ECLI:NL:RBNNE:2024:5046

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
LEE 24/4671
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in handhavingszaak tegen bouw- en graafwerkzaamheden voor speelpark Delftse Tuin

In deze uitspraak van 17 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.R. Botman, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek met betrekking tot de bouw- en graafwerkzaamheden voor de realisatie van het Speelpark Delftse Tuin in Emmen. Verzoeker vreesde voor geluidshinder en een aantrekkende werking op kinderen door de werkzaamheden die reeds waren gestart. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen had op 21 november 2024 een omgevingsvergunning verleend voor deze werkzaamheden, wat de basis vormde voor de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers betoog onvoldoende grond opleverde voor de conclusie dat er sprake was van ‘onverwijlde spoed’ zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter stelde vast dat er op dat moment nog geen speelpark was en dat de werkzaamheden die plaatsvonden, onder de verleende omgevingsvergunning vielen. Verzoeker had niet aangetoond dat hij daadwerkelijk hinder ondervond van de werkzaamheden en er waren geen onomkeerbare gevolgen aangetoond. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om juridische duidelijkheid over het speelpark, en dat verzoeker zijn bezwaren in de lopende bezwaarprocedure kon aanvoeren.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4671

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. P.R. Botman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, het college

(gemachtigde: M. Kuik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw- en graafwerkzaamheden gericht op de realisatie van het Speelpark Delftse Tuin in Emmen.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 21 november 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft op 28 november 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft verzoeker gevraagd om te onderbouwen welke spoedeisende belangen het treffen van een voorlopige voorziening vereisen. Verzoeker heeft op
28 november 2024 en 29 november 2024 een reactie ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
2.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat, gelet op de betrokken belangen vereist.
2.2.1.
Verzoeker betoogt dat de werkzaamheden aan het speelpark na het bestreden besluit in volle gang zijn. Verzoeker stelt dat de realisatie van het speelpark evident in strijd is met de bestemmingsplannen “Emmen, Delftlanden” en “Emmen, Delfslanden 3.0”, hetgeen het college miskent. Volgens verzoeker realiseert het college iets zonder daarvoor de relevante feiten en omstandigheden te verzamelen en een afweging te maken van de gerechtvaardigde belangen van omwonenden. Verzoeker vreest onaanvaardbare (geluids)hinder te gaan ervaren van het speelpark. Verzoeker stelt niet tegen de realisatie van het speelpark te zijn, mits er geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan zijn woon- en leefklimaat. Zijn bezwaar ziet op alle werkzaamheden, ook het aanleggen van de verschillende typen ondergronden en de inrichting in algemene zin van het speelpark. De bezwaarprocedure tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek kan niet worden afgewacht omdat een beslistermijn van zes maanden van toepassing is voor het afhandelen van de bezwaarprocedure en tegen die tijd de werkzaamheden al zijn afgerond, aldus verzoeker. Verzoeker acht het van groot belang dat er een bouwstop wordt opgelegd tot en met zes weken na de beslissing op zijn bezwaarschrift, dit om onomkeerbare rechtsgevolgen te voorkomen en zijn rechtspositie te beschermen.
2.2.2.
Het college voert aan dat het bezwaar van verzoeker voornamelijk ziet op de speeltoestellen van het speelpark. Het college kan het plaatsen van de speeltoestellen uitstellen in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het college wenst in januari die werkzaamheden weer op te kunnen pakken. Er is geen aanleiding om de aanleg van de groenvoorzieningen uit te stellen, aldus het college.
2.2.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het handhavingsverzoek van 24 oktober 2024 heeft aangevoerd dat bouwwerkzaamheden zijn aangevangen. Er is grond afgegraven en op andere plekken zand gestort in de vorm van speelplateaus en aarden wallen die boven het maaiveld liggen. Ook is een klimboom geplaatst. Verzoeker vreest voor geluidshinder als gevolg van de realisatie van het speelpark. Ook stelt hij te vrezen dat het speelpark een aantrekkende werking zal hebben voor kinderen en volwassenen in de gehele wijk en mogelijk zelfs daarbuiten. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het college op 21 november 2024 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, voor het inrichten van de Delftse Tuin in de Delftlanden in Emmen.
2.2.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers betoog onvoldoende grond oplevert voor het oordeel dat sprake is van de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bedoelde ‘onverwijlde spoed’. In de door verzoeker gestelde overlast en door hem geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen acute, onomkeerbare noodsituatie, waarvoor de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld. Daarbij is van belang dat er op dit moment (nog) geen sprake is van een speelpark. Vaststaat dat er grondwerkzaamheden plaatsvinden en dat voor die werkzaamheden een omgevingsvergunning is verleend. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening en verzoekers samenhangende bezwaarschrift zijn niet gericht tegen die omgevingsvergunning. Gelet op die vergunning, is er geen sprake van (evident) onrechtmatige aanlegwerkzaamheden. Daar komt bij dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij (geluid)hinder ervaart van de aanlegwerkzaamheden. Niet gebleken is dat de aanlegwerkzaamheden onomkeerbare gevolgen hebben. Verzoeker heeft zijn stelling over die gevolgen niet met relevante feiten en omstandigheden onderbouwd. Nu er op dit moment geen speelpark is, zijn er geen feiten en omstandigheden die verzoekers vrees voor toekomstige (geluid)overlast als gevolg van dat park staven. Er is verder geen spoedeisend belang gelegen in verzoekers wens om juridische duidelijkheid te krijgen over het realiseren van het speelpark. De onderhavige verzoekschriftprocedure is daarvoor niet bedoeld. Verzoeker kan die wens en zijn daarmee samenhangende vrees aan de orde stellen in de lopende bezwaarprocedure. In die procedure moet het college een volledige heroverweging maken, waarbij het college de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Niet valt in te zien dat de bezwaarprocedure in dit geval niet kan worden afgewacht.
3. Nu geen sprake is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist, dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 17 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.