheden, in het bijzonder de door [bestuurder DCS en CSH] gekozen formulering dat de besprekingen met [controller bij DCS] zouden leiden tot een overeenkomst die
‘in de basis’afgestemd zou zijn, mochten [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] er naar oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat [controller bij DCS] namens [gedaagde] DCS sprak, dat [gedaagde] DCS
‘in de basis’instemde met de met [controller bij DCS] gemaakte afspraken, en daar
‘in de basis’dus aan kon worden gehouden. [gedaagde] DCS heeft tijdens de mondelinge behandeling overigens ook verklaard dat de concept-jointventureovereenkomst
‘van’[gedaagde] DCS was.
4.8.
Dat [bestuurder DCS en CSH] in dezelfde e-mail heeft geschreven dat partijen
‘aan het eind’nog iets van de gemaakte afspraken konden
‘vinden’maakt dit niet anders. Nergens is uit gebleken dat [bestuurder DCS en CSH] op enig moment, op welke manier dan ook, te kennen heeft gegeven het op enig onderdeel niet eens te zijn met de tussen [controller bij DCS] en 3BG c.s. gemaakte afspraken zoals die door [controller bij DCS] waren vertaald in een concept-overeenkomst. Bovendien heeft [bestuurder DCS en CSH] tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat (ook) hij het eens was met de inhoud van de concept-jointventureovereenkomst. [gedaagde] DCS betwist verder niet dat [bestuurder RE] en [bestuurder CSH] in hun hoedanigheid van bestuurders van RE respectievelijk CSH hebben gehandeld, zodat moet worden aangenomen dat op 19 mei 2022 (basis)afspraken zijn gemaakt – die nadien zijn vastgelegd in de concept-jointventureovereenkomst – tussen [gedaagde] DCS, RE en CSH.
4.9.
In de concept-jointventureovereenkomst is nog eens bevestigd dat het resultaat van de projecten
‘elk der aandeelhouders toekomt naar rato van het aandelenpercentage van die aandeelhouder’(r.o. 2.14.). RE en CSH zouden dan ook recht hebben op respectievelijk 15% en 42,5% van het resultaat van de projecten die de joint venture in de toekomst (mogelijk) zou uitvoeren.
4.10.
De vraag of partijen uiteindelijk definitieve en volledige overeenstemming hebben bereikt over de tekst van de jointventureovereenkomst kan naar het oordeel van de rechtbank verder onbesproken blijven, omdat CSH en RE in ieder geval voldoende hebben onderbouwd dat partijen - lopende de verdere besprekingen over de joint venture - zijn overeengekomen dat de resultaatverdelingsafspraak ter zake van de (mogelijke) toekomstige projecten van de joint venture, al zou gelden voor de destijds lopende projecten. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.11.
In de eerste plaats heeft 3BG c.s. aangevoerd dat RE en CSH over de lopende projecten tezamen met [gedaagde] DCS hebben onderhandeld en dat [gedaagde] DCS bij de offertes van deze lopende projecten is uitgegaan van de kostprijs van (het personeel van) alle partijen en een
gezamenlijkewinstopslag. Die werkwijze hadden partijen - zo staat tussen partijen vast - vanwege de resultaatsverdeling ook voor ogen voor de toekomstige projecten van de joint venture, met dien verstande dat 3BG dan de contractant van de opdrachtgever zou zijn. Dit volgt ook uit de e-mail van [controller bij DCS] van 19 mei 2022, waarin hij heeft geschreven: ‘
Arbeid door medewerkers vanuit één van de gelieerde entiteiten wordt doorbelast tegen werkelijke kosten.’ [gedaagde] DCS betwist niet dat zij in de offertes met de opdrachtgever is uitgegaan van de kostprijs met een gezamenlijke winstopslag en in zoverre dezelfde werkwijze werd gehanteerd als de bedoeling was voor de projecten van de joint venture.
4.12.
In de e-mail van 7 juli 2022, vlak na het versturen van de concept-joint-ventureovereenkomst, heeft [controller bij DCS] namens [gedaagde] DCS geschreven dat hij ‘
binnen het huidige project’(rechtbank: BRU01) in de administratie codes had aangemaakt met de naam
‘koel’en
‘mont’, zodat onderscheid gemaakt kon worden tussen de uren die besteed zouden worden aan de werkzaamheden op het gebied van koeltechniek en montagewerkzaamheden. Indien partijen niet zouden hebben bedoeld om het resultaat ten aanzien van de koeltechniek van de lopende projecten te verdelen, valt niet in te zien waarom [gedaagde] DCS dat onderscheid heeft gemaakt, mede gelet op de slotopmerking van [controller bij DCS] in zijn hiervoor bedoelde e-mail, namelijk dat dit voor [bestuurder DCS en CSH] betekent dat hij ‘
(extra) projectkosten zal krijgen’. [gedaagde] DCS heeft weliswaar aangevoerd dat zij de administratie alvast voorbereidde op een mogelijke overeenstemming over de joint venture en daarmee de resultaatsverdeling, maar daarmee heeft zij geen verklaring gegeven voor het onderscheid dat is gemaakt in de administratie van het ‘
huidige project’. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat [bestuurder DCS en CSH] in zijn e-mail van 27 juni 2023 naar eigen zeggen een ‘tussenstand’ ten aanzien van project BRU01 stuurde, en hij in het bedoelde bestand rekende met een resultaatsverdeling van 42,5%, 42,5% en 15%.
4.13.
Van groot belang acht de rechtbank vervolgens dat [gedaagde] DCS in al de door haar ten behoeve van 3BG c.s. opgestelde financiële afrekeningen ook zelf, zonder uitzondering, is uitgegaan van een resultaatverdeling van 42,5%, 42,5% en 15%. [gedaagde] DCS betwist dit overigens ook niet, maar stelt nu dat zij slechts (onverplicht) ‘bereid’ was om het resultaat van de lopende projecten met RE en CSH conform dezelfde percentages te delen. Aanleiding daarvoor was volgens haar het ondeugdelijke werk van CSH. Volgens [gedaagde] DCS leverde CSH (bij de projecten AMS11 en AMS12) ondeugdelijk werk en heeft [gedaagde] DCS daarop besloten om de winst van het daaropvolgende project AMS05 met CSH (en RE) te delen. Deze projecten liepen voordat gesprekken werden gevoerd over de oprichting van een joint venture. Met die resultaatverdeling wilde [gedaagde] DCS CSH (extra) reden geven haar werk correct uit te voeren. Volgens [gedaagde] DCS had dat echter niet het gewenste effect. Dat was voor [gedaagde] DCS aanleiding om met RE en CSH in gesprek te gaan over de oprichting van de joint venture met daarin een gedeelde verantwoordelijkheid in plaats dat [gedaagde] DCS als contractant van de opdrachtgever c.q. hoofdaannemer alle risico's liep. [gedaagde] DCS wilde vanwege het functioneren van CSH zowel de lusten als de lasten (waaronder het risico) met CSH delen. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank echter geen genoegzame verklaring gegeven voor haar ‘bereidheid’ om het resultaat van de lopende projecten met CSH (en RE) te delen. Het delen van het resultaat van project AMS05 (hetgeen volgens RE en CSH was afgesproken) had immers volgens haar niet het gewenste effect gehad en het risico van de lopende projecten lag – anders dan de bedoeling was voor de toekomstige projecten van de joint venture – geheel bij [gedaagde] DCS. Dat [gedaagde] DCS slechts ‘bereid’ was het resultaat te delen vanwege kennelijk slecht werk van CSH om haar op die manier extra te motiveren acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig en volgt overigens ook nergens uit. Daarnaast heeft [gedaagde] DCS geen enkele verklaring gegeven voor haar bereidheid de winst te delen met RE.
4.14. 3
BG c.s. heeft bovendien voldoende onderbouwd dat tijdens de onderhandelingsgesprekken tussen partijen aanvankelijk slechts discussie bestond over de omvang van het te verdelen resultaat van de lopende projecten en niet over de vraag
ofer een verplichting bestond om het resultaat te delen. Ook dit heeft [gedaagde] DCS onvoldoende weersproken. [gedaagde] DCS heeft lopende de onderhandelingen ook allerlei financiële stukken van de lopende projecten aan RE en CSH verstrekt. Ook voor die stukken geldt dat [gedaagde] DCS daarbij zonder meer is uitgegaan van de door 3BG c.s. voorgestane resultaatsverdeling. Dat partijen op dit punt van mening verschilden, en dat dit daarom enkel en alleen als een ‘onverplicht’ aanbod moest worden gezien om tot een oplossing te komen, is nergens uit gebleken. Integendeel, de factuur van CSH ad € 100.000,00, bedoeld als voorschot op de resultaatsverdeling is zonder voorbehoud of protest door [gedaagde] DCS voldaan. Dat partijen het erover eens waren dat het resultaat van de lopende projecten tussen hen zou worden verdeeld wordt naar oordeel van de rechtbank tot slot bevestigd in de brief van
13 oktober 2023 van de toenmalige advocaat van [gedaagde] DCS. In die brief heeft hij geschreven:
‘Over de resultaatsverdeling voor de lopende projecten is geen verschil van inzicht. Dit betreft het project BRUO1 cooling, MUC013+1 CRACS, AMS06 Cooling en Global Switch.’[gedaagde] DCS heeft niet nader onderbouwd dat haar toenmalige advocaat dit enkel zou hebben geschreven in het kader van schikkingsonderhandelingen.
4.15.
Gelet op al deze omstandigheden, in hun onderling verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat partijen, al dan niet vooruitlopend op het finaliseren van de contractstukken rondom de joint venture, in ieder geval overeen zijn gekomen om de resultaten van lopende projecten onderling (alvast) te zullen verdelen op de door 3BG c.s. gestelde wijze. Voor zover dit al anders zou zijn, omdat [gedaagde] DCS aanvoert niet te hebben willen instemmen met een dergelijke afspraak, kan dat haar niet baten. Naar oordeel van de rechtbank geldt ook dan immers dat 3BG c.s. er, gelet op het handelen van [gedaagde] DCS, zonder meer gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde] DCS wel degelijk instemde met het aldus afrekenen van de lopende projecten, en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Gelet op het bepaalde in artikel 3:35 BW betekent dit dat [gedaagde] DCS zich niet kan beroepen op het ontbreken van een dergelijke wil.
4.16.
Nu RE en CSH gelet op het voorgaande voldoende hebben onderbouwd, en [gedaagde] DCS onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, dat ten aanzien van de projecten BRU01, AMS06, MUC01 en Global Switch de door RE en CSH genoemde resultaatverdeling overeen is gekomen, wordt de vordering onder I toegewezen.
De dekkingsbijdrage (vordering onder II)
4.17.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat partijen in ieder geval mondeling afspraken hebben gemaakt, die vervolgens zijn weergegeven (in de woorden van [controller bij DCS] : ‘vertaald’) in een concept-jointventureovereenkomst. In de concept- jointventureovereenkomst is een regeling opgenomen over de dekkingsbijdrage voor de vaste kosten. In hoofdstuk 4 sub c staat dat de dekkingsbijdrage (van 10%) bedoeld is voor kosten die gemaakt worden door (één van de entiteiten die behoren tot de groep van) de aandeelhouders, zoals uren als bedoeld in 2 onder e of leveringen als bedoeld in 2 onder c (r.o. 2.14.). 3BG c.s. stelt dat uit die artikelen volgt dat de dekkingsbijdrage van 10% slechts mag worden berekend over de daadwerkelijke loonkosten van het personeel en de daadwerkelijke inkoopkosten en dus niet over de totale aanneemsom. [gedaagde] DCS heeft dat niet betwist, zodat de rechtbank van die uitleg uitgaat.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde afspraak omtrent de dekkingsbijdrage ook geldt voor de lopende projecten, ongeacht de omstandigheid dat de concept-jointventureovereenkomst niet is ondertekend. Partijen zijn – zoals hiervoor is overwogen – met elkaar overeengekomen dat de resultaatverdelingsafspraak, zoals verwoord in de concept-jointventureovereenkomst, ook (al) zou gelden voor de lopende projecten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat RE en CSH er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat de overige in de concept-jointventureovereenkomst opgenomen afspraken ten aanzien van (de vaststelling van de omvang van) het resultaat, waaronder de dekkingsbijdrage, net zozeer zouden gelden voor de lopende projecten. De vordering onder II wordt daarom ook toegewezen.
Hoogte loon medewerkers (vordering onder III)
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat het de bedoeling was dat [gedaagde] DCS, RE en CSH voor de projecten die de joint venture zou uitvoeren slechts de daadwerkelijke loonkosten zouden doorbelasten (r.o. 4.11.). Omdat deze afspraak (net zoals de afspraak over de dekkingsbijdrage) betrekking heeft op de vaststelling van de omvang van het te verdelen resultaat, mochten RE en CSH er naar het oordeel van de rechtbank op vertrouwen dat ook deze afspraak zou gelden voor de lopende projecten. [gedaagde] DCS is daar blijkbaar zelf ook van uitgegaan, omdat – zoals hiervoor ook is overwogen – zij de daadwerkelijke loonkosten in de offertes aan de opdrachtgever(s) heeft opgenomen. Ook de vordering onder III wordt daarom toegewezen.
De omvang van het resultaat (vordering onder IV)
4.20. 3
BG c.s. stelt dat [gedaagde] DCS het resultaat van de lopende projecten om meerdere redenen, waaronder een onjuiste toepassing van voornoemde afspraak over de dekkingsbijdrage en de loonkosten, onjuist heeft berekend. Bij dagvaarding heeft 3BG c.s. deze stelling uitvoerig onderbouwd. Verder heeft zij een berekening overgelegd waaruit volgens haar volgt dat het totale resultaat van de lopende projecten niet € 742.532,00 bedraagt (zoals [gedaagde] DCS voorafgaand aan deze procedure heeft berekend), maar voorlopig moet worden begroot op € 1.865.503,20 (productie 40 van 3BG c.s.). [gedaagde] DCS heeft de berekening van 3BG c.s. in zijn algemeenheid weliswaar betwist, maar heeft die betwisting op geen enkele manier nader gemotiveerd. [gedaagde] DCS is niet ingegaan op de vele onjuistheden die volgens 3BG c.s. in de (her)berekeningen van [gedaagde] DCS bestaan. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft 3BG c.s. een rapportage van Flynth overgelegd, waarin volgens haar wordt bevestigd dat de (her)berekeningen van [gedaagde] DCS onbetrouwbaar zijn, omdat iedere keer op onnavolgbare wijze met de cijfers wordt gespeeld. Daarbij heeft 3BG c.s. erop gewezen dat in de (her)berekeningen van [gedaagde] DSC sprake is van (a) te hoge dekking vaste kosten, (b) te hoog uurloon, (c) ophoging uren eigen medewerkers en ingeleende krachten, (d) reis- en verblijfskosten (naast € 15,00 onkosten per uur), (e) inkoopkosten luchttechniek ten laste van koeltechniek, (f) onterechte bijzondere kosten en (g) ontbrekende meerwerken. Ook daarop heeft [gedaagde] DCS tijdens de mondelinge behandeling niet gereageerd. [gedaagde] DCS is ook niet ingegaan op de berekening die 3BG c.s. heeft gemaakt. [gedaagde] DCS heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij een betwisting ‘per bonnetje’ niet zinvol achtte en dat in het kader van deformalisering van het procesrecht en de regierol van de rechter een discussie omtrent de financiële details pas aan de orde is na een oordeel over de aangevoerde grondslag, maar dat standpunt is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Indien [gedaagde] DCS (ook) de hoogte van de vordering betwist, dan had het op haar weg gelegen om die betwisting – mede gelet op de uitgebreide onderbouwing van 3BG c.s. – handen en voeten te geven, dat wil zeggen in ieder geval concreter dan zij nu heeft gedaan te kennen geven op welke onderdelen zij de stellingen van 3BG c.s. betwist. Dat heeft zij nagelaten. [gedaagde] DCS heeft tijdens de mondelinge behandeling ook niet verzocht om, wanneer de rechtbank zou oordelen dat tussen partijen een resultaatverdelingsafspraak is gemaakt, haar alsnog in de gelegenheid te stellen om bij akte te mogen reageren op de stellingen en berekening van 3BG c.s.
4.21.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] DCS de stelling van 3BG c.s. dat het (voorlopige) resultaat van de lopende projecten € 1.865.503,20 bedraagt, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van die stelling. Resteert de vraag of [gedaagde] DCS de verplichting heeft om het resultaat, althans het gevorderde voorschot daarop van € 1.500.000,00, aan 3BG te betalen.
4.22. 3
BG c.s. stelt in dit verband primair dat is overeengekomen dat het resultaat van de lopende projecten in de op te richten joint venture (3BG) zou worden ingebracht en daarna conform de overeengekomen verdeelsleutel via dividenduitkeringen zou worden uitgekeerd. Volgens [gedaagde] DCS hadden partijen geen overeenstemming over de verdeling van het resultaat van de lopende projecten, laat staan over de inbreng van het resultaat in de joint venture. 3BG c.s. heeft haar stelling naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende onderbouwd. 3BG c.s. wijst ter onderbouwing van haar stelling op een e-mail van 25 augustus 2022 van [controller bij DCS] (r.o. 2.16.). In die e-mail wordt gesproken over het resultaat van BRU01. Verder is in die e-mail te lezen:
‘De formele oprichting is wat mij betreft niet kritisch, aangezien het weinig uitmaakt of we onze doorbelastingen vandaag of over een paar maanden in de JV inbrengen.’Aan (enkel) deze passage kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden verbonden dat partijen overeengekomen zijn dat, naast het resultaat van toekomstige projecten, ook het resultaat van alle lopende projecten reeds zou worden ingebracht in 3BG, en vervolgens door middel van dividenduitkeringen aan [gedaagde] DCS, RE en CSH zou worden uitgekeerd. 3BG c.s. heeft ook geen andere feiten of omstandigheden aangedragen waaruit afgeleid kan worden dat die overeenstemming bestond.
4.23. 3
BG c.s. stelt in dit verband subsidiair dat RE en CSH hun (resultaats)vordering hebben gecedeerd aan 3BG en dat daarom alsnog betaling van € 1.500.000,00 aan 3BG dient plaats te vinden. Nu partijen naar het oordeel van de rechtbank een resultaatverdeling overeen zijn gekomen hebben RE en CSH inderdaad ieder een vordering op [gedaagde] DCS gekregen ter zake van hun aandeel in het resultaat. Tegen de stelling dat deze vorderingen vervolgens rechtsgeldig zijn gecedeerd aan 3BG is van de zijde van [gedaagde] DCS geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank uit zal gaan van de juistheid daarvan.
4.24.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag welk bedrag [gedaagde] DCS op dit moment verschuldigd is aan 3BG. Volgens 3BG c.s. moet deze vordering begroot worden op € 1.500.000,00. De rechtbank kan 3BG c.s., gelet op haar eigen stellingen, echter niet zonder meer volgen in de daartoe gehanteerde berekening.
4.25.
Immers, blijkens de dagvaarding is bij deze berekening uitgegaan van het volledige resultaat, destijds begroot op € 1.914.799,00. Daarbij heeft 3BG c.s. zelf te kennen gegeven dat het hier een voorlopige berekening betreft, waarin nog onzekerheden zitten. In de eerste plaats bestaat die onzekerheid er volgens 3BG c.s. uit dat de definitieve berekening aan de hand van nog door [gedaagde] DCS te overleggen stukken nader moet worden vastgesteld. In de tweede plaats stelt 3BG c.s. dat [gedaagde] DCS nog in afwachting is van op de projecten betrekking hebbende betalingen (zodat dat deel van het resultaat nog niet afgerekend kan worden). Het is om die reden, zo begrijpt de rechtbank, dat 3BG c.s. bij dagvaarding van het destijds begrote voorlopige resultaat van € 1.914.799,00 slechts betaling van een deel groot € 1.500.000,00 vorderde (waaruit volgt dat dit ‘onzekere’ deel kennelijk werd begroot op € 414.799,00).
4.26.
Nadien heeft 3BG c.s. een aangepaste berekening in het geding gebracht, die sluit op € 1.865.503,20. Daarbij is niet concreet nader ingegaan op de omvang van het ‘onzekere’ deel. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] DCS sinds het uitbrengen van de dagvaarding nog meer betalingen heeft ontvangen. Wel is op de mondelinge behandeling bevestigd dat nog steeds aanvullende stukken nodig zijn om een ‘volledige beoordeling’ te kunnen maken. De rechtbank leidt daaruit af dat genoemde onzekerheid nog voortduurt, zodat de stellingen van 3BG c.s. aldus begrepen moeten worden dat van het voorlopige resultaat enkel een deel groot (€ 1.865.503,20 - € 414.799,00=) € 1.450.704,20 ‘zeker’ is. Gelet op het gebrek aan verweer op dit punt van de zijde van [gedaagde] DCS acht de rechtbank de resultaatsberekening tot dit bedrag voldoende onderbouwd, maar ten aanzien van het meerdere heeft 3BG c.s. naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat ook dat deel van het resultaat daadwerkelijk gerealiseerd is, althans voor verdeling in aanmerking komt. Dat er grond is om, in afwachting van een definitieve berekening, alvast over te gaan tot (gedeeltelijke) verdeling is door [gedaagde] DCS niet betwist.
4.27.
Anders dan 3BG c.s. lijkt te willen betogen kan daarmee echter niet aangenomen worden dat zij (gezamenlijk) aanspraak kunnen maken op het volledige bedrag van € 1.450.704,20. Immers, RE en CSH hebben naar oordeel van de rechtbank uitsluitend ieder een vordering op [gedaagde] DCS gekregen ter zake van hun aandeel in het resultaat (en die vordering vervolgens gecedeerd aan 3BG). Het gezamenlijke aandeel van RE en CSH in het resultaat bedraagt (42,5% + 15%=) 57,5%. Ten aanzien van het (op dit moment) te verdelen resultaat geldt daarom dat aan RE en CSH een deel groot (57,5% x € 1.450.704,20 =) € 834.154,92 toekwam, en na cessie nu aan 3BG toekomt. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De gevorderde en niet weersproken wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar.
De overlegging van stukken (vordering onder VII)
4.28. 3
BG c.s. vordert verder op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afschrift van de onder VII genoemde financiële stukken aan 3BG. Op grond van artikel 843a Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
4.29.
Tussen [gedaagde] DCS, RE en CSH is sprake van een rechtsbetrekking (zie 4.4. t/m 4.16.) en 3BG c.s. heeft de gevorderde bescheiden gespecificeerd. Verder heeft 3BG c.s. naar het oordeel van de rechtbank een rechtmatig belang bij de door haar gevraagde gegevens. 3BG heeft (door de cessie) immers recht op een deel van het resultaat van de lopende projecten en zij heeft er belang bij om het (aan)deel te kunnen berekenen. 3BG c.s. stelt dat zij het resultaat van € 1.865.503,20 heeft berekend op basis van de financiële stukken die zij wel van [gedaagde] DCS heeft ontvangen en dat die stukken niet compleet zijn, zodat zij (nog steeds) belang heeft bij de gevorderde stukken om het resultaat (definitief) te kunnen berekenen. [gedaagde] DCS heeft aangevoerd dat zij alle gevraagde stukken al heeft verstrekt, maar dat heeft 3BG c.s. tijdens de mondelinge behandeling betwist en heeft [gedaagde] DCS (vervolgens) niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. [gedaagde] DCS heeft geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen afgifte van de financiële stukken van AMS05 (dat niet tot de lopende projecten behoort), zodat de rechtbank het deel van de vordering dat betrekking heeft op deze stukken ook zal toewijzen.
4.30.
RE en CSH hebben hun vordering op [gedaagde] DCS uit hoofde van de resultaatverdelingsafspraak gecedeerd aan 3BG. De rechtbank begrijpt dat dit ook geldt voor een eventuele vordering ter zake van project AMS05. Dat heeft [gedaagde] DCS niet weersproken. [gedaagde] DCS dient de financiële stukken daarom aan 3BG te verstrekken. De vordering onder VII zal worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] DCS de stukken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet afgeven. Aan die veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 2.500,00 per (gedeelte van een) dag, met een maximum van
€ 50.000,00. Daarbij betrekt de rechtbank dat [gedaagde] DCS eerder tijdens de besprekingen van 30 oktober 2023 en 13 december 2023 heeft toegezegd om de relevante bescheiden voor de berekening van het resultaat van de lopende projecten aan CSH en RE te verstrekken.
De facturen van RE (vordering onder VI)
4.31.
RE stelt dat zij met [gedaagde] DCS tijdens een bespreking op 13 december 2023 overeengekomen is dat [gedaagde] DCS betalingen zal doen op de gefactureerde bedragen (r.o. 2.27.). [gedaagde] DCS voert daartegen aan dat dit tijdens de schikkingsonderhandelingen is besproken, maar dat die onderhandelingen zijn mislukt. Voor zover [gedaagde] DCS daarmee bedoelt dat voornoemde toezegging is gedaan onder de voorwaarde dat er een allesomvattende schikking zou worden bereikt, heeft zij dat onvoldoende gemotiveerd. Bovendien heeft [gedaagde] DCS niet nader onderbouwd dat RE de door haar gefactureerde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd, althans ‘te veel’ in rekening heeft gebracht. De vordering onder VI wordt daarom toegewezen. De gevorderde en niet weersproken wettelijke handelsrente is eveneens toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten (vordering onder V)
4.32.
De vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat RE en CSH niet hebben onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] DCS betwist dat 3BG c.s. incassohandelingen heeft verricht. Volgens [gedaagde] DCS is sprake van kosten voor schikkingsonderhandelingen die niet onder het bereik van artikel 6:96 BW vallen. 3BG c.s. heeft hierop niet meer gereageerd, zodat zij haar stellingen ter zake onvoldoende heeft gehandhaafd. De rechtbank begrijpt uit het petitum dat de vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten niet (ook) is gebaseerd op de buitengerechtelijke werkzaamheden die (eventueel) plaats zouden hebben gevonden ter zake van de onbetaalde facturen van RE, zodat dit verder geen bespreking behoeft.
De proceskosten
4.33.
[gedaagde] DCS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van 3BG c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
125,22
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.924,22
4.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.35.
Nu verweer is gevoerd tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, volgt uit artikel 233 Rv dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Daarbij geldt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben en dat een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden. Ook mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar moeten (slechts) meegewogen worden. De enkele (door 3BG c.s. betwiste) stelling van [gedaagde] DCS dat ten aanzien van 3BG een restitutierisico bestaat, omdat deze vennootschap geen eigen vermogen heeft, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de kans op verwezenlijking van dit risico reëel is. De belangenafweging moet daarom in het voordeel van 3BG c.s. uitvallen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] DCS, CSH en RE voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch een resultaatsverdeling zijn overeengekomen in de verhouding van 42,5% ( [gedaagde] DCS), 42,5% (CSH) en 15% (RE),
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] DCS in de financiële afrekening met 3BG c.s. geen recht heeft op een dekkingsbijdrage van 10% over de totale aanneemsom (inclusief meerwerk) die zij aan een Datacenter-opdrachtgever heeft gedeclareerd met betrekking tot de koeltechnische werkzaamheden voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch en dat zij de dekkingsbijdrage van 10% slechts mag berekenen over:
a. de daadwerkelijke loonkosten van haar personeel (alsmede van het personeel van de met haar organisatorisch verbonden entiteiten) voor zover deze personeelsleden daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht voor deze projecten; en
b. de daadwerkelijke inkoopkosten die [gedaagde] DCS (waaronder tevens begrepen de met haar organisatorisch verbonden entiteiten) heeft gemaakt voor deze projecten,
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde] DCS slechts gerechtigd is om met betrekking tot de koeltechnische werkzaamheden voor de projecten BRU01, MUC01, AMS06 en Global Switch de loonkosten van haar personeelsleden in de financiële afrekening met eisers door te belasten op basis van een tarief dat gelijk is aan de daadwerkelijke loonkosten van de medewerkers die zijn ingezet te vermeerderen met de dekking voor de vaste kosten zoals blijkt uit de verklaring voor recht onder 5.2.,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] DCS om aan 3BG tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 834.154,92, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] DCS om aan RE tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 11.948,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] DCS om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan 3BG afschrift te verstrekken van de (financiële) bescheiden die benodigd zijn om de correcte resultaatsverdeling van de projecten BRU01, MUC01, AMS06, Global Switch en AMS05 vast te kunnen stellen en die onder [gedaagde] DCS berusten of waar zij over beschikt, waaronder in elk geval, maar niet uitsluitend:
voor MUC01
a. alle correspondentie met Winthrop inzake het meerwerk (extra bevochtiging ten
behoeve van CRAC);
b. alle correspondentie met de Duitse belastingdienst en betalingsbewijzen waaruit blijkt dat een bedrag ad € 6.000,00 ten laste van het resultaat kan worden gebracht vanwege een storting van € 50.000,00 bij de belastingdienst;
voor BRU01
c. de Purchase Order voor opdracht VA61 (REASSEMBLING AHU 200) ad
€ 25.098,99;
d. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 12.608,25;
e. alle facturen met betrekking tot de door [gedaagde] DCS gestelde externe kosten ad
€ 26.446,25;
f. documenten waaruit blijkt dat door [gedaagde] DCS gestelde door Winthrop toegepaste korting van € 141.000,- geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op koeltechniek;
voor AMS06
g. de door [gedaagde] DCS met Winthrop gevoerde correspondentie met betrekking tot:
- post 841 van de Variationslist met als omschrijving: “extra Cladding Cable Tray DX units” ad € 3.296,48;
- post 823 van deVariationslist met als omschrijving: “condensate pipe SER & FCR Room” ad € 687,00;
- post 824 van de Variationslist met als omschrijving: “Communication Cable SER & FCR Room” ad € 1.234,89; en
- post 839 van de Variationslist met als omschrijving: “Damaged AC Unit EL Room” ad € 2.461,20;
h. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 9.170,89;
voor Global Switch
i. alle door [gedaagde] DCS aan ASEE toegezonden prijsopgaven, meer- en minderwerkopgaven en facturen, alsmede de betalingsbewijzen van de facturen;
j. alle facturen van WDH Transport ten belope van een bedrag ad € 10.069,00;
voor AMS05
k. alle purchase orders van Winthrop met betrekking tot dit project inclusief de van toepassing zijnde meerwerken;
l. de geclaimde bijzondere kosten ten titel van “F1 Abu Dhabi" ad € 30.232,50;
m. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 11.555,47;
n. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 9.713,33; en
o. alle facturen van [persoon] ten belope van een bedrag ad € 7.689,35,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] DCS om aan 3BG te betalen een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] DCS in de proceskosten van € 13.924,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] DCS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt [gedaagde] DCS tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.4. tot en met 5.9. uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, voorzitter, en mr. C.S. Huizinga en
mr. P. van der Stroom, leden, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.
710/mh